Het einde van bijna twee jaar Vietnam
“‘Van Vietnam naar Iran’
Ons Vietnam verhaal zat er na bijna twee jaar op. Bijna klaar voor een tweede Iran-avontuur.
Mijn schoonfamilie op het terras van het buitenverblijf in Lorestan. Bemerk de Vietnamese hoedjes die helemaal uit Da Nang komen.
© MO*/Jonas Van Weerst (Lorestan)
Ons Vietnam verhaal zat er na bijna twee jaar op. Tijdens onze laatste twee maanden reisden we in Zuidoost Azië rond. Nadat we ernstig ziek waren geworden in Cambodja braken we onze reis voortijdig af om nog voor het gevreesde Vietnamese nieuwjaar ons vertrek te organiseren. We gingen immers onze spullen van Da Nang naar Teheran laten overvliegen met een Vietnamees transportbedrijf. Dat bleek geen sinecure.
Haletun chetor ast?
Bovenstaande vraag - in het mooie Perzisch - betekent: ‘Hoe gaat het met u?’
Farsi, dat spreek ik tegenwoordig al een beetje. Mijn acht maanden eenzame internet-studie en het taalbad waarin ik hier spartel werpen zijn vruchten af. Taal nummer vijf die ik onder de knie krijg, ik ben zo fier als een gieter. Ik heb dat altijd een grappige uitdrukking gevonden trouwens.
Het is een tijd geleden dat ik voor MO* nog iets schreef. Om die reden schrijf ik over het einde van ons Vietnam-verhaal, de tocht naar Iran want die had nogal wat voeten in de aarde en het begin van ons tweede Iran-avontuur.
Voor de klaarheid, mijn vriendin en ik zitten opnieuw in Iran en we verblijven enkele dagen in Jaghdan, twee uur rijden van Isfahan, in de regio Lorestan. Lorestan is een dunbevolkt gebied met ruwe natuur, bijna onherbergzaam. Bergen met eeuwige sneeuw, grillige rotspieken, dorpen, gehuchten, herders, amandelbomen, geiten, kippen, lekker zelfgestookte wijn van de druiven die hier groeien, muziek met veel hoge fluit erin en jongemannen die me rare dingen in het Lori doen zeggen omdat ze dat zo grappig vinden.
Ontbijten in Shanghai
De laatste anderhalve maand van ons verblijf in Vietnam besloten we om te gaan reizen in Zuidoost Azië. We zegden allebei ons werk op en we vlogen van Da Nang naar Shanghai omdat mijn vriendin vorig jaar tijdens een tombola in Da Nang een hotelvoucher had gewonnen. Drie dagen Hyatt Shanghai, een poepsjiek hotel. Na China reisden we naar de Filipijnen - een aanrader - en na drie weken in de Filipijnen reisden we naar Cambodja, een land dat ik enorm graag bezoek. In Cambodja, waar je om de vijf minuten vrolijkheid naast treurigheid ziet, trokken we naar het noordoosten.
Over de vijf dagen die we in Shanghai verbleven kan ik kort zijn, behalve dat we er westers nieuwjaar vierden en dat het er verdomd koud was. We zullen in 2018 drie keer nieuwjaar hebben gevierd: het westers nieuwjaar in Shanghai, het Vietnamees nieuwjaar of Tết in Da Nang en het Nowruz of Perzisch nieuwjaar in Isfahan.
De futuristische skyline van Shanghai, in de regen en de smog, gezien vanuit onze hotelkamer.
© MO*/Jonas Van Weerst (Shanghai)
Voor de lezers die nog niet in een vijfsterrenhotel hebben gelogeerd, dat is fantastisch en vooral het ontbijt is een tien-karaatsbriljant in de kroon van luxe en comfort. Het grote probleem is dat het ontbijt om 10:00u is afgelopen. De gehele wereld wordt tijdens het ontbijt geserveerd en dus is anderhalf uur ontbijten niet overdreven lang.
We planden er onze dag rond, we hadden toch niet veel te doen. Om een beetje op het gemak te ontbijten ben je daar best rond 08:45u. Dan heb je tijd genoeg om rond te lopen, alles te aanzien, een paar inspectierondes te doen, de juiste keuzes te maken, aan te vallen en het eten rustig te verorberen tot ongeveer 10:30u. Het personeel laat je uiteraard zitten, je moet niet opstaan of weggaan, ment stopt enkel met nieuw ontbijt te maken.
De beste strategie is om heel licht te beginnen. Vis, won-ton soep, misschien zelfs een loempia, bij voorkeur niet gefrituurd. Als Bourgondiër maak je dan rustig de overgang naar de twintig verschillende soorten brood, vers gebakken boterkoeken, toast op alle mogelijke wijze, confituren en honing. Ondertussen blijf je maar vers geperste sappen van wortel, appel, komkommer en sinaasappel bijtanken.
Je rondt best af met eten dat op de maag blijft liggen: heerlijk gebakken roastbeef, gebakken aardappelen in rozemarijn, worsten, exquise Spaanse en Italiaanse hammen en de obligate Franse en Zwitserse kazen. Het helemaal aftoppen deed ik met fruit, yoghurt en mijn vierde espresso.
Dit vier- of vijfgangen ontbijt impliceerde dat je rond 08:30u uit de veren kroop en dat was iets minder aangezien we elke avond tot 03:00u opbleven op onze hotelkamer. We hadden niet veel te doen.
M50 is een moderne kunstengalerij in een industrieel complex in Shanghai. Het is een bezoek meer dan waard. IDe werken van de kunstenaar Qui Shengxian waren voor mij uitschieters.
© MO*/Jonas Van Weerst (Shanghai)
Shanghai, wat kan ik zeggen?
