Zo min mogelijk gringo willen zijn

Pablo Jossa

Pablo Jossa

21 maart 2018
Blog

Toerist tegen wil en dank

Zo min mogelijk gringo willen zijn

Zo min mogelijk gringo willen zijn
Zo min mogelijk gringo willen zijn

Wereldblogger Pablo Jossa ontsnapt er niet aan om “gringo” genoemd te worden, maar is toch liefst geen gringo onder de gringo's.

‘Uiteindelijk zal Chili ons land nooit toegang verlenen tot de zee’, zegt de ene man tegen de andere. Waarna hij besluit met: ‘Het is dat Bolivia communistisch is, en een communistisch land dat gaat onderhandelen met een niet-communistisch, kapitalistisch land als Chili? Dat werkt niet, dat is alsof de Verenigde Staten en Noord-Korea tot een akkoord zouden moeten komen.’

Het is tussen acht en negen uur ‘s ochtends, ik zit op een bankje in het bergdorp Coroico. Vooraleer de twee heren op leeftijd naast me kwamen zitten en hun interessante conversatie aanvatten, las ik een boek en sloeg ik mama’s en papa’s gade die hun piepjonge kroost aan de schoolpoort afzetten. Tot wanneer ik hun gesprek begon te volgen dus.

Een voordeel aan het feit dat ik niet van hier ben: ik kan ongegeneerd meeluisteren en pretenderen geen woord Spaans te spreken zonder dat de mannen zich daar vragen bij stellen.

Georganiseerde tours en party hostels

Sowieso lijken heel wat mensen hier wel vaker te veronderstellen dat alle gringo’s het Spaans niet machtig zijn. Dan spreken ze me bijvoorbeeld aan in het Engels, antwoord ik in het Spaans en zo gaat het dan over en weer. Sommige mensen tonen gewoonweg graag dat ze Engels kúnnen – al zijn het maar enkele woorden, zoals ‘hey, my friend’, of ‘hello, how are you?” Daar kan ik wel inkomen.

Waar ik minder kan inkomen, is misschien wel mijn meest gehoorde aanspreking in het Engels. ‘Hey, my friend, you want weed? Cocaine?’ Zucht. Soms vraag ik me af of er op m’n voorhoofd staat dat ik op zoek ben naar drugs. Bovendien ben ik hun vriend niet.

Maar het moet zijn dat veel toeristen er wel naar zoeken, anders zou het me niet zo vaak gevraagd worden. Het is niet alleen in dat opzicht dat ik niet aan de typische gringo of aan het typische beeld van die gringo wil beantwoorden.

Er zijn backpackers die de landen en steden hier kennen aan de hand van de zogenaamde party hostels. Er zijn er die bezienswaardigheden alleen maar bezoeken via georganiseerde tours vanuit de steden. Er zijn er die in bijna elk Zuid-Amerikaans land hoogstens twee weken spenderen, er de vijf ‘belangrijkste’ plaatsen bezoeken en zodoende menen het hele continent te hebben gezien. Er zijn er die op allerlei vlakken vast blijven houden aan hun westerse standaarden en alleen maar met mensen van hier spreken wanneer ze de rekening bestellen.

Hoewel ik na meer dan vijf maanden ook al een drietal keer in zo’n party hostel vertoefde, ben ik bijna nooit op de hoogte van hun bestaan en voel ik me er doorgaans als een vis op het droge. Georganiseerde tours doe ik ook al niet te graag en door het tempo waarop ik reis zou ik minstens twee jaar nodig hebben om alle landen in Zuid-Amerika te bezoeken. Ik gooi mijn westerse standaarden zoveel mogelijk overboord en hou ervan om nu en dan een praatje te maken met een local.

Ik zal niet beweren dat mijn manier beter is, wel dat het beter werkt voor mezelf. Of vind ik mijn manier stiekem toch soms beter?

Starende blikken

Een evenwichtsoefening, dat is het toerist-zijn voor mij vaak. Want hoewel ik me met plezier in kleine dorpjes bevind en graag onbetreden paden betreed, bezoek ik vaker plaatsen met meer faciliteiten en betreed ik vele betreden paden. Wie wil er nu niet naar Salar de Uyuni wanneer hij in Bolivia is?

