Laura Vander Kerken
Een vergeten bevolkingsgroep in ballingschap in Algerije
“‘Sahrawis blijven vechten voor een soevereine staat: ‘Voor de liefde van ons land’’
Enkele weken geleden reisde wereldblogster Laura Vander Kerken naar de vluchtelingenkampen van Sahrawis in Algerije, waar haar partner een maand verblijft om een doctoraat te schrijven. ‘De Sahrawis hebben er een staat in ballingschap opgericht en hebben zelfs ministers en een parlement.’
© Laura Vander Kerken / Mario Linares Díaz
‘Economische zorgen, medicijnen voor slaapproblemen, bezoeken aan de psycholoog, gebukt gaan onder dagelijkse stress,… Dat zijn de problemen waar mijn Spaanse vrienden over spreken. Waarom zou ik dat in mijn leven willen? Ik kon eerlijk gezegd niet wachten om terug naar huis te gaan!’
Met open mond luister ik naar het verhaal van mijn goede Sahrawivriend Bol-la. Ik leerde hem jaren geleden kennen toen ik in Spanje studeerde en bezoek hem nu bij zijn “echte thuis”. De plek waar hij bewust voor heeft gekozen en zich intussen gesetteld heeft met vrouw en kind.
Een plaats waar het leven hard is, maar waar hij zijn moedertaal kan spreken en waar hij woont tussen mensen van zijn eigen cultuur. Een gebied dat zijn geboorteplaats is, maar niet zijn geboorteland. Een staat in ballingschap. Welkom in de Sahrawi vluchtelingenkampen in Algerije.
‘De Sahrawi, wie zijn dat ook alweer?’
Na weken van voorbereiden en donaties verzamelen was het eindelijk zover. Samen met twee grote koffers zou ik via Algiers, de hoofdstad van Algerije, verder reizen naar de militaire vlieghaven van Tindouf. Een kleine stad in het noordwesten van Algerije, vlakbij de Sahrawi vluchtelingenkampen.
‘Wacht even… De Sahrawi, wie zijn dat ook alweer?’, vraagt mijn moeder wanneer ze me gepakt en gezakt afzet in Zaventem. Geen vreemde vraag. De Sahrawi zijn een haast vergeten bevolkingsgroep over wier strijd nog weinig wordt geschreven.
Het is een bevolkingsgroep die oorspronkelijk als nomaden leefde in de Westelijke Sahara, een grondgebied van ongeveer 266.000 kilometer groot (zo’n 8 keer België) ten zuiden van het huidige Koninkrijk Marokko. Van ruwweg 1884 tot 1976 was het gebied een kolonie van Spanje en een tijdlang zelfs een volwaardige Spaanse provincie.
Naarmate de Spaanse inmenging met de jaren groter werd, groeide ook de wens van de Sahrawi om het koloniale juk van zich af te werpen. In 1975 hadden ze daarvoor zelfs de steun van de Verenigde Naties, maar jammer genoeg wacht het volk tot op vandaag nog altijd op het installeren van een soevereine staat.
De laatste kolonie van Afrika
In het grondgebied van de Westelijke Sahara vond op 6 november 1975 de ‘Groene Mars’ plaats: een zogenaamde vreedzame Marokkaanse invasie waaraan zo’n 350.000 (veelal misleide) Marokkanen deelnamen, nadat hun koning een oproep had gelanceerd aan alle onderdanen om samen het gebied op te eisen.
Er vloeide geen bloed, maar de actie leidde wel tot het ondertekenen van de Akkoorden van Madrid op 14 november 1975. Spanje gaf zijn soevereiniteit over de Westelijke Sahara op en stond het gebied af aan de regeringen van de buurlanden: Marokko in het noorden en Mauritanië in het zuiden.
De Westelijke Sahara is rijk aan natuurlijke grondstoffen. Er valt veel geld te halen uit fosfaatwinning, veeteelt en visvangst. Dat geeft niemand zomaar op.