Het cliché dat Chinezen in de publieke ruimte bruut en lomp kunnen zijn klopt gedeeltelijk. Dat is toch mijn mening. Ik had er ruzie met een oudere taxichauffeur. Hij wilde niet stoppen, ik had het koud, hij trok een vieze smoel en reed me traag voorbij, alsof hij me de koude nog wat meer wilde doen voelen. Ik nam het persoonlijk op want we wachtten godverdomme al een uur op een taxi. Alle taxi’s rijden daar zonder te stoppen door, het is iets met een app, in het Chinees uiteraard.
Uit frustratie gaf ik zijn zijspiegel een tik waarop hij bruusk remde, met volle snelheid achteruit reed (net zoals in de films), stopte, uitstapte, woest naar mij beende, voor mij bleef staan en in het Chinees van zijn kloten maakte.
Ik stond schrap en scherp, klaar voor ik-weet-niet-wat maar het bleef bij Chinees gewauwel. Gelukkig. Voor hem of voor mij, we zullen het nooit weten.
Het eeuwige onderhandelen met de Vietnamezen
Dan waren de Filipino’s veel ontwapenender. Beleefd, lief, relaxed, eerlijk en geen wheeling-eand-dealing bij het minste wat ik kocht. In Vietnam moest ik constant op mijn hoede zijn. Bijna bij elke handelstransactie haalden de Vietnamezen hun befaamde trukendoos boven. Zo kocht ik gedurende die bijna twee jaar In Vietnam om de drie dagen een broodje in een familie-broodjeszaak, een glazen kraam op straat. Een broodje kostte er 10.000 dong. Als ik de verrekte grootmoeder aan mijn been had moest ik al-tijd 20.000 dong betalen (10.000 is een halve dollar, bij 20.000 lapte ze er dus 100 procent bij).
Mijn schoonfamilie op het terras van het buitenverblijf in Lorestan. Bemerk de Vietnamese hoedjes die helemaal van Da Nang komen.
© MO*/Jonas Van Weerst (Lorestan)
Ik zei dan altijd: ‘Why I pay 20.000!? It’s 10.000 dong! You cheat me! Always! You no good! Because I foreigner!?? Not nice! Not nice!’
Ik weet het, dat klinkt grof en vrekkig en onbeleefd en dat was het zeker, maar dit ging over principes. Het ging over een geïnstitutionaliseerde zakzetterij die een grote minderheid van de Vietnamezen toepaste op iedereen die niet Vietnamees was. Mij ging het niet om die 10.000 dong extra, godbetert, het ging over het feit dat ik ook in Vietnam woonde, er werkte, bijdroeg aan het sociale en economische weefsel en voor een deel dezelfde maatschappelijke problemen had als de grootmoeder, in sommige gevallen zelfs meer (administratieve rompslomp, sukkelen met de taal, op je hoede zijn bij eender welke aankoop) en in de meeste gevallen (zoals armoede, honger en mortaliteit) inderdaad: minder.
De meeste buitenlanders (onder wie ik) hebben bergen begrip. Vietnam is een land in ontwikkeling en die ontwikkeling geldt voornamelijk voor de stedelijke populatie. Grote delen van de bevolking zijn dus bezig met net iets meer dan overleven bezig en het land is de laatste tien jaar een toeristische hoogvlieger geworden. Dus het aftroggelen van die paar centen meer van de honderdduizenden toeristen die het land overspoelen: begrip, begrip, begrip.
Azië is vooral lionelmessianistisch, de andere godsdiensten zijn er ondergeschikt aan.
Maar bij dat begripvol verhaal is er een keerzijde en die is dat de Vietnamezen moeten begrijpen dat een buitenlandse inwoner van het land af en toe eens in een colère schiet. Zo werkt mutualiteit.
En wat me het meest tegenstak: oma deed dat twee jaar aan een stuk. Eén keer, twee keer, vijf keer, sorry maar niet elke keer. Dan giechelde de bejaarde moe en zei: ‘I’m sorry, I’m sorry, hihihi. I forget!’ Haar kleindochter zei het me eens rechtuit: ‘Mijn grootmoeder vraagt altijd meer geld bij foreigners, soms ben ik zo beschaamd.’
Kleindochter en grootmoeder hadden zelfs eens ruzie in mijn bijzijn over dat dubbele bedrag, de kleindochter vond dat niet kunnen. Het grote gelijk liep dus naast mijn zij. Ha!
Een afspraak een afspraak
Een totaal andere situatie in de Filipijnen. Alhoewel het land arm was, last had van een endemische corruptie en werd bestuurd door een gekke president die in de psychiatrie thuishoorde, was een bedrag er een bedrag, een woord een woord, een afspraak een afspraak, een deal een deal. Dat hielden de 7000 eilanden echter niet tegen om een boel grappige tegenstellingen te huisvesten.
Zo zijn de mensen er bijvoorbeeld heel gelovig. Niets nieuws in Azië maar ze geloven in het katholicisme, een geloof dat zijn beste tijd toch heeft gehad. Je zag dus overal ‘God is great’, ‘I love Jesus’ en ‘Maria = mother of Jesus’ en dat was raar want dan dacht ik aan het college waar ik van mijn zes tot mijn zestien school heb gelopen. Azië is voornamelijk boeddhistisch en islamitisch, dus dat katholicisme was een rariteit. Ik moet me corrigeren, Azië is vooral lionelmessianistisch, de andere religies zijn er ondergeschikt aan.
De Filipijnse tricycles zijn een lust voor het oog. Met auto-onderdelen worden de driewielers tot kunstwerkjes versierd.
© MO*/Jonas Van Weerst (De Filipijnen)
Misschien komt het nog toch goed in ons blauw tranendal.
Verder: dat Spaans zat er nog in. In straatnamen, in dorpsnamen, in stadsnamen, in jongensnamen, in meisjesnamen. Een Spanjaard die ik tegenkwam vertelde me dat de Filipijnen er heel erg als Midden-Amerika uitzien. Voor de mensen die in Gent wonen en Gent de meest bougerende stad van België vinden: Midden-Amerika zijn een sliert landen die niet in Gent liggen. Dat zijn Nicaragua, El Salvador, Panama en nog wat landen, in de jaren tachtig verscheurd door burgeroorlog, meestal aangestoken door de CIA.
