“‘Politieke theologie in Pakistan’
De tweede week van de reis door Pakistan, brengt Gie en Brecht van Islamabad naar Peshawar, Mardan en de Swatvallei. De lange schaduw van Afghanistan valt over het noordwesten van het land en de gewapende islamisten behalen alweer een overwinning.
De Afghaanse jihad tegen de Sovjetbezetting is meer twintig jaar geleden geëindigd met een overwinning voor de Afghaanse moedjahedien en hun Amerikaanse, Saoedische en Pakistaanse broodheren. In een land waar zowat de helft van de bevolking jonger is dan twintig, zou je denken dat die geschiedenis intussen geklasseerd wordt als martiale prehistorie: de tijd dat de geweren nog spraken. Niets is minder waar.
In Peshawar -de hoofdstad van de noordelijke provincie Khyber Pakhtunkwa en het operationele hoofdkwartier van de Afghaanse en internationale strijd in de jaren tachtig- bezocht ik dinsdag een van de madrassa’s die claimen dat moedjahedienleiders zoals Gulbuddin Hekhmatyar en Burhuddin Rabbani hier kind aan huis waren. De faam van de instelling blijft aan die illustere alumni verbonden. En de huidige directeur, die in die tijd hoogstens een tiener geweest kan zijn, is bijzonder bedreven in het vermijden van kritiek op de huidige generatie taliban, Afghaans en Pakistaans. Tijdens het interview vroeg ik op een bepaald moment of hij vond dat zelfmoordaanslagen haram waren -een standpunt dat het voorbije jaar aan een paar islamitische geleerden in Pakistan het leven kostte. Het uitgesponnen antwoord stond stijf van de casuïstiek en eindigde net niet in het tellen van het aantal engelen op een speldenkop. Kort kwam het erop neer dat zelfmoord an sich onislamitisch is, maar als er in het kader van een gerechtvaardigde jihad geen wapens of andere mogelijkheden tot verzet zijn, dan wordt een zelfmoordaanslag een geval van zelfopoffering voor een gewijde zaak, en dus meer dan aanvaardbaar. Hoe dat dan weer kon gelden voor een gewapende strijd die duidelijk géén gebrek heeft aan wapens, doelwitten of strijders, dat werd mij niet duidelijk. Maar dat zal aan mijn gecorrumpeerde westerse geest liggen.
Terwijl ik met maulana Sayedul Arifin groene thee dronk en de fijne nuances van zijn politieke theologie zat te bediscussiëren, ontploften rond Peshawar de bermbommen. In totaal vonden er die dag drie aanslagen plaats in en rond de bloemenstad. Daarbij kwamen vier soldaten en politiemannen om en gingen vier tankers -die de Navo-bezettingstroepen in Afghanistan moesten gaan bevoorraden- in vlammen op. De zwarte rookpluimen van die laatste aanslag hadden voldoende impact om mijn begeleider de lust te ontnemen om in de late namiddag nog naar Pir Akhtar Sharif te rijden. De gewapende strijd van de harde islamisten had daarmee alweer een kleine overwinning behaald op hun soefi geloofsbroeders.
Woensdag reden we van Peshawar naar Mingora, de hoofdstad van de Swatvallei. Swat staat in het Pakistaanse politieke vocabularium voor de opkomst van de Pakistaanse taliban én voor de ervaring dat het leger de gewapende militanten wel degelijk manu militari kan verdrijven. Toen het leger in mei 2009 eindelijk aan de grote schoonmaakoperatie in Swat begon, bezocht ik in de buurt van Mardan een vluchtelingenkamp. ‘De dag dat het leger stopt met schieten, gaan we terug’, beweerde een van de jongemannen in Mazdoorabad. ‘Maar willen de militairen de taliban echt voorgoed vernietigen? Of willen ze hen alleen een lesje leren, maar laten ze hen zich op een andere plek weer hergroeperen? Met dit leger weet je nooit.’ Hij was niet bang van de taliban, want die hadden hem nooit kwaad gedaan, voegde hij er met instemming van alle anderen aan toe. Maar misschien beschouwden die hun vlucht als een soort collaboratie met het leger, en dus was hij er toch niet zo zeker van dat het samenleven met taliban in de toekomst even eenvoudig zou zijn als voor de legeroperatie.
