Saturday Night Fever "Au Panorama du Lac"

Blog

Saturday Night Fever "Au Panorama du Lac"

Saturday Night Fever "Au Panorama du Lac"
Saturday Night Fever "Au Panorama du Lac"

Ik was vorige week in Rumonge. Om redenen die ik me niet goed herinner, brokkelt mijn legendarisch geheugen af. Ben ik nog slordiger geworden dan vroeger. Verlies ik dingen. In het allerbeste geval weet ik nog waar ik ze verloren heb. Die twee splinternieuwe okkazieboeken, bijvoorbeeld. Die lagen nog in Rumonge. Ik er dus weer naartoe.(*)

Rumonge By Night

Ik weet niets over het uitgaansleven. Niet in Gent, niet in Afrika, niet elders. En al helemaal niet in Rumonge. Vorige week was ik hier met een maat uit Brussel. Toen we vrijdagavond een pint wilden drinken was het even zoeken naar een plek met de minimale infrastructuur, maar uiteindelijk vonden we twee flesjes, elk een stoel en één glas. Nightlife-technisch was het niet je dat.

Mijn maat heeft hier een betere neus voor dan ik. Hij ontdekte dat café Au Panorama Du Lac zaterdagavond veranderde in boîte de nuit. Rond middernacht kwamen we toe, betaalden de halve euro inkom en namen plaats aan de toog. Al gauw werden we deel van het gebeuren. Rond ons kronkelden de dampende lijven van de plaatselijke jeugd. Mijn maat kronkelde al eens mee, ik hield het bij de gebruikelijke toogpraat.

Hoewel, praten was een hele opgave. De muziek stond loeihard. Zoals het hoort, neem ik aan. In plaats van de obligate Congolese hits draaiden ze een aanstekelijk mix van alle hedendaagse genres uit de regio. Veel Zambia en Tanzania, af en toe Zuid-Afrika of Angola, en zelfs een uit koers geslagen Nigeriaanse plaat. Ook de jonge dansers hadden een parcours afgelegd. Velen waren terug gekeerd uit de Tanzaniaanse kampen. Maar Ali had het over Malawi en Johannesburg onder meer, en Ibrahim woonde in Kenia. Hij was er geboren uit Burundese ouders en nu op familiebezoek.

Dat kronkelen werd heviger naarmate de nacht vorderde. De meest hitsige passages uit de Grote Standjes Encyclopedie passeerden op amper gestileerde wijze de revue. Enthousiast stelden ze ons voor aan hun vriendinnetjes. Als we behoefte hadden aan een uitgebreide tête-à-tête met één van hen tot het ochtendgloren, kon dat geregeld worden. Het aanbod ontroerde ons diep maar we gingen er niet op in.

Ali noch Bill Clinton van de partij

Een week later stond ik er weer. Ik had geen andere plek om naar toe te gaan. Zelfs mijn maat had andere oorden opgezocht. Zelfde zaal, andere DJ, ander publiek. Andere sfeer ook, de magie was weg. Ik voelde me helemaal nergens deel van. Het soort tweederangs Amerikaanse muzak waar ze in Oegandese en Rwandese cafés zo gek van zijn. Was het bier duurder dan vorige week, of stelde ik me dat voor?

Uiteindelijk bleek de crowd vooral mensen uit Bujumbura te zijn. Die hier werkten in de haven en de handel. Niet de have-nots van vorige week. Geen spoor van Ali en zijn vrienden. Ook Bill Clinton was er niet. Ik had hem pas ’s morgens voor het eerst ontmoet in de matatu. Ik was in één van die beruchte, overvolle, gammele busjes naar Rumonge gereden. Bill Clinton had vijfenzeventig kilometer zowat op mijn schoot gezeten. Geboren in oktober 1993. Hij studeert in Bujumbura en ging voor het weekend naar huis. Ongelofelijk hoeveel gasten van zijn leeftijd je pad kruisen op zoek naar een praatje als je Burundi te hooi en te gras doorkruist. Om hun taal bij te schaven. Benieuwd hoe het er bij ons aan toe gaat. Gretig te spreken over hoe het bij hen loopt. Maar ook Bill Clinton is hier niet. Veel te serieus voor dit oord van verderf.

Zwerven

Lang bleef ik niet. Bij het buitengaan struikelde ik vooralsnog over Ali’s voeten. Mistroostig zat hij op het terras. Een halve euro ingang had hij niet over voor die makke fuif. Hij wachtte vooral tot iemand hem een pint zou trakteren. Ik kwam als geroepen. We waren beiden toe aan een babbel.