In de Filipijnen trokken we naar een eilandje met welgeteld één klein resort. Dat eiland lag op een uur varen van een oergezellig en scenisch kustdorp waar we logeerden (Port Barton voor de googlemappers). Op dat eiland hadden we welgeteld dertig minuten internet en zes uur elektriciteit per dag. Het was tijdens ons verblijf redelijk bewolkt dus het leven bestond uit lezen, schrijven, praten, dromen over dat leven en minutenlang de liefde bedrijven. En series bekijken, dat ook. We zijn drie dagen op dat eiland gebleven.
Zwemmen met olifanten
Vanuit de Filipijnen: met de stalen vlieger naar Cambodja waar we via een lus langs Siem Reap, Battambang, Pnom Phenh, Kracheh en nog wat kleinere dorpen naar het noordoosten van het land reisden, een regio die al vijftien jaar op mijn lijst stond.
This is the wild, wild East.
Indianenstammen die in geesten geloven, toeristen die verongelukken, stukken land die door de extreem corrupte regering aan buurlanden worden verkocht, environmental rights activists die verdwijnen in de jungle, dat soort toestanden. Er is pas acht jaar geleden een weg van de hoofdstad naar die regio getrokken. Het toerisme kwam er bijgevolg nog maar een paar jaar op gang.
Daar maakten we een ervaring mee, sorry, eigenlijk twee ervaringen waarvan we even niet goed waren. De ene in positieve zin, de andere in negatieve zin.
Spelen in het water met de kolossen is fantastisch. Een mens wordt er nederig van.
© MO*/Jonas Van Weerst (Mondulkiri)
De positieve: in Mondulkiri wandelden en zwommen we met olifanten, we raakten die kolossen aan, we voederden hen, we babbelden ertegen, we aaiden, trokken er selfies mee en vertelden schunnige grappen tegen de reuzen.
Dat klinkt misschien banaal maar ik verzeker de lezer dat een gigant van zeventig jaar wassen in een rivier ongeveer hetzelfde moet zijn als zwemmen met een dolfijn of kussen met Scarlett Johansson. Ervaringen die een mens nederig maken en in dezelfde zweem één met de schoonheid van de natuur.
De indianenstammen die een olifant van jongs af aan in hun familie laten opgroeien - zo gaat in die noordoostelijke contreien - doen dat om die olifant te laten werken voor hen en dat gebeurt vanaf zijn adolescententijd tot aan zijn/haar graf. Dat gaat dan over oogst van het land naar het dorp zeulen, werkmateriaal van het dorp naar het land brengen en zelf gemaakte spullen naar de markt vervoeren.
Doordat het beest door die labeur niet aan zijn normale voedingsrantsoen geraakt (want het moet zijn werktijd verdelen tussen gemiddeld acht families) wordt de arme duts amper vijftig jaar. Een olifant in het wild wordt met gemak tachtig, meestal zelfs over de honderd jaar vooral omdat hij zijn dagelijkse 150 kilogram groen en 190 liter water opeet en drinkt.
Cambodja is het Wilde Oosten.
De Cambodjaanse organisatie waarmee wij ons heugelijk moment met de olifant meemaakten (http://bunongelephantproject.org) stampte daarom een project uit de grond waarin ze alles omdraaien en de olifant laten leven zoals een olifant leven moet: niet veel doen, de aap uit de boom kijken, eten verzamelen, dat binnenspelen en eigenlijk gewoon wat in de jungle rondhangen.
Hoe doet die NGO dat? Je raadt het al, ze slachten de mannen van die stammen volledig af, steriliseren de vrouwen, procederen de stamoudsten arm voor een VN-tribunaal en laten de olifanten vrij. Neen, dat is niet waar, soms heeft de dekselse fictie me te pakken en schrijf ik het dwangmatig op. Dus opnieuw, hoe doet die NGO dat? Die trekt toeristen aan, laat hen betalen, laat hen wandelingen maken met de olifanten, laat hen zwemmen met de beesten, laat hen de beesten wassen enzovoort enzoverder.
Kunstzinnnige foto van een olifantenoog, getrokken door mijn vriendin.
© MO*/Jonas Van Weerst (Mondulkiri)
En zwijgt stil en luistert goed: met dat geld betaalt de NGO de dorpelingen om de olifanten niet meer te laten werken voor hen. De locals werkten nu voor de olifanten! De indigenous people wandelden met hun kolossen en lieten hen voldoende eten, ze zagen toe hoe de olifanten zich amuseerden in het water, ze maakten jungle treks met hen en wat-weet-ik-nog-niet allemaal. Fun voor de beesten en daardoor hadden ze een mooie oude dag.
Enkel wanneer de olifanten bronstig liepen was het levensgevaarlijk spel. Vorig jaar stierven twee mahouts (baasjes van olifanten). Ze merkten te laat op dat hun olifant ‘van de poeperkes wilde spelen’ en daarvoor betaalden ze de hoogste prijs. De olifant luistert dan niet meer, er hangt (letterlijk) een rode waas voor zijn ogen en hij wil zich of voortplanten of iets dat hem daarin hindert platstampen.
Zoals ik al zei, die hoek van Cambodja is het Wilde Oosten.
Fascisme in mijn darmen
Dit was onze genotvolle ervaring. De negatieve hieronder in een notendop.
Terwijl ik in de rivier rond de olifanten aan het zwemmen was deden de olifanten hun gevoeg in het water. Die wisten immers niet dat hij of zij zich in het bijzijn van toeristen bevond en kakte wanneer het hem of haar uitkwam. Ok, het was vegetarische stront dus meer dan wat verteerde bladeren, bananen en takken was dat in feite niet. We maakten er zelfs grapjes over, ‘Kijk, ik zwem tussen olifantenstront!’ was de grap waarmee ik iedereen aan het lachen maar minder aan zwemmen kreeg.
