‘Waarom bood ik hem niet wat warmte in dat koude, natte, grijze en onherbergzame Brussel?’
“‘Soms kijk je toch de andere kant op’
Je mag het werk niet mee naar huis nemen. Iedereen die met kwetsbare mensen werkt, professioneel of als vrijwilliger, weet hoe moeilijk dat kan zijn. Ook blogger Pablo Fernandez Alonso. ‘Waarom bood ik die man niet wat warmte in dat koude, natte, grijze en onherbergzame Brussel?’
Zelfs bij 20 graden had je al die winterjassen toch over elkaar aan, uit vrees dat ze gestolen zouden worden.
Unsplash / CC0
Je mag het werk niet mee naar huis nemen. Iedereen die met mensen in een kwetsbare positie werkt, professioneel of als vrijwilliger, weet hoe moeilijk dat kan zijn. Ook blogger Pablo Fernandez Alonso. ‘Het is soms moeilijk je grenzen als hulpverlener te aanvaarden. Erover schrijven is een mentale douche én tegelijk een eerbetoon aan de mensen waarover ik schrijf.’
Het is midden april maar van een zachte lente is nog maar weinig sprake. Vorige nacht vroor het. Tot -3,7 graden Celsius aan de grond, hoorde ik in het ochtendjournaal. Een paar dagen geleden dwarrelden nog dikke sneeuwvlokken naar beneden. Ook tijdens het paasweekend.
Geen goede vrijdag
Ik had die avond een vriend uitgenodigd om bij mij te dineren. Rond zessen vertrok ik om de nodige boodschappen te doen.
Toen zag ik je aan de overkant van de straat voorbij sjokken. Ik herkende je meteen aan de twee zware tassen die je meezeulde. Aan de sjofele dikke winterjassen die je over elkaar aan had en aan de Red Bull-beanie die je tot diep over je oren had getrokken.
Je kwam uit Kameroen via Luxemburg, waar je een tijdje in een uit tenten opgetrokken detentiecentrum had verbleven.
Het was meer dan 20 graden. Toch had je al die winterjassen over elkaar aan, uit vrees dat ze gestolen zouden worden.
Toen ik je een dag eerder ontmoette, was je net in België aangekomen. Die namiddag was het meer dan 20 graden en had je al die winterjassen toch over elkaar aan, uit vrees dat ze gestolen zouden worden.
Je had je aan het Klein Kasteeltje aangeboden om er een asielaanvraag in te dienen, maar je was net te laat (want aanvragen kan maar tot 10 uur). Er zat niets anders op dan de nacht op straat door te brengen en de volgende dag opnieuw te proberen.
Over op straat slapen maakte je je heel veel zorgen. Op 22-jarige leeftijd had je al te veel meegemaakt, waarschijnlijk. Maar het vooruitzicht van de opvang waar je bijna recht op had, maakte veel goed.
De volgende ochtend, Goede Vrijdag dus, stond je inderdaad aan het Klein Kasteeltje. Nauwelijks geslapen, maar blij. Een collega van Vluchtelingenwerk Vlaanderen en ik verzekerden je ervan dat je weliswaar in een “Dublin-procedure” terecht zou komen, maar dat je die nacht en de volgende nachten onderdak zou krijgen. En een douche. En voldoende te eten.
Je zou onderdak krijgen, en een douche, en voldoende te eten, verzekerden we je. Maar dat had je klaarblijkelijk niet gekregen.
Dat ook daaraan een einde zou komen vertelden we je wel, maar dat wou je even niet horen. Dat begreep ik dan weer volkomen.
Maar later die ochtend is iets misgegaan, want onderdak had je blijkbaar niet gekregen.
En wat deed ik?
Ik twijfelde even. Zou ik de straat oversteken en je aanspreken? Zou ik proberen uitvissen wat het probleem was?
Maar ik ging gewoon verder om mijn boodschappen. Het was vrijdagavond, de start van het verlengde paasweekend. Ik zou je op dat ogenblik niet echt verder hebben kunnen helpen. Ik kreeg bezoek en ik was al te laat met voorbereidingen. Dat alles en nog meer vertelde ik mezelf.
Over die beslissing heb ik me heel erg slecht gevoeld. Tijdens het schrijven van deze regels eigenlijk nog steeds.