Van die positieve verhalen over taliban-rule vind ik in Mingora niets terug. Ik praat er met islamitisch en seculier georiënteerde politici, opinieleiders en studenten, en met de zoon van een van de meest vooraanstaande religieuze geleerden van de vallei -‘mijn vader gaf les aan verschillende moedjahedienleiders en ook vandaag nog zijn studenten van hem zowel in Afghanistan als in Pakistan actief’. En iedereen is het erover eens: de taliban in Swat waren een bende criminelen die oorspronkelijk bijval oogsten met hun discours over sharia en godsdienst, maar die uiteindelijk terugvielen op pure brutaliteit om de bevolking te controleren. De unanieme blijdschap over het verdrijven van de talibanterreur leidt weliswaar niet tot evenveel eensgezindheid over het huidige militaire bestuur. De controles en de daarbij horende gevoelens van vernedering zitten heel wat mensen hoog. Anderen voelen zich nog te onzeker over de toestand om het vertrek van het leger en de overdracht aan burgerbestuur te eisen. Hun angst werd nog eens extra onderstreept donderdagavond, toen wij de vallei verlieten. Die nacht doodde het Pakistaanse leger elf gewapende militanten in Swat. Ze zouden vanuit het aanpalende Mohmand gekomen zijn, waar het leger onlangs ook een zuiveringsoperatie gestart heeft. Hoe zo’n groepje opstandelingen erbij komt om beschutting te zoeken in de zwaar gemilitariseerde Swatvallei, is mij een raadsel.
Intussen zijn naar schatting alweer 45.000 burgers het strijdgewoel in Mohmand ontvlucht -een verdubbeling van het aantal vluchtelingen op een week tijd. Ze worden door het leger allemaal naar tentenkampen geleid, ondanks de koude temperaturen en de regen. Voor hen geldt wellicht wat ik in 2009 noteerde bij de vluchtelingen rond Mardan: ze vluchten voor de oorlog en vechten tegen de schok van de ontheemding. In zo’n tentenkamp proberen vrouwen, in een totaal onbekende omgeving en tussen de muren vandaan gerukt die hun bestaan anders omwallen en beschermen, hun waardigheid en rol als moeder hoog te houden. Mannen zijn er veroordeeld tot nutteloosheid en zien daardoor hun trots en waardigheid veranderen in afhankelijkheid en onwetendheid. En kinderen spelen er, nog niet bewust van de trauma’s die ze later een plaats in hun leven moeten geven.
Op weg van Peshawar naar Mingora passeerden we door Mardan. De dag voordien was er net voor zonsopgang een cd-kraam opgeblazen, waardoor in totaal tien winkeltjes vernield werden. De dag nadat we in de vroege ochtend door de nog slaperige stad reden, stapte een jongen van vermoedelijk twaalf tot vijftien jaar een legeropleidingscentrum in Mardan binnen en blies zichzelf en 31 recruten op. Tientallen andere werd gewond afgevoerd. Ik kon maulana Sayedul Arifin niet meer vragen of dit een geval zelfmoord of zelfopoffering was.
In Islamabad was de beminnelijke luitenant-generaal op rust Talat Masood in elk geval wél duidelijk. ‘Er is niets dat aanvaardbaar is aan deze aanslag. En wat misschien op termijn nog het ergste is, is de stilte vanwege de overheid.’ Een lokale bestuurder had in de krant wel de klassieke formule uitgesproken over lafhartige daden die niet ongestraft zouden blijven, maar dat stelt volgens Lt.-Gen Masood niets voor. ‘De Pakistaanse regering zou dit soort verwerpelijke aanslagen moeten aangrijpen om een tegenverhaal op te bouwen en te verspreiden. Ze zouden kunnen aantonen waar religieus rechts écht voor staat: het organiseren van zelfmoord door tieners, het creëren van terreur onder de bevolking, het aanvallen van de kerninstellingen van de Pakistaanse staat. In de plaats daarvan krijgen we stilte. De politici zijn wellicht te druk bezig met het behartigen van hun eigen zakelijke belangen.’
Het journalistieke project van Gie Goris komt tot stand met steun van MO* en het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Het fotografieproject van Brecht Goris krijgt de steun van deBuren, de Beursschouwburg en de Warande (Turnhout).