Die rivier was - buiten de olifantenfeces - ook nog eens vergeven van de muggen. Mijn vriendin wees naar de honderden muggen en zei: ‘Kijk, kijk, malaria’s!’ Ik lachte het weg, dat was iets uit de boekjes, dat was iets uit de Lonely Planet, dat was iets voor mietjes.
Soit, onze tocht is gedaan, de ervaring afgelopen, vier dagen later staken we de grens met Vietnam over, we maakten ons op om met de nachtbus naar Da Nang te vertrekken (zie later) en wat gebeurde er?
Ik werd ziek! Zieker dan ik ooit ben geweest!
Diarree sijpelde uit mijn poep want mijn darmen kwamen in opstand, wat zeg ik, ze revolteerden, alles wat erin zat moest eruit! De lange, vlezen, opgevouwen buizen waanden zich in die bruine donkerte in de jaren dertig en werden eensklaps de Duitse nationaalsocialisten van mijn lichaam. Alles wat zich tussen mijn maag en poepgat bevond was in hun ogen joods, het moest weg, eruit, vort ermee. Mijn maag deed met mijn darmen lustig mee (de lafaard!) en speelde bijgevolg de Mussolini van dienst, die voelde de fascistisch-revolutionaire geest in de rest van mijn organen waaien en vooral in mijn darmen, het normaal in-de-pas-lopende orgaan keerde zich binnenste buiten en spuwde elke slok water die ik opdronk uit en zoals fascisme steevast na een tijdje smaakt: zure smaken en walmen van opkomend galsap kwamen vrij en ik wens het niemand die dit verhaal leest toe.
Ik had het koud, ik had het warm, ik ijlde, ik wankelde en dat gebeurt allemaal vijf uur vooraleer mijn vriendin en ik op een nachtbus naar Da Nang moesten stappen, een bustocht van elf uur.
Olifanten zijn machtig, in alle betekenissen van het woord. Ik kon uren naar zo’n reus blijven kijken.
© MO*/Jonas Van Weerst (Mondolkiri)
Wat gebeurde er vier uur voor afreis? Mijn lief, mijn teergeliefde, het licht in mijn leven werd ook ziek! Dezelfde symptomen! Ziek, zieker, ziekst. Daarvoor doe je het dan hé, reizen naar Zuidoost Azië. Mijn allerliefste - normaal een gezonde bruine tint, nu asgrauw - opperde: ‘Malaria?’ Ik zocht het voor de zekerheid eens op want ik werd ongerust, met bevende hand en schele hoofdpijn tikte ik in Google: ‘malaria – Cambodja – regio’. De uitkomst was niet positief: behalve twee stedelijke gebieden kwam malaria overal in Cambodja voor, vooral in het noordoosten.
Slik.
Ik tikte verder in: ‘malaria - Donald Trump making love with Kim Jong-un’. Godver! ik was verkeerd, de ziekte had me te pakken, ik ijlde nog meer, hallucineren deze keer, Trump en Jong-un hadden immers niets met malaria te maken en deden het niet met elkaar, ook al maakten ze elkaar de laatste tijd het hof. Linkte ik hen met andere ziektes? Was dat de reden van mijn geharrewar? Daar sprak ik me niet over uit, maar malaria? In de Verenigde Staten? In Noord Korea? Ik dus opnieuw: ‘malaria – symptomen’.
Geen goed nieuws: alle vieze dingen waarvan mijn vriendin en ik op dit moment last van hadden. Soit, om een lang verhaal kort te maken: zo ziek als een uitgemergeld hondenkoppel kropen we op de bus, namen een inslaper en elf uur later werden we wakker in Da Nang.
Genezen. Goed nieuws want er zat geen malaria in ons lijf. Malaria wordt namelijk erger.
Voortijdig naar Da Nang
Eigenlijk braken we onze reis voortijdig een week vroeger af om naar Da Nang, onze stad in Vietnam, te trekken. We wilden nog naar Laos maar dat is niet gelukt.
Waarom keerden we vroeger terug? Omdat mijn Vietnamese tandarts en ons Vietnamees transportbedrijf ons niet hadden verwittigd dat ze twaalf dagen gingen sluiten tijdens Tết, het Vietnamese nieuwjaar. Gedurende twee weken ligt het land plat, plat, plat. Ik zou niet graag een acute blindedarmontsteking krijgen tijdens Tết.
Toen ik vanuit Cambodja een mail stuurde naar mijn tandarts voor een belangrijke ingreep die we - op de exacte datum na - al twee maanden hadden besproken, mailde die me terug:
In Vietnam was namelijk alles relatief: een afspraak, geld, tijd, een prijs.
‘Ah neen, we zijn twaalf dagen toe.’ Ik was in de war, want onze laatste weken waren meticuleus ingepland, dag in dag uit hadden we een schema af te werken, we moesten nog een hele hoop doen voor onze afreis naar Teheran. Tja, wat wil je? We sloten bijna twee jaar Vietnam af, we hadden brol, gerief en spullen verzameld, we hadden vrienden gemaakt, we hadden plannen in Iran, planden tegelijkertijd onze reis naar België en dat moest allemaal afgesloten en geregeld worden. Kortom, we hadden hopen werk.
In een obscuur hotel zocht ik naar Wi-Fi en belde mijn tandarts op met Skype.
Paniekerig vroeg ik haar: ‘Wat bedoel je…dicht?’
Waarop ze kalm zei, alsof we het gisteren nog hadden besproken: ‘Dicht. Potdicht. Twaalf dagen.’
Ik opnieuw, radeloos bijna: ‘Ik begrijp het niet. Kan ik niet komen in de tussen ons vorige maand afgesproken periode??’
Zij, heel rustig, bijna mediterend: ‘Neen. Ach, niet erg. Kom anders morgen?’