Januari 2021
Spontaan schiet me een gelijkaardige situatie te binnen. Ook toen sneeuwde het. Ik schoof in de auto bij een kruispunt aan, wachtend op mijn beurt om verder te rijden.
En toen zag ik hem. Of juister: toen nam ik hem waar. Hij was immers nog ver en het zicht was niet optimaal.
De laatste tijd herken ik mensen zoals hij makkelijk, al went het nooit. Op de vlucht, zonder papieren en zonder dak boven het hoofd.
Hij was jong. Hij had het hoogstwaarschijnlijk koud en was drijfnat. Zijn overvolle rugzak was heel strak om zijn magere rug gebonden. Toen ik wat dichter kwam merkte ik de baseballpet op. Mocht het wat warmer zijn geweest, dan had hij die waarschijnlijk stoer achterstevoren op zijn hoofd gezet. Nu had hij de kap van zijn regenjas heel strak om zijn hoofd gesnoerd.
Hij stond midden op de weg en vroeg de mensen in de auto’s voor me om wat wisselgeld. Ik weet niet of hij geluk had en wat toegestopt heeft gekregen. Ik hoop in elk geval dat hij, zoals ik wel vaker zag, niet werd getrakteerd op steeds maar onverschillige blikken of, erger nog, op scheldpartijen.
Ik heb, speciaal voor deze heel talrijke gelegenheden, steeds wat muntjes naast me liggen.
Ik hoopte dat de verkeersstroom zo zou lopen dat ik op zijn hoogte stil zou staan. Ik heb, speciaal voor deze heel talrijke gelegenheden, steeds wat muntjes naast me liggen. Toen het groen werd ging ik speciaal langzaam rijden, maar helaas, ik moest verder. Voor een groen licht stoppen staat in Brussel bijna gelijk aan een uitnodiging tot verkeersagressie.
Achteraf dacht ik: waarom ben ik niet om de hoek gestopt? Waarom heb ik hem niet gevraagd of ik hem nog verder kon helpen? Hem doorverwezen naar plekken waar hij wat beschutting zou kunnen vinden? Wat warmte in dat koude, natte, grijze en onherbergzame Brussel. Maar ik deed het dus niet.
Het leed dat je (niet) mee naar huis mag nemen
Ieder die werkt in een sector waar je in contact komt met mensen die behoefte hebben aan hulp weet dat je je dagtaak ‘niet mee naar huis mag nemen’. Dat je de grenzen tussen werk en privé zo goed mogelijk moet bewaken. Dat het onmogelijk is alle leed van de wereld op je schouders te torsen.
Dat is soms heel moeilijk. Je wordt vrijwilliger in de “migrantensector” (maar hetzelfde geldt ongetwijfeld voor de zorg, voor de armoedewerking, voor daklozenhulp, …) omdat je empathisch vermogen bovengemiddeld is ontwikkeld. Omdat je je verzet tegen wat je als onrechtvaardig ervaart. Omdat je iets wil betekenen voor je medemens.
Je doet het ook voor jezelf. Door “iets” te doen voor een ander, voel je jezelf ook een beetje beter.
Je doet het ook, het zou oneerlijk zijn om dat te ontkennen, een stukje voor jezelf. Door “iets” te doen voor een ander voel je jezelf ook een beetje beter.
Dat dit helpen soms niet lukt, dat die grenzen vaak vaag zijn, dat het niet altijd mogelijk is om na je taak thuis te komen en meteen tot de orde van de dag over te gaan: het is af en toe een harde reality check.
Gelukkig worden wij als vrijwilligers goed omringd. Door mensen die hetzelfde als wij hebben meegemaakt. Door professionals. Wanneer we het willen kunnen we zelfs beroep doen op psychologische bijstand.
Verder vindt iedereen een eigen manier om met deze uitdagingen om te gaan: een partner, gezin, familie en vrienden, een fikse wandeling, zich verliezen in een hobby, het lezen van Russische klassiekers …
Mijn therapie is, naast het bovengenoemde lezen en wandelen, vooral schrijven. Cursiefjes als dit zijn een mentale douche én tegelijk een eerbetoon aan de mensen waarover ik schrijf. Ook al zijn ze zich daar zelf niet van bewust.
Maar ik, ik vergeet hen niet.