Ondanks het feit dat ik liever plekken bezoek zonder deel te nemen aan een tour – wat ik ook heel vaak doe en waardoor ik geregeld specialere momenten meemaak en onverwachte dingen beleef –, kan je op sommige plaatsen niet anders. En hoewel ik in het algemeen mijn tijd neem en anderen me wel eens een ‘slow traveller’ noemen, had ik op sommige plekken liever langer gebleven en andere gebieden misschien beter wel verkend in plaats van ze links te laten liggen.

Alleen al door m’n lengte zit opgaan in de massa er voor mij niet in

Een ding is zeker: ik heb er vaak moeite mee als (de typische) toerist te worden gezien en wil er al zeker niet tot worden gereduceerd. Ook al bén ik er een en zit opgaan in de massa er hier niet in voor mij, hoe graag ik dat ook eens zou willen. Alleen al door m’n lengte is het onmogelijk, en dan is er nog de kleur van mijn huid, haar en ogen die, euh, in het oog springt hier.

Ik wil niet het gevoel hebben dat men mij op basis van die uiterlijkheden beoordeelt. Gegniffel van passerende tienermeisjes kan wel grappig zijn, maar niet elke keer. Starende blikken allerlei beantwoord ik afhankelijk van de staarder in kwestie en mijn gemoedstoestand. Dat gaat dan van een glimlach of een goeiedag tot een intense blik terug of stoïcijns negeren.

Laten we zeggen dat ik meer begrip heb voor een kindje dat me aanstaart in een dorp waar amper buitenlanders komen dan voor een starende volwassene in een grootstad.

Soms zijn er kleine dingen die me geen typische toerist doen voelen. Iemand die me een compliment geeft over m’n Spaans, mensen die me de weg vragen. Dat laatste gebeurde misschien twee keer en ik kon ze de weg niet wijzen, maar ik was zowel verrast als verheugd. Een mens heeft soms niet veel nodig.

#firstworldproblems

Het anders-zijn, het is niet altijd even fijn. Hier ervaar ik misschien af en toe en een heel klein beetje hoe iemand met een migratieachtergrond in België of eender welk land zich voelt. Al komt het ‘anders-zijn’ dat ik hier meen te ervaren vermoedelijk niet eens in de buurt en ben ik hier niet om te wonen en te werken. Bovendien ben ik een blanke Europeaan van het mannelijke geslacht, waardoor ik me automatisch en ongevraagd in een eerder geprivilegieerde positie bevind.

Dat alles neemt niet weg dat ik bij wijlen moeite heb met die gringo-positie, zelfs al is die geprivilegieerd. ‘Gringo’ genoemd worden, vind ik al zeker niet fijn. Dan liever ‘señor’ of ‘joven’ (jongere). Dat laatste gebruiken vooral dames werkzaam in restaurants, bars en winkels vaak.

Ik word niet zo graag gringo genoemd, maar merk dat ik het verfoeide woord zelf steeds meer ben gaan gebruiken

Desondanks merk ik dat ik het verfoeide woord zelf ook steeds meer ben gaan gebruiken naarmate de tijd vorderde. Wanneer ik het tegen de lokale bevolking over mezelf heb of naar toeristen in het algemeen verwijs bijvoorbeeld. Doorgaans met een ironisch-humoristische ondertoon.

Dan vraag ik of ik de prijs voor Colombianen/Peruvianen/Bolivianen of de gringo-prijs krijg (wat regelmatig gebeurt). Of probeer ik in de bus een plaatsje te bemachtigen dat het meeste ruimte biedt, ‘omdat ik een erg grote gringo ben.’

Ach, uiteindelijk valt het allemaal wel mee. Als het maar dat is waarover ik te klagen heb. Nou ja, dat en de alomtegenwoordigheid van gigantische bergen rijst die ik te pas en te onpas voorgeschoteld krijg misschien. Bij zo goed als elke maaltijd, droog en zonder saus.

