Waarom steunen we een beleid gebaseerd op koloniaal gedachtegoed?
“‘Het verbod op de cocaplant is imperialistisch erfstuk ’
Dat coca gezond en voedzaam is en medicinale eigenschappen heeft, weten ze in Zuid-Amerika al eeuwen voor de kolonisatie er zijn intrede deed. Het verbod op de cocaplant is een gedateerd imperialistisch erfstuk, dat dient herzien te worden.
Cocablaadje
Marcello Casal Jr./ABr - Agência Brasil CC BY 3.0 BR
Dat coca gezond en voedzaam is en medicinale eigenschappen heeft, dat weten ze in Zuid-Amerika al eeuwen voor de kolonisatie er zijn intrede deed. Maar in de ogen van de kolonisator was de consumptie van coca een beestachtig, inferieur gebruik. Later in 1949, concludeerde de Amerikaan Howard B. Fonda dat coca een obstakel was in de assimilatie van het inheemse volk in de moderne samenleving.
Op basis van zijn ongefundeerde conclusie is coca sinds het Enkelvoudig Verdrag uit 1961 een verboden gewas. Merkwaardig, want Coca-Cola, ’s werelds bekendste drankje dat van cocabladeren gemaakt wordt, is een Amerikaans bedrijf. Het verbod op de cocaplant is een gedateerd imperialistisch erfstuk, dat dient herzien te worden.
Een uniek gewas
Peru, Colombia en Bolivia, ze staan bekend als de grootste producenten van cocaïne. Wat minder bekend is, is de frustratie van deze landen dat coca door de rest van de wereld wordt beschouwd als een gevaarlijke plant en rechtstreeks wordt geassocieerd met cocaïne. Als gevolg van deze door de wereld gedeelde associatie met een hard drug, wordt deze landen de mogelijkheid op de cultivatie van een uniek gewas en daarmee een unieke internationale markt ontnomen.
Want coca is veel meer dan de grondstof van cocaïne. Coca is een voedzame plant met diverse medicinale eigenschappen. Het kan worden verwerkt tot uiteenlopende producten: thee, bloem, snoep en zelfs tandpasta. Maar onder druk van de VS is sinds het Enkelvoudig Verdrag uit 1961 de cultivatie en export van coca universeel verboden.
‘Het beeld dat coca een drug is, is een geconditioneerde misvatting gebaseerd op koloniaal gedachtegoed en pseudowetenschappelijk onderzoek’
Door dit verbod lopen deze landen een unieke internationale markt van cocaproducten mis. Buiten het economische argument, is de frustratie ook moreel gestoeld. Want het beeld dat coca een drug is, is een geconditioneerde misvatting gebaseerd op koloniaal gedachtegoed en pseudowetenschappelijk onderzoek.
In 1949 vertrok een commissie naar Peru en Bolivia om in opdracht van de Verenigde Naties onderzoek te doen naar de effecten van coca. Deze commissie heeft echter niet gebruikgemaakt van bestaande wetenschappelijke botanische en antropologische kennis, toch heeft het rapport het universele beleid bepaald, zo heeft Transnational Institute onderzocht.
Aanvoerder van deze commissie was de Amerikaan Howard B. Fonda, vice-voorzitter van de farmaceutische fabrikant Burroughs Wellcome & Co. Fonda had geen kennis van farmacokinetiek, plantenfysiologie of de inheemse cultuur. Ondanks het ontbreken van een onderzoek gebaseerd op bestaande wetenschappelijke feiten, trok de commissie haar conclusies.
Moreel denken
Uit het rapport werd geconstateerd dat in coca cocaïne zit, en dat daarom de effecten van het kauwen van coca hetzelfde zijn als die van cocaïne. Onder de effecten van het kauwen van coca werd genoemd dat het schade aanbrengt aan het intellect en het morele denken. Het zou cocakauwers beperken mee te komen met sociale standaarden. Ook zou coca de productiviteit verminderen.
Het kauwen van coca was een obstakel in de assimilatie van Boliviaanse en Peruaanse inheemse gemeenschappen in de moderne samenleving, een samenleving die gedomineerd en geregeerd werd door nazaten van Spaanse kolonisten. Vanwege deze schadelijke sociale en economische gevolgen zou het cultiveren en consumeren van coca moeten worden beperkt en bestreden, zo luidde het advies van het rapport. Dit argument en het universele verbod op coca getuigt van cultureel imperialisme.