In Spanje lag het staatshoofd, de beruchte dictator Francisco Franco, op zijn sterfbed. De Spanjaarden hadden dus andere katjes te geselen en vertrokken na het ondertekenen van de Akkoorden in alle stilte uit het gebied.
De Verenigde Naties erkenden de Madrid Akkoorden niet en noemden het een schending van het internationaal recht. Ze beschouwen de Westelijke Sahara tot op heden als het grootste niet-zelfbesturend gebied ter wereld. Al sinds 1991 wordt er geprobeerd om via de MINURSO-missie van de VN een referendum te organiseren dat de onafhankelijkheid van de Sahrawi kan bezegelen, maar zonder succes. De Westelijke Sahara is rijk aan natuurlijke grondstoffen. Er valt veel geld te halen uit fosfaatwinning, veeteelt en visvangst. Dat geeft niemand zomaar op.
Vanwege alle onduidelijkheid over het gebied wordt de Westelijke Sahara vaak de laatste kolonie van Afrika genoemd.
Een staat in ballingschap
Een groot deel van de Sahrawis die hun grondgebied vanaf het midden van de jaren ‘70 zijn ontvlucht, wonen tot op heden in vluchtelingenkampen in de Algerijnse woestijn. Ze leven verspreid over vijf grote kampen of wilayas: Aaiun, Auserd, Smara, Bojador en Dahla. Dan is er ook nog Rabuni, de administratieve nederzetting waar de ministeries gevestigd zijn.
De namen van de wilayas zijn afkomstig van de steden in het oorspronkelijke grondgebied van de Westelijke Sahara. Geschat wordt dat ze in totaal met zo’n 200.000 inwoners zijn, maar in realiteit is dat cijfer allicht veel hoger.
Het is de eerste keer dat ik het gebied zal bezoeken en weet niet goed wat te verwachten. ‘Ja, vluchtelingenkampen… het woord heeft meteen een zekere connotatie’, zegt mijn echtgenoot Mario. Hij schrijft een doctoraat over het thema voor een universiteit in Madrid en reist al voor de vierde keer voor een lange periode af naar de kampen.
Deze keer reis ik hem achterna om eindelijk het gebied te leren kennen waar ik al zoveel over gehoord heb. Hij bereidt me via telefoon voor op de reis.
‘Verwacht je niet aan het typische beeld dat je hebt van een vluchtelingenkamp. De Sahrawis zijn afhankelijk van buitenlandse hulp, maar ze wonen al bijna vijf decennia op dit “geleend” Algerijns grondgebied. Ze hebben er een staat in ballingschap opgericht en hebben zelfs ministers en een parlement.’
Hun republiek is een deelstaat van de Afrikaanse Unie en wordt door zo’n 30-tal landen erkend, afhankelijk van de bron die je erop naslaat. ‘Het is een staat waarvan het oorspronkelijke grondgebied is afgenomen, maar waar de bevolking blijft hopen op soevereniteit in de Westelijke Sahara. Je zal het allemaal zoveel beter begrijpen als je eindelijk hier bent, het is niet simpel om uit te leggen.’
© Laura Vander Kerken / Mario Linares Díaz
Een bewogen reis
Op de vlucht van Brussel naar Algiers zit ik naast de Algerijns-Gentse Samy. Een sympathieke leeftijdsgenoot die verbaasd is dat er iemand op de vlucht zit die Nederlands spreekt: ‘Dat heb ik nog niet vaak meegemaakt!’ We raken aan de praat en ik leer dat hij niet echt op de hoogte is van het conflict. Wanneer ik hem vertel dat het gebied sinds 2020 terug actief in oorlog is met de Marokkaanse soldaten, luistert hij vol verbazing.
Eenmaal aangekomen in Algiers praten we nog urenlang verder, wachtend op onze binnenlandse vluchten. Ik ga zo op in het gesprek dat ik niet meteen merk dat er een probleem is met mijn vlucht. Wanneer ik wil inchecken, zegt een norse man me steeds ‘Attendez, attendez!’.