Waarop ik (afspraken, agenda’s en schema’s begonnen op me af te komen, mijn administratieve wereld dreigde in te storten): ‘Euh…neen!! Ik zit in Cambodja! Dat had ik je toch verteld! Dat weet je toch??’
De verbinding brak af, bellen lukte niet meer, het was nu met mail en uren vertraging te doen. Poeslief mailde ze terug: ‘Maar lieve Jonas, kom toch eind februari? Na Tết?’
En ik (formeel-kwaad nu, de remmen bijna volledig los): ‘Neen, dat kan niet, dan vertrek ik naar Iran! We hadden dit toch besproken voor ik vertrok, met mijn agenda erbij, ik heb samen met jou de dagen dat ik weg was en de dag waarop ik vertrok, geteld, gehighlighted met een fluo, onderlijnd met een stylo, besproken, gewikt, gewogen, geëvalueerd en de hele zwik besloten met een uiterst werkbare conclusie!?’
Dat telde blijkbaar allemaal niet meer. In Vietnam was namelijk alles relatief. Een prijs, een afspraak, geld, tijd…. Dat was niet ongewoon. In een land waar ik zelfs geen conventionele agenda met voorgedrukte en gedateerde dagindelingen heb gevonden was dat geen verrassing. Ik heb een agenda moeten kopen in Hong Kong, de dichtst gelegen metropool die Moleskine-agenda’s verkocht.
Naast de tempels zijn de eeuwenoude wortels van de zijdekatoen boom of the strangler-fig een bezienswaardigheid.
© MO*/Jonas Van Weerst (Angkor Wat)
Mijn laatste twee tandartsbehandelingen vereisten een tussenpauze van vijf dagen en dat was het probleem. Dat moest allemaal gebeuren voor 27 februari, want onze vlieger naar Teheran, die wachtte niet. We moesten dus vroeger terug naar Vietnam. Gelukkig hadden we het Laos-ticket nog niet gekocht. We dachten functioneel na. We bevonden ons niet zo ver van een Cambodjaans-Vietnamese grensovergang. We besloten om terug te keren, vroeger dan gepland. We konden met minibus, taxi en nachtbus in Da Nang geraken. Uiteindelijk kwam het allemaal goed en waren we opgelucht dat we niet naar Laos gingen. Het heeft ons heel veel stress bespaard en wonnen aanzienlijk kostbare tijd.
Op de laatste dag, zes uur vooraleer we afreisden naar Saigon (want van de metropool reisden we af naar Teheran), wroette, wrikte en schaafde mijn tandarts nog in mijn mond om alles glimlach-klaar te krijgen.
Transport van Da Nang naar Isfahan
Het transportbedrijf waarmee we in zee gingen was nog tragikomischer. Ons masterplan was om onze persoonlijke spullen van Da Nang naar Teheran met een Vietnamese shipping company te verzenden. Cargo, met het vliegtuig. Ik garandeer de lezer: spullen van Da Nang naar Teheran met een Vietnamees transportbedrijf transporteren is geen sinecure.
We beleefden de film ‘Lost in translation’, ik was Bill Murray, mijn vriendin Scarlett Johansson.
Onze negen dozen bestonden vooral uit kleren en cadeaus. We hadden ongeveer veertig kilo rieten en bamboo spullen en decoratie gemaakt uit kokosnoot gekocht. Denk aan manden, lampenkappen en handtassen. Daarbovenop een tweetal dozen met kleren en nog wat praktisch gerief uit ons restaurant, zoals een stereo-installatie, borden, nappen en servetten. Allemaal materiële zaken die een mens niet nodig heeft. Tijdens en achteraf het inpakken moesten we lachen: geld betalen om niet-essentiële zaken van het ene land naar het andere te verschepen is niet bijster slim.
Alleszins, we beleefden de film ‘Lost in translation’, ik was Bill Murray, mijn vriendin Scarlett Johansson.
Voor en tijdens onze reis mailde ik wekenlang met een dame van dat bedrijf om allerlei praktische vragen te stellen. De berekening van het volume, de prijs, douaneformaliteiten en eventuele importbelasting waren essentiële zaken die we op voorhand moesten weten. Ik sprak met mevrouw Thinh een gedetailleerde planning af met wanneer onze spullen weg moesten, wanneer we op reis vertrokken, wanneer we terug waren, wanneer wij naar Teheran vertrokken en wanneer het bedrijf de spullen ten allerlaatste moest ophalen. Voor het bedrijf dagelijkse kost, voor ons van groot belang.
Dit moest allemaal van Da Nang naar Isfahan. De koffers en rugzakken namen we zelf mee. De rest ging met cargo.
© MO*/Jonas Van Weerst (Da Nang)
Haar mededeling dat ze twaalf dagen sloten tijdens Tết greep ons regelrecht naar de keel want als onze spullen niet weg waren vooraleer wij op de vlieger richting Saigon en Teheran stapten, zaten we diep in de problemen. Wie ging onze spullen dan verzenden?
We sliepen de elf uur durende rit op de nachtbus richting Da Nang uit. We werden zelden wakker, zelfs niet om te plassen. We zweefden allebei tussen ijl-droom en werkelijkheid en zoals ik reeds beschreef, we kwamen uitgeziekt toe in Da Nang, ’s morgens om 6:00u.
Het zieke was er uitgeslapen en in ons hotel deden we nog een dutje van twee uur. Om negen uur kwamen we aan op het transportbedrijf - we voorvoelden problemen - en we vergaderden ongeveer 2,5 uur met mevrouw Thinh en haar twee collega’s. Alhoewel mevrouw Thinh (een knappe, koket geklede Vietnamese dame van begin de twintig) de voorbije maanden mijn e-mails in quasi perfect Engels had beantwoord, kwamen we tot de grappige vaststelling dat ze geen woord Engels sprak. Mevrouw Duong deed de vertaling voor haar. Mevrouw Li was de dame van de cijfers, zij berekende en herrekende simultaan hoeveel de operatie ons ging kosten.