Het advies was in 1961 bepalend voor het UNODC om coca samen met cocaïne op Lijst 1 van verboden middelen te classificeren. Toen in de jaren zeventig de VS de War on Drugs aftrapte, begon het militariseren van cocaplantages. Niet veel later focuste het beleid zich op het uitroeien van de cocateelt en werden de cocaboeren de vijand van het War on Drugs-beleid. De DEA, Drug Enforcement Administration, begon de regio’s te militariseren waar coca hoofdzakelijk verbouwd wordt.
Coca-Cola
Peru, Colombia en tot het aantreden van de inheemse president Evo Morales ook in Bolivia. Opvallend is dat in de VS, het land dat een repressief beleid aan cocacultiverende landen oplegt-, het enige bedrijf gevestigd is dat op legale wijze van cocabladeren profiteert. Mét toestemming van de DEA maakt het UNODC een uitzondering voor het moederbedrijf van Coca-Cola.
‘Op het exporteren van cocabladeren is een verbod, maar voor Coca- Cola geldt een uitzondering. Het verbod op de cocaplant is dan ook exemplarisch voor imperialisme’
Dit bedrijf, Stepan Company, importeert jaarlijks tussen de 130.000 en 150.000 kilo aan cocabladeren via het Peruaans staatsbedrijf Enaco. Deze bladeren worden door 10.000 cocaboeren verbouwd, als werknemers van Enaco. De cocabladeren worden vanuit Lima naar Stepan Company in de VS verscheept. Stepan Company onttrekt de alkaloïd cocaïne uit coca en verkoopt dit aan farmaceutische bedrijven die onder andere gevestigd zijn in het VK, Schotland, Duitsland, Japan en de VS.
Er is geen farmaceutisch bedrijf gevestigd in Peru. De cocaïne wordt verwerkt tot een anestheticum, die in onze ziekenhuizen wordt toegediend als verdovingsmiddel bij oogoperaties. Het overgebleven sap wordt door Stepan Company als smaakmaker aan Coca-Cola verkocht, aldus een bron van Enaco.
Het drankje en haar marketingmolen doen de ingrediënten die het bevat en die nota bene haar naam vertegenwoordigen, coca en de kolanoot, totaal verbleken. Op het exporteren van cocabladeren is een verbod, maar voor Coca- Cola en haar moederbedrijf Stepan Company geldt een uitzondering. Het verbod op de cocaplant is dan ook exemplarisch voor imperialisme.
Exploitatie en onderdrukking
Imperialisme gaat over een interactie tussen landen, waarbij de verdeling van leefomstandigheden, zoals inkomen, bezit, kwaliteit van leven of mate van autonomie, ongelijk is. Die ongelijke verdeling is het gevolg van de dominante positie van het ene land, land A, dat handelt ten gunste van zichzelf. Het andere land, land B, heeft de grondstoffen die land A nodig heeft.
Land A heeft de markt, de vraag en aanbod, het bedrijf, de communicatiemiddelen en marketing, de kennis en ontwikkelingsperspectieven om er in het eigen land werkgelegenheid van te creëren. Land B is dan wel rijk aan grondstoffen, maar het ontbeert het aan werkgelegenheid, waardoor het vatbaar is voor exploitatie. Het is enkel goed voor de ontginning van de grondstoffen. En ontginning alleen genereert geen verdere werkgelegenheid. Omdat de economie er zich niet door uitbreidt en stilstaat, ontstaat er in land B onvrede naar de staat. In land A is er minder onvrede naar de staat omdat er in dat land sprake is van een draaiende economie.
Peru, Colombia en Bolivia hebben de cocabladeren, maar niet de rechten om ze te exporteren, dat alleenrecht is in handen van Westerse farmaceutische industrie en het wereldberoemde Amerikaanse drankje. Het alleenrecht van de import van cocabladeren in handen van een Amerikaans bedrijf en Westerse farmaceutische industrie demonstreert de hegemonie van Westerse landen. Het verbod op coca aanvoeren en opleggen aan andere landen en er tegelijkertijd als enige van profiteren. Moeten we een beleid die door koloniaal gedachtegoed zijn gemotiveerd niet herzien?
cocaboer in Bolivia
Fair Trade Coke