Naast de incheckbalie zie ik een grote groep Spanjaarden op de grond zitten, omgeven door tientallen zware dozen. Zij zeggen me dat de vlucht waarschijnlijk niet zal vertrekken, want er woedt op dat moment een hevige zandstorm, iets dat wel vaker voorkomt in de regio.
Het zijn Baskische verpleegkundigen die naar de kampen reizen om medicijnen te doneren en medische check-ups te doen. Ik zal hen uiteindelijk op korte tijd goed leren kennen, want we zullen bijna twee dagen met elkaar doorbrengen, wachtend op de binnenlandse vlucht naar Tindouf, de stad nabij de kampen.
Chez Cockroach Hotel
Tegen middernacht is het inmiddels duidelijk: de geplande vlucht zal niet vertrekken. Na lang wachten worden we vervoerd naar een hotel in de hoofdstad Algiers dat ik niet anders kan omschrijven als afgeleefd en smerig. Ik stuur een Whatsappje naar mijn familie, ‘groetjes uit Chez Cockroach Hotel!’. Mijn zelfbedachte titel maakt hopelijk uitvoerige omschrijvingen overbodig.
Die nacht schuiven mijn Baskische roomies en ik de bedden in het midden van de kamer, want ja, deze lieverds kruipen ook de muren op.
De dag erna strekt zich tergend langzaam voor me uit. De Basken zijn bezig met hun planning op te zetten en lummelen wat rond in het hotel. Ze spreken afwisselend Baskisch en Spaans en uit vermoeidheid haak ik vaak af. De leider van hun groep is een Sahrawi-meisje dat al bijna heel haar leven in Baskenland woont.
‘In mijn hart ben ik Sahrawi. Ik zal de strijd van mijn volk nooit opgeven.’
Ik help haar en de groep in de communicatie met het Algerijnse hotelpersoneel: het Hassaniya Arabisch dat de Sahrawis spreken blijkt toch heel wat te verschillen van het Arabisch dat hier wordt gesproken. Ze is blij dat ik Frans en Spaans spreek en doet me op onze kamer haar levensverhaal.
‘Het is zo frustrerend dat niemand ons verhaal kent. Vele Sahrawis trekken op jonge leeftijd naar Spaanse gastgezinnen, want de zomer in de woestijn is dodelijk qua hitte. Ze krijgen er medische hulp en leren Spaans, maar de winter brengen ze vaak terug door in de kampen bij hun familie.’
‘Ik woon al bijna heel mijn leven in Baskenland, maar in mijn hart ben ik Sahrawi. Ik zal de strijd van mijn volk nooit opgeven. Mijn nonkel is enkele weken geleden gesneuveld aan het front met de Marokkaanse troepen en …’ Haar stem stokt. Tranen wellen op. Ik neem haar in mijn armen en zo blijven we een tijdlang zitten. ‘Gracias. Die knuffel, dat had ik nodig.’
Yalla, yalla!
Tegen de avond is er rumoer in het hotel. De lobby loopt over van de mensen die hun vlucht naar Tindouf willen halen. Sommigen wachten al drie dagen. Wanneer blijkt dat de zandstorm is gaan liggen en er enkele busjes van de luchthaven aankomen, schiet iedereen in actie. ‘Yalla, yalla, snel, zie dat je op de eerste busjes zit!’ Mijn hart maakt een sprongetje, ik kan niet wachten om Mario terug te zien.
Mijn blijdschap was voorbarig, want in de luchthaven heerst een grote, onzekere chaos. Na meer dan twee uur geroep en getrek slaag ik erin om het allerlaatste plekje op de vlucht te bemachtigen. Het is midden in de nacht wanneer ik volledig kapot aankom in de kleine vlieghaven van Tindouf.
De nonkel van Bol-la staat me op te wachten, een sympathieke vijftiger die vlot Spaans spreekt. Ik maak de een half uur durende autorit van de vlieghaven in Tindouf naar de Sahrawi kampen half slapend mee.
