“‘Op naar het Wilde Oosten’
Op weg van Dhaka naar Chittagong voeg ik een hek toe aan de verzameling “muren” en overweeg ik een reddingsboei te kopen om de rotbuien aan de Golf van Bengalen beter te trotseren.
Bangladesh krijgt te weinig aandacht in de mondiale media. Die vaststelling van het ministerie van Informatie werd door het ministerie van Buitenlandse Zaken vertaald in een programma dat journalisten een weeklang de kans geeft om kennis te maken met het deltaland. Ik breng mijn Bengalese dagen dus door met enkele Japanners, Britten, Kenianen, Oezbeken, Grieken, een Duitser en een Amerikaan. Dinsdag spendeerden we het grootste deel van de dag in de bus, op weg naar de tweede grootste stad en het industriële hart van Bangladesh: Chittagong.
De Bengalezen hebben eigenlijk wel gelijk. Er gebeurt onnoemelijk veel in dit land en je hoort er nooit wat van. De overheid doet natuurlijk haar best op op de meest voordelige manier te verschijnen, maar zelfs zonder de propaganda valt het op dat Bangladesh er veel beter dan het vroegere tweelingland Pakistan in slaagt om het islamisme binnen de perken te houden. Dat heeft zeker te maken met een lange seculiere traditie, zoals directeur-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken Mohamed Mijarul Quayes, zondagavond uitvoerig betoogde.
Maar aangezien ik niet geloof dat secularisme of islamisme in “de volksaard” zit, geloof ik meer in de uitleg dat het met politieke keuzes en geschiedenis te maken heeft. De brutale en bloedige onderdrukking van de Bengalese taalbeweging in 1971 werd door de West-Pakistaanse gevoerd onder het banier van de islam. Dat heeft zeker niet voor veel bijkomende geloofsijver gezorgd bij de Bengalese nationalisten.
Een van de manieren waarop Bangladesh zijn seculiere staat vormgeeft, is via zijn nationale feestdagen. Zowel de geboortedag van de profeet Mohammed als de geboorteherdenkingen van Jezus Christus, de Boeddha als van Krishna zijn nationale feestdagen. En het ministerie van Toerisme doet er alles aan om het boeddhistische verleden van de delta uit te spitten in de etalage te zetten.
Deze middag zijn we langs geweest bij de ruïnes van een boeddhistisch klooster in Mainamati Lalmai. Fijne plek, maar verder voor een archeologische leek als ik niet super indrukwekkend. Voor de lokale bezoekers leek het vooral aantrekkelijk als ontmoetingsplek voor jongere koppels -wat overigens een uitstekende bestemming is voor een voormalige studie- en meditatieplaats. Idem voor het aanpalende museum, al waren er zeker een paar mooie, zwartstenen Vishnu’s te zien. Maar het is dus wel verfrissend om te zien dat Bangladesh echt werk maakt van zijn diverse verleden, in de hoop ook de toekomst te behoeden voor doctrinair eenrichtingsverkeer.
Wat het verkeer tussen hartje Dhaka en hartje Chittagong betreft, daarover kan ik kort zijn: het is erger dan u zich voorstelt. Of toch niet: de weg die Faiz Ahmed, hulpcommissaris voor het district Chittagong, daarnet omschreef als de slagader van Bangladesh, wordt goed onderhouden en er wordt hard gewerkt aan de verbreding van de weg. Tegen december 2013 moet de vierbaansvak in gebruik genomen zijn over de hele lengte van het traject.
Voorbij de stad Comilla gaat de weg een paar tientallen kilometer rakelings langs de grens tussen Bangladesh en India. Van op de weg zie je het afsluitingshekken dat India gebouwd heeft om de migratie van Bengalezen naar de deelstaat Tripura te voorkomen. Volgens Faiz Ahmed is het hek in totaal wel vierduizend kilometer lang. Ik moet dat eens natrekken, want mijnheer Ahmed was niet echt sterk in cijfers. Toen ik vroeg hoeveel schepen er jaarlijks afgehandeld worden in de haven van Chittagong, antwoordde hij: ‘Ik kan me het precieze cijfer niet meer herinneren maar ik meen dat het er … duizenden en duizenden zijn. Ook na te trekken, morgen bij de havenautoriteit.
De grens tussen India en Bangladesh is zo lang dat ze onbewaakbaar is. Vandaar een hek dat akelig sterk lijkt op het hek dat rond het kamp van Birkenau staat, al is volgens mij minder onneembaar dan het driedubbele hek dat de Verenigde Staten tegenover Tijuana plaatsten. Ik trok door de rijstvelden –over de walletjes, om niemands werk te verknoeien, en langs dieper gelegen dorpjes naar de lokale Muur. De mensen maakten duidelijk dat ik niet dichterbij mocht gaan, al lieten ze zich even later vriendelijk fotograferen met het hek op de achtergrond. De begeleiders van Buitenlandse Zaken waren minder snel bereid om de korte “verdwijning” te appreciëren. Maar aangezien de Indiase militairen niet geschoten hebben –zoals ze blijkbaar wel gewoon zijn als er een camera in de buurt van het hek komt- is de hele episode toch alweer onder enkele amicale handdrukken en kommetjes thee begraven.
Bij het binnenrijden van Chittagong rij je in feite door twee muren gedemonteerd staal. Chittagong is de scheepsafbraakhoofdstad van de wereld (stagiair Yong-lee Van de Casteele schreef daarover vorig jaar een uitstekend stuk op MO.be) en dat merk je meteen. Niet alleen staat er zo’n oceaanreus op een steenworp van de huizen, alle winkels en ateliers links en rechts van de weg zijn verkoopcentra van onderdelen van de gedemonteerde boten. De ene verkoopt scheepsfrigo’s, de andere reddingsboeien en aanlegpalen, de volgende heeft scheepskettingen in de aanbieding, of staalplaten, of herschilderde aluminium ladders…
Chittagong geeft in eerste indruk dan ook het gevoel een echte frontier town te zijn, de hoofdstad van het Wilde Oosten, tussen de Baai van Bengalen en de achterlanden van Noordoost-India en Myanmar. Of er veel wetten gelden in deze stad van meer dan zeven miljoen inwoners, weet ik niet. Ik verwacht eerder een sheriff die zelf orde op zaken stelt.
Vanavond was het echter feest in het saloon, met optredens van lokaal zang- en danstalent, met een banket dat alles bij elkaar een halfuur duurde (pronto! kreeg meteen een nieuwe dimensie) en voor mij alweer de ereplaats naast de inviterende hoogwaardigheidsbekleder.
De ereplaats is me al drie avonden op rij opgedrongen. Ik heb me nog zo sterk beklaagd dat ik de oudste van de groep ben.