De vergadering eindigde met heel wat no-problems en nog meer don’t-worries. Alhoewel we semi-tevreden naar ons hotel trokken waren we wantrouwig, we kenden het land immers te goed. We weten dat sommige operaties… complex zijn voor de Vietnamese geest, als ik het zo mag uitdrukken.
Ja, ja, beschuldig me maar van latent racisme, ik weet beter. Uit beleefdheid en vanwege taalmisverstanden hebben Vietnamezen de neiging om beleefd te blijven en ‘no problem’ te zeggen. Wanneer het money-time was en het tijdstip om de dienst te leveren aanbrak, waren er al te vaak ijskoude douches op onze kop gestort. Dat ging van een bepaalde steek in een kleed naaien (‘No problem’), tot een kledingstuk herstellen (‘No problem’), een stoffen bekleding voor de menukaarten van ons restaurant maken (‘No problem’), tot een frigo komen leveren op een bepaald tijdstip (‘No problem’), onze visa voor Vietnam in een ander land regelen (‘No problem’), het bedrijfsmodel van ons restaurant veranderen en boekhoudkundig in orde maken (‘No problem’), een boileronderdeel vervangen en liefst zo goedkoop mogelijk (‘No problem’), een online boekingssysteem op onze website maken (‘No problem), geen vies water voor onze ijsblokken meer gebruiken (‘No problem’), een verblijfsvergunning regelen (‘no problem’) en nog tal van andere complexe en minder ingewikkelde handelingen.
Problemen, problemen, problemen
Aangekomen in onze hotelkamer, stap ik in de veel te kleine douche, geniet van het veel te hete water, kom uit de bedampte ruimte en bemerk dat ik een mail heb gekregen van mevrouw Thinh.
‘Dear mister Van Weerst, thanks for your trust in our company. Sadly I have to tell you that we have a problem with your shipment. The carrier doesn’t fly anymore from Da Nang to Tehran. Please help us find a solution.’
‘Dear mrs Thinh, I am just a customer, you are the shippers. Please find a solution.’
‘Dear mister Van Weerst, no problem. We will check with DHL.’
‘Dear mrs Thinh, DHL doesn’t fly for personal effects to Iran, is very expensive and with DHL I didn’t need your services, it’s a door-to-door carrier.’
Een mens moet er kalm bij blijven maar in Zuidoost Azië is dat soms moeilijk.
Uiteindelijk, na eindeloos heen-en-weer gemail en een paar telefoontjes later belde mijn lief het moederbedrijf in Saigon op. Ze legde de situatie uit en die loste het probleem dat er geen was op. De oplossing was kinderlijk eenvoudig: vanaf Da Nang tot Saigon verzorgde bedrijf A voor het vervoer, van Saigon tot Teheran deed bedrijf B dit. Allebei werkten ze onder de paraplu van het Vietnamese bedrijf waar wij deze morgen samen mee zaten.
De vroegere terugkeer van onze reis, die lange vergadering, de mails, de eindeloze telefoongesprekken, het plannen, het vechten met de taal, het kalm blijven,….dat allemaal om de beruchte Tết -vakantie te ontwijken. De ultieme reden is dat tijdens Tết weinig tot niets gebeurt in het land.
M50 is een moderne kunstengalerij in een industrieel complex in Shanghai. Het is een bezoek meer dan waard. IDe werken van de kunstenaar Qui Shengxian waren voor mij uitschieters.
© MO*/Jonas Van Weerst (Shanghai)
Banken, overheidsdiensten, winkels, restaurants, cafés, de hele reutemeteut sluit, werkt in winterslaapmodus of wordt 30% duurder. Daar komt nog bovenop dat de Vietnamese mannen - een soort die men mag taxeren tot de homo alcoholicus - hun drinkgedrag een paar versnellingen hoger schakelen met een paar vervelende en gevaarlijke gevolgen van dien.
Tijdens de Tết -periode vallen bijvoorbeeld heel veel verkeersdoden. In Vietnam vallen op een doordeweekse dag sowieso veel verkeersdoden, het is een doodsoorzaak die niet te onderschatten viel. Ik hoorde van een man die in een overheidsdienst werkte (iets met urbanisatie) dat er jaarlijks 30.000 Vietnamezen sterven op de wegen. Mijn eerste reflex was dat aantal weglachen want dat betekende dat er gemiddeld 82 Vietnamezen per dag stierven in het verkeer.
Later, toen ik al een tijdje in het land woonde, vond ik dat cijfer realistischer. Tweeëntachtig dagelijkse verkeersdoden in een land met 90 miljoen mensen, waar quasi geen autosnelwegen zijn, de overgrote meerderheid van het persoonlijk vervoer met de brommer gebeurt, mensen serieus bijgelovig zijn, de leerlingen geen of weinig verkeerseducatie krijgen en waar de overheid alcoholgebruik in het verkeer minimaal controleert….het kon wel eens kloppen.
Ik sprak met Juan, een Spaanse piloot van Vietnam Airlines, en die vertelde dat hij op een zaterdag zijn vlieger ging parkeren in een hangar op de luchthaven van Da Nang. In de loods zag hij een heleboel lege bierblikjes staan. Curieus snuffelde hij wat rond en zag verderop enkele lachende mecaniciens, lallen en grollen. Alhoewel de Vietnamezen een vrolijk, vriendelijk en positief volk zijn wist Juan genoeg. Hij kon vanaf die dag niet met zekerheid meer stellen dat de controle van zijn vliegtuig alcoholvrij verliep.
Dat was niet tijdens Tết.
Men kan zich voorstellen hoe de mecaniciens er tijdens Tết uitzien.