Voertuigen van Algerijnse militairen, de “overdracht” aan de Sahrawi militairen, de geweren in hun handen: ik vang met slaperige ogen enkele beelden op. Ik ontwaak uit mijn dromen wanneer de weg plots erg hobbelig wordt. De kampen, we zijn er. Ergens langs de weg zie ik in het pikdonker een deur opengaan. Meteen ben ik helemaal wakker: Mario, eindelijk!
© Laura Vander Kerken / Mario Linares Díaz
Wakker worden in een andere wereld
Na enkele uren van diepe slaap, ontwaak ik de volgende ochtend op mijn deken op de grond. De oproep tot gebed weerklinkt vanuit de moskee en ik weet weer waar ik ben. Onze vriend Bol-la is al vertrokken naar zijn werk en ik ontmoet Mammia met haar zoon Ahmed Mahmoud, een drukke tweejarige waarvan ik al snel wat nieuwe woordjes Arabisch oppik. Met zijn kleine vuistje klopt hij op onze slaapkamerdeur: ‘Hilwa? Snoepje?’
Het huis waar we verblijven is geriefelijk. ‘Het is hier naar Sahrawi-normen erg luxueus’, zegt Mario. ‘Sinds enkele maanden is er elektriciteit, en ze hebben nu wifi, een koelkast, en zelfs stromend warm water. Voordien deden ze alles met zonnepanelen, maar daarmee viel de elektriciteit vaak uit.’
Door jarenlang te werken in onder andere Spanje en Frankrijk, kon Bol-la met geld dat hij bijeen had gespaard een bakstenen huis bouwen. Voor zijn vrouw zijn sommige dingen wel wennen, zegt hij me die avond: ‘Weet je wat ze doet als het regent? Dan trekt ze alle stopcontacten uit en zet af wat ze kan. Ze is bang dat de elektriciteit zal ontploffen.’
Het merendeel van de kamers in het huis is leeg, want alles gebeurt gewoon op de grond: eten, spelen, studeren, slapen,… Ik moet tijdens het ontbijt even naar een goede houding zoeken en voel me een smosser. We eten stokbrood met wat druppels olijfolie en kaas van la vache qui rit. Oploskoffie smaakte nog nooit zo goed.
Talk of the town
Van zodra ik mijn eerste stappen buiten zet, zijn we the talk of the town. Vanuit alle windrichtingen roepen kindjes naar Mario en ik: ‘Hola, ¿qué tal?’. Op school krijgen ze naast Arabisch onderwijs en Koranlessen ook Spaanse taalles. Ze lopen in grote getalen op ons af en beginnen honderduit te babbelen en te zwaaien. Met mijn basis Arabisch knoop ik enkele gesprekjes aan. ‘Hoe heet je? Hoe oud ben jij? Is dat jouw broer of zus? Is dat jouw school? Mooi, leuk!’
Ik krijg op dag één al meer indrukken binnen dan ik kan verwerken en ik weet niet hoe ik me gedragen moet. Mijn hoofd zit bomvol en de omgeving doet een enorme tristesse in me opwellen. Wel merk ik al snel dat jezelf bedekken zo z’n voordelen heeft: het zand kruipt werkelijk overal en het duurt niet lang voor ik buiten een hoofddoek opzet. Voor de Sahrawis is dat niet nodig: de vrouwen en kindjes spelen met mijn haar, bekijken mijn tatoeages en bestuderen ongegeneerd mijn blanke huid. Ze verzorgen me goed en tonen een gastvrijheid die niet te evenaren is.
© Laura Vander Kerken / Mario Linares Díaz
Enkele dagen later bedekken ze mijn handen en voeten met henna en steken ze me in een melhfa, het traditionele gewaad. De vrouwen die Spaans spreken vragen me alles over mijn familie en vriendenkring, werk en gewoonten. Mario lacht wanneer hij dat allemaal hoort: ik kom duidelijk heel wat meer over al deze vrouwen te weten dan hij. Ik voel me haast deel van een soort geheime vrouwenvereniging.