Hetzelfde kan niet gezegd worden over de portie fruitsla die ik onlangs bestelde. Ik bedankte vriendelijk voor zowel ijs, yoghurt, slagroom als gelatine, waarop de serveerster me meewarig aankeek. Nu ik toch bezig ben: ik verlang soms naar lekkere kaas en stevig brood. #firstworldproblems in combinatie met een vleugje westers-Belgische standaarden, ik weet het.

Pietluttigheden zijn het, meer valt er daadwerkelijk niet te muggenziften. In het algemeen zijn de mensen hier vriendelijk en na meer dan vijf maanden ben ik hier nog steeds meer dan graag én helemaal gewend geraakt aan deze manier van leven. Het van plaats naar plaats trekken, de lange busritten, de dorpen en steden, de mensen enzovoort. Zelfs enigszins aan de landschappen en de natuur, hoewel die nog steeds adembenemend zijn.

Om die reden stel ik mezelf wel eens de vraag of ik mezelf wel nog voldoende verwonder. Als ik daar even over nadenk, dan weet ik dat dat nog steeds het geval is.

Wanneer ik voor het eerst in mijn leven gele watermeloen zie en proef bijvoorbeeld. Of wanneer ik voor het eerst in mijn leven meerdere dagen in de jungle vertoef en daar verschillende diersoorten tot op enkele meters benader. Of wanneer ik meerdere goed bewaard gebleven dinosaurusvoetafdrukken aanschouw in Bolivia’s kleinste nationale park. Of wanneer ik in La Paz meer dan honderd politieagenten midden op straat een blauw doek zie ontrollen.

Dagen van zee

Dat laatste moet een oefening zijn geweest, besef ik een tweetal weken later wanneer politieagenten en militairen een reuzenspandoek ontrollen van bijna 200 kilometer lang, van La Paz tot Oruro. Ook tienduizenden gewone Bolivianen nemen deel aan de manifestatie om de eis van hun land te steunen, namelijk opnieuw toegang krijgen tot de zee. Een toegang die verloren ging tijdens de Salpeteroorlog (1879-1884) tussen Bolivia en Peru enerzijds en Chili anderzijds. Bij de onafhankelijkheid in 1825 had Bolivia een kustlijn van maar liefst 400 kilometer lang.

Bolivia heeft buurland Chili voor het Internationaal Gerechtshof gedaagd over de zeekwestie

De kwestie leeft, zoveel is zeker. Niet alleen ‘s ochtends vroeg maar ook in een taxi om drie uur ‘s nachts wordt erover gepraat – door de Boliviaanse chauffeur, twee Chileense inzittenden en een Belgische moeial. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat er net op dit moment veel om te doen is, Bolivia heeft buurland Chili immers voor het Internationaal Gerechtshof gedaagd over de kwestie in de hoop dat Chili simpelweg verplicht wordt om opnieuw met Bolivia te onderhandelen over de kwestie.

Na de oorlog heeft Chili herhaaldelijk beloofd om een oplossing te vinden en Bolivia een soevereine toegang tot de zee te verschaffen. Bolivia claimt dat daaruit een verplichting voortvloeide om te onderhandelen over een oplossing, Chili vindt echter dat die beloftes geen legale gevolgen met zich meebrengen en het bijgevolg verdere onderhandelingen kan weigeren.

Dat is de kwestie die op tafel ligt en waar het Internationaal Gerechtshof zich zal moeten over uitspreken. Het proces begon op 19 maart, de dag dat ik deze woorden schrijf. Het televisiejournaal bericht er uitvoerig over.

Komende vrijdag, de 23ste maart, staat er opnieuw een manifestatie gepland. 23 maart staat in Bolivia geboekstaafd als Día del Mar. Een land zonder zee dat jaarlijks een dag in het teken stelt van de zee? Bovengetekende gringo blijft zich verwonderen, gunt het Boliviaanse volk zijn stuk zee en is erg benieuwd naar de verdere ontwikkelingen in deze affaire.

Oruro, 20 maart 2018.