Twee dagen na die vergadering trokken we opnieuw naar het transportbedrijf om alles definitief in plooien te leggen. Het was de laatste dag voor het gevreesde Tết. Het bedrijf was onze negen dozen komen ophalen in het hotel waar we verbleven. Die hadden drie dagen in onze hotelkamer gestaan, tot tegen het plafond. Ik had op voorhand naar het bedrijf gemaild met de vraag:
‘Do we need to pack our stuff or do you guys do the packing?’ We hadden een uitgebreide lijst van alle spullen opgemaakt en gingen ervan uit dat dit voldoende was.
Mevrouw Thinh (via mevrouw Dung): ‘Yes, yes, you packing!’
Ik: ‘Are you sure? Don’t you guys do this?’
Mevrouw Thinh (via mevrouw Dung): ‘No, no, yes, yes, packing!’
We hadden onze negen dozen dus serieus geëmballeerd met schandalig veel plastiek. Tenslotte ging het zootje van Da Nang via Saigon naar Teheran.
Wat is het eerste wat men deed op het transportbedrijf? Met een vlijmscherp mes sneden ze alle plastiek kapot!
‘But…. I thought you told me to pack everything!??’
‘Yes, yes, packing!’ was het verwachte antwoord.
Scarlett en Bill…
LSD op weg naar Iran
De jongens en de meisjes van het bedrijf haalden elk artikel uit de dozen, beschreven het gedetailleerd op een lijst (in het Engels en in het Vietnamees) en namen foto’s van de inhoud van elke doos. Onze spullen gingen die dag of die nacht (dat verstonden we niet goed) naar Saigon, daar ging men het gedurende Tết in een magazijn stockeren en dan vloog het naar Teheran, precies één dag voordat wij afreisden naar de Iraanse hoofdstad. Het sluitstuk van ons plan was dat de dozen samen met ons op de luchthaven van Teheran toekwamen. Op die manier konden wij de negen dozen de dag nadien met een taxi versturen naar Isfahan, vijf uur rijden naar het zuiden. Zo verlangden we en uiteindelijk zo geschiedde.
We kwamen thuis van de inpaknamiddag (van 10:00u tot 16:00u, alstublieft!) en ik realiseerde me dat ik per ongeluk twee LSD-trips had ingepakt. In Da Nang valt er weinig psychedelica te scoren. Ik geloof dat Hanoi en Saigon logischerwijze de drug-capitals van het land zijn. Ik moet me corrigeren, er is blijkbaar serieus wat crystal meth in Centraal-Vietnam in omloop maar dat wordt voornamelijk door de lokale bevolking gerookt. Die trips waren cadeautjes van een Spaanse vriend, Morris. Vanuit Spanje had hij er een honderdtal meegesmokkeld.
Om 06:00u ‘s morgens kan je de zon zien opkomen achter Angkor Wat. Het nadeel is dat je om 04:00u moet opstaan.
© MO*/Jonas Van Weerst (Angkor Wat)
Zelf ben ik niet zo’n fan van LSD en in Da Nang hield ik het bij alcohol maar terwijl hij op een avond met zijn hoofd op de Mount Everest zat gaf lieve Morris me die twee papiertjes als opperste teken van eeuwige vriendschap cadeau. Ik nam het geschenk met graagte aan en begon wel iets te zien in stevige jungle-wandeling of een namiddag op het strand terwijl het wereldberoemde lyserginezuurdiëthylamide in mijn lijf stroomde.
De avond voor we op reis naar Shanghai, Cambodja en de Filipijnen vertrokken had ik die twee minuscule papiertjes achteraan een oude agenda weggemoffeld. Voor de lezers die nog nooit een LSD-trip hebben gezien, het ziet eruit als een halve postzegel, kleiner zelfs en is meestal met een miniatuurtje bedrukt. Mijn trips waren respectievelijk een ‘duiveltje’ (‘strong’ volgens Morris) en een ‘boeddha’ (‘super-strong!’ volgens Morris). U ziet natuurlijk de evidentie van ver aankomen: ik vergat die twee halve postzegels compleet. De agenda waarvan sprake sukkelde in doos n° 3 en was vergezeld met wat boeken en keukengerief op weg naar Iran.
Ok, het zijn kleine papiertjes en geen hond die het zuur zal ruiken maar in een land als Iran wilde ik begrijpelijkerwijze 0,00000000% risico nemen. Ik belde naar mevrouw Thinh en schreeuwde door de hoorn:
‘Mrs Thinh, where is shipment!?? Where is shipment!???’
Zij (verstijfd van angst, grotendeels door mijn geschreeuw): ‘Saigon! Saigon!’
Ik (vol ongeloof): ‘What!!?? Dat kan toch niet, I just left your building! How can it be in Saigon!?? With airplane!?? How is possible???’
Mrs Thinh (bijna huilend): ‘I don’t understand!??’
Ik (bulderend, een mens kan immers onbeleefd worden als hij in het nauw zit): ‘Shipment!!??? WHERE!!???
Mrs Thinh (met piepstem): ‘I don’t understand!’
Ik (bevelend, als een generaal die op het punt staat zijn leger te verliezen): ‘Stay there! Stay there! HOLD BOX N° 3!! HOLD BOX N°3!!’
Mijn vriendin en ik sprongen op de brommer, maakten een dodenrit, planden ondertussen om naar Saigon te vliegen, ontweken vijftien minuten lang auto’s, bromfietsers, fietsers, remden alsof het de nieuwste trend was (soms te laat, meestal op tijd) zoefden over drukke kruispunten - rode lichten was iets uit een ver verleden en die negeerden we vakkundig. We kwamen op het bedrijf toe en zagen doos n° 3 staan op de laadkade, een metertje voor onze lading geschoven. Mevrouw Thinh had de boodschap begrepen. Ze kwam zelfs nog nieuwsgierig piepen. Voorzichtig vroeg ze: ‘Everything ok?’ Ik barstte in de verontschuldigingen uit en mompelde iets van ‘Creditcard, forgot’. Een vriendelijke jongeman hielp ons de twintig lagen plastiek opnieuw van doos n° 3 afpellen en er achteraf weer op te plakken. Ik had de trips terug in mijn bezit. Uiteindelijk vond ik de tijd niet om Vietnam vanuit een psychedelisch perspectief te beloeren. Mijn clean-sheet inzake psychedelica in Vietnam bleef leeg. Ik gaf de papiertjes als afscheidsgeschenk aan mijn Deense vriend Mads.