Studeren in de drukte
Voor ik het weet glijden de dagen snel voorbij en pik ik het Sahrawi-ritme meer op. Terwijl Mario de kampen rondrijdt om interviews af te nemen met Bol-la als vertaler, help ik Mammia in de keuken en bij het wassen van de kleding met de hand. Ze is een erg timide en godsdienstige vrouw, maar stilaan krijgen we een band. Ze is blij haar Spaans te kunnen oefenen en vertrouwt me toe dat ze ook graag Engels wil leren.
Omdat de wifi veel te traag is voor Duolingo, probeer ik haar wat korte lesjes te geven. Een hele opgave, want in de dagelijkse drukte die me omringt zijn kinderen koning. De voordeur staat altijd open en nichtjes en neven lopen af en aan. Mijn Belgische manier van ‘zitten en studeren’ is geen goede aanpak. We proberen het tijdens het koken. ‘Do you like cooking? This is a potatoe. Watch out, the pot is hot.’ Ik zie haar openbloeien en verwoed noteren in haar kleine notitieboekje: deze vrouw heeft veel in haar mars.
Ik vraag haar waarom ze Engels wil leren. ‘Mijn droom is om in een kantoor te werken,’ antwoordt ze, ‘maar hier in de kampen is jammer genoeg amper werk. Ik heb een universitair diploma in de rechten dat ik in Algiers heb behaald, maar wat ben ik er hier mee? Misschien helpt Engels mij ooit wel.'
Kennis is macht
Bol-la vertrouwt me later toe dat Mammia ervan droomt om een talenschool op te richten in de Sahrawikampen. De Sahrawis dragen onderwijs en kennis hoog in het vaandel. ‘Dankzij de Algerijnen, Cubanen en ook de Spanjaarden krijgen veel Sahrawis de kans om een diploma te behalen aan buitenlandse universiteiten. De meesten kiezen een studierichting die de zaak van de Sahrawis vooruit kan helpen, zoals geneeskunde, ingenieurswetenschappen of talen om internationaal mee te communiceren.’
Mario legt me ook uit waarom de vrouwen zo’n prominente rol hebben in de Sahrawi samenleving: ‘Ondanks wat buitenlanders soms denken van de Arabische culturen, zijn ook de vrouwen hier ontzettend ondernemend. Toen de oorlog in hun land uitbrak midden jaren ’70, zijn zij het die de vluchtelingenkampen vanaf het niets hebben opgebouwd.’
‘Ze legden letterlijk de eerste stenen voor de huizen, scholen en medische posten. De mannen zaten vaak nog jarenlang vast in de oorlog. Gedurende vijftien jaar lang kwamen ze slechts voor twee weken per jaar naar huis. De organisatie die er vandaag in de kampen is, is grotendeels aan de vrouwen te danken.’
De hamvraag
Toch is er iets wat me maar niet duidelijk wordt: waarom kiest iemand als Bol-la, die meer dan twintig jaar in Spanje heeft gewoond en een Spaans paspoort heeft, niet voor een gemakkelijker leven in het buitenland? In de kampen is er een tekort aan werk, medische zorg en de verschroeiende hitte in de zomer is voor eenieder een opgave.
Bijna al het voedsel komt van UNHCR-donaties voor vluchtelingen en de keuze is beperkt. Er zijn vitaminentekorten. De toekomst van de Sahrawi-jeugd is uitzichtloos en jongeren trekken naar het front om voor hun land te vechten. Hun geduld is op en enkel een gewapend conflict geeft hen nog hoop.
‘Als wij allemaal wegtrekken, wie blijft er dan over? Wie strijdt er dan nog voor ons volk? Voor ons land?’
Er volgt een lang gesprek met Bol-la over de problemen die we in het Westen kennen. ‘Bij mijn laatste bezoek aan Madrid vond ik het echt erg om al mijn vrienden zo te zien. Velen van hen hadden zorgen en stress en het dagelijkse ritme van werken is niet vol te houden. Ook al zijn de kampen Algerijns grondgebied, ik ben hier geboren.’