Hij is ouder dan hij eruit ziet. Zesentwintig. Tien jaar weg geweest uit Burundi. Toen hij vijftien was, wilde hij de wereld zien. “Ik ben voor mijn deur in een bus gestapt met al het geld dat ik had kunnen vinden. Niet erg veel. Tot aan de Tanzaniaanse grens. Vandaar naar Kigoma gelift en dan een trein genomen naar Malawi. Op verschillende plekken bleef ik een paar weken. Ik werkte wat als kapper. Niet dat ik er iets van kende, maar ik leerde het snel. Vooral die hippe kapsels van de jeugd. Ik wilde naar Johannesburg, want daar had ik familie. Maar dat bleef niet duren. Zuid-Afrika is een harde maatschappij. Dus ging ik naar Mozambique. Wonderlijk land. Ik woonde er op drie plekken, nooit lang. Toen wou ik ook Zambia zien.”

Hij werd er honkvast. Hij moest wel. Op de derde dag werd hij zonder papieren opgepakt en als illegale vreemdeling gevangen gezet. Zeven jaar later stond hij weer op straat. Tijd om te herbronnen. “Nu woon ik al een jaar terug bij mijn moeder. Ik help haar op het veld. Het mens schrok zich een hoedje toen bleek dat ik dat kon. Ik had het vroeger nooit gedaan. Maar de Zambianen zetten gevangenen in op de velden.”

“Het wordt zo langzaam tijd om verder te gaan. Het ziet er hier bijzonder somber uit voor de jeugd. Er is amper werk. Velen helpen hun ouders, als ik. Proberen als chauffeur aan de kost te komen. Klooien wat in de kleinhandel. Of vangen vis. Geen van hen raakt los uit de spiraal van de armoede. Voor meisjes  is het nog moeilijker, dat kan je je wel voorstellen. Ik heb geen toekomst hier. Mozambique, dat zie ik wel zitten. Dat is een heel andere wereld, vergeleken met de rest. En ik hou van Portugees.”

Talen… Ali was tien jaar weg. Al die talen in al die landen hebben zijn Frans zo goed als weggeveegd. Zijn Kirundi bleef min of meer intact. Je vindt overal wel Burundezen. Zijn Engels is veel minder goed dan je zou verwachten. Swahili is zijn eerste taal geworden, de enige taal waarin we elkaar verstaan. Benieuwd waar hij uiteindelijk gaat opduiken.

Recht op een toekomst

Bij het ontbijt zie ik Aniceth. Hij werkt in het hotel als receptionist. Eén van de hippe vogels op de fuif. Nu vecht hij tegen haarpijn. “Ik hoor bij de beteren,” grijnst hij. “Ik heb een diploma en een job. Ik heb industriële elektriciteit gestudeerd, en ik heb die klotebaan in dit pokkenhotel. Ik zit hier zeven dagen op zeven, 24 uur per dag, voor 30 euro per maand.  Niet eens tijd om een andere job te zoeken. Ik wordt gegijzeld door een baan waar ik niet eens van kan leven. Het enig verschil is dat ik me zaterdagavond wel een pint of twee kan permitteren.”

Armoede maakt jongeren kwetsbaar en makkelijk te recupereren. De laatste jaren is de jeugdliga van de regerende partij CNDD-FDD een probleem geworden, een instrument om oppositie en dissidenten te intimideren. “Mijn generatie heeft niets te maken met de vorige oorlog,” zegt Aniceth. “We begrijpen die zelfs niet. Maar we voelen het zaad kiemen van een volgende. Dat zal niet meer over Hutu en Tutsi gaan, maar over de uitzichtloosheid van mensen zonder land en zonder werk. Iedereen heeft toch ook recht op een toekomst?”

(*) Er was nog een reden om terug te keren. Ik blogde een paar dagen geleden over mijn gesprekken met rapatriés en résidents. In één van die dorpen waren die babbels uitgegroeid tot één groot groepsgesprek met mensen uit de beide gemeenschappen. Diezelfde dag nog, meldde men me later, waren er bijna rellen uitgebroken tussen de twee groepen. Ik wilde natuurlijk weten of het groepsgesprek dat incident mee had uitgelokt. Mijn lokale informant heeft me gerust gesteld: “Integendeel. Het is waarschijnlijk net omdat sommige notabelen daar eerder op de dag met elkaar met elkaar gepraat hadden, dat men geweld heeft kunnen vermijden. De mensen zijn vragende partijen voor meer van dat soort ontmoetingen.”