Het einde van ons verblijf in Vietnam was doordrenkt in alcohol. We namen afscheid en we treurden. We hadden er fantastische mensen ontmoet. Sami heeft er een paar vriendinnen voor het leven gemaakt en ik ontmoette Mads, een charismatische blonde Deen. Hij komt ons in de zomer in Gent bezoeken met zijn madam.
De truc met het Iraanse visum
Mijn vriendin in Isfahan nadat ze haar lievelingsbrood (Nun goshke) heeft gekocht. Het is gedroogd brood met sesamzaadjes.
© MO*/Jonas Van Weerst (Isfahan)
We vlogen van Da Nang naar Saigon en bleven een nacht slapen in het Saigon Airport Hotel omdat we de dag nadien heel vroeg moesten opstaan. In de luchthaven van Saigon (ik blijf de stad pertinent ‘Saigon’ noemen in plaats van Ho Chi Minh City wegens een mooiere klank) werd ik zenuwachtig. U leest het goed, zenuwachtigheid en alcohol waren zowat de rode draad van onze laatste weken in Vietnam. De madam van Thai Airways vroeg immers rare zaken:
_‘_Visa to Iran please, mister.’
‘No, I will use a visa on arrival in the airport.’
‘Ah, ok. Flight-ticket out of Iran please.’
‘Euh, no, it’s not necessary, I checked online and called the embassy.’ Dat laatste was gedeeltelijk waar, ik had gebeld maar niet voor die reden.
‘Sir, you need to have a ticket out of the country. It’s one of the conditions of a visa on arrival for Iran.’
‘I know, I know, but it’s ok, believe me. My girlfriend is Iranian. It’ll be ok.’
Ze wendde zich tot haar collega. Die zocht iets op hun intern systeem op en printte een papiertje uit.
‘Do you see, mister? The formal conditions to obtain a visa on arrival in Iran.’
Dat wist ik. We hadden echter gehoord van vrienden en ik had veelvuldig gelezen op het internet (ik had uitgebreid onderzoek gedaan naar die voorwaarde) dat men in Khomeini Airport nooit naar dat uitreis-ticket vroeg.
‘Yes, miss, I fully understand but my girlfriend is Iranian, you see? Believe me, I did this before (waarop ze in mijn reispas begon te neuzen), euh…in my former passport, this one is new (waarheid). Like I said, I did it before (leugen), my friends did it before…please..it will be ok.’
Enfin en soit tegelijk, ze was overtuigd maar liet me toch een papier ondertekenen waarop stond dat Thai Airways geen verantwoordelijkheid droeg voor mijn eventuele niet-toelating in Iran. Ik dacht er nog aan om snel-snel een ticket naar Istanbul te kopen en gelukkig dat ik dat niet had gedaan want in Teheran zei de vriendelijke man van het visa-on-arrival loket aan mijn lief:
‘Voila, dertig dagen. Alstublieft.’
Mijn lief: ‘Agha, is het mogelijk om er een maandje bij te krijgen?’
We hadden de repressieve, streng-islamitische republiek om de tuin geleid. Leve de leugen!
(Inja Iran ast - oftewel ‘Dit is Iran’. De slagzin om het land in drie woorden te omschrijven. Wanneer men deze drie woorden uitspreekt bedoelt men in feite dat veel mogelijk is in het voormalige Perzië. Behalve die inzake kledij en alcohol waren bureaucratische en administratieve regels meestal iets abstracts, mensen kenden dat wel, van horen en soms van voelen maar de afdwinging ervan bleef voor heel wat lieden een vaag concept. In die grijze mist van regelneverij herkenden de meeste Iraniërs wél direct twee zaken: flexibiliteit en rekbaarheid en die werden met veel gretigheid toegepast).
‘Een maand erbij, omdat jij het bent!’
Mijn vriendin - immer in stoute schoenen - vroeg er nog een maandje bij.
‘Is…drie maanden mogelijk?’
De man (eind-de-vijftiger, intellectueel brilletje, wollen pull, grijs haar, korte baard) keek op en vroeg ‘Waarom zo lang?’
Mijn vriendin loog en staalhard dan nog: ‘We willen trouwen.’
‘Ah, maar voor de liefde van een jong koppeltje doe ik er met plezier nog een maand bij!’
Tijdens het Iraanse nieuwjaar (Nowruz) is het watergebruik een maand gelimiteerd. We douchten ons met een klein straaltje koud water. Op nieuwjaarsdag komt er zelfs geen druppel water uit de kraan.
© MO*/Jonas Van Weerst (Isfahan)
Hupla, in één-twee-drie had ik een visum voor drie maanden gekregen van een autoritair regime dat het machtigste land ter wereld tot zijn vijand mocht rekenen. We hadden de repressieve, streng-islamitische republiek om de tuin geleid. Leve de leugen!
We haalden onze negen dozen de dag nadien op bij de douane. Dat duurde welgeteld vier uur wat reuze meeviel, we hadden minstens op een dag gerekend. Wat mooier was: we hoefden geen cent invoerrechten te betalen. De douanebeambte opende twee dozen, rommelde wat in onze spullen, zag riet, pullovers, een lampenkap en zei op een toon alsof hij het wereldkampioenschap monotonie wilde winnen:
‘Pffff…daar steek ik geen tijd in. Neem maar mee.’
We moesten enkel 20 dollar ‘opslagtaks’ betalen, omdat onze spullen daar een dag hadden gestaan. We huurden ter plekke een jongeman die onze dozen naar Isfahan voerde en diezelfde avond leverde hij die in het ouderlijk huis van mijn vriendin.
Eind goed al goed.