‘Hier ben ik niet el moro (‘de Arabier’), maar een Sahrawi zoals iedereen. Ik heb mijn familie bij me, een huis dat me onderdak biedt, en werk bij een Spaanse ngo. Wat heb ik nog meer nodig? En als wij allemaal wegtrekken, wie blijft er dan over? Wie strijdt er dan nog voor ons volk? Voor ons land? Ik ben een kind van het ballingschap van mijn volk. Ik ben hier gelukkig omdat ik geen andere optie heb, maar dit is niet ons land.’
Ik ontmoet ook de goedlachse Amash, de zus van Mammia. Ze woonde tien jaar in het noorden van Spanje, maar is nu met haar drie kinderen alweer twee jaar terug in de kampen. Haar Sahrawi echtgenoot werkt ondertussen verder in Spanje en komt af en toe op bezoek.
‘Je moet begrijpen dat familie voor ons het allerbelangrijkste is’, legt ze me uit. ‘Mijn man kan voor zichzelf zorgen, maar wie zorgt er voor mijn ouders? Zij worden een dagje ouder en het is mijn plicht als dochter om voor hen te zorgen. Al is het leven hier niet gemakkelijk. De mensen zijn druk bezig, niet met allerhande activiteiten zoals in Europa, maar hier.’
Ze wordt plots heel serieus en tikt met haar vinger op haar voorhoofd. ‘De mensen hier lijden, vele ouderen hebben oorlogstrauma’s van de tijd waarin ze moesten vluchten van de Marokkaanse napalm- en witte fosforbommen. Ze zijn altijd aan het piekeren en denken. We wachten allemaal op de terugkeer naar ons land.’
Onafhankelijkheidsdag
De dag voor ons vertrek wonen we een viering van de Onafhankelijkheidsdag bij. Op 27 februari 1976 trokken de laatste Spaanse militairen destijds weg van het grondgebied van de Westelijke Sahara. Daarop riep de Sahrawi onafhankelijkheidsbeweging Frente Polisario de Democratische Arabische Republiek Sahara uit.
In een grote tent, onder veel gezang en het zwaaien met de vlag van de Republiek, luisteren we naar toespraken van mensen uit Algerije, Ecuador en Frankrijk. De toespraken gaan over het onrecht van de bezetting van de Westelijke Sahara en de hoop op een terugkeer naar het vaderland. Terwijl ik naar al deze mensen kijk, denk ik terug aan de woorden die een oude vrouw sprak tijdens één van Mario’s interviews. Woorden die ik nooit zal vergeten.
‘Wij denken altijd aan ons land, we kunnen het niet vergeten. Hoe zou ik het kunnen vergeten?! Het is een prachtig land. Een rijk land. Ik ben hier aangekomen als jong meisje, jaren geleden, maar dit gebied (in de Algerijnse woestijn) houdt niet van ons. Het is niet van ons. Waarom denk je dat onze zonen zijn gestorven in de oorlog? Voor de liefde van ons land. Wij hebben onze echtgenoten gegeven. We hebben onze kinderen gegeven. En ik zou ook mijn eigen leven geven om te kunnen terugkeren naar mijn land. Alles voor ons land.’
© Laura Vander Kerken / Mario Linares Díaz
In het kort
1884: Spanje koloniseert het gebied van de Westelijke Sahara.
6 november 1975: De Marokkaanse ‘Groene Mars’ vindt plaats.
14 november 1975: De Madrid Akkoorden worden ondertekend. Spanje overhandigt het grondgebied van de Westelijke Sahara aan de Marokkaanse en Mauritaanse regeringen.
20 november 1975: De Spaanse dictator Francisco Franco overlijdt.
27 februari 1976: De ‘Democratische Arabische Republiek Sahara’ wordt uitgeroepen.
Van grofweg 1975 — 1976 vindt de Sahrawi exodus plaats. Duizenden vluchten de Algerijnse woestijn in en vestigen zich nabij de stad Tindouf.
1975 — 1991: Oorlog tussen de Marokkaanse troepen en de Frente Polisario vrijheidsbeweging van de Sahrawis.
1991: De VN missie voor het houden van een Referendum in de Westelijke Sahara (MINURSO) wordt opgericht.