Vijftien jaar na de massamoord in Srebrenica
Sara Vandekerckhove
11 juli 2010
Het is vandaag exact vijftien jaar geleden dat de Bosnische stad Srebrenica in Servische handen viel. Bijna 8.000 moslims, voornamelijk mannen, werden toen vermoord. Vandaag kampen heel wat overlevenden met psychologische problemen, tiert de werkloosheid welig en leven velen in erbarmelijke omstandigheden.
‘In de Bosnische maatschappij is er te weinig erkenning voor wat de overlevenden hebben meegemaakt’, vertelt muziektherapeut Thomas Deleu, bezieler en voorzitter van een Belgische organisatie ter plaatse. ‘De mensen zijn lamgeslagen.’
Op 11 juli 1995 trokken Bosnisch-Servische troepen de stad Srebrenica binnen en begonnen er met een massale etnische zuivering van de moslimenclave. Officiële bronnen spreken van 7.000 tot 8.000 doden, maar een precies cijfer ontbreekt tot vandaag.
Op het moment van de massamoord was Srebrenica zogezegd een ‘safe area’ onder controle van de Verenigde Naties. Maar de aanwezige Nederlandse blauwhelmen (Dutchbat) konden, mede door hun geringe aantal en het uitblijven van luchtsteun, niet verhinderen dat moslimmannen massaal werden vermoord en gedumpt in massagraven. De gebeurtenis was het dieptepunt van een oorlog die sinds 1992 in Bosnië-Herzegovina woedde en de versplintering veroorzaakte van Joegoslavië.
Om de genocide te herdenken worden vandaag de stoffelijke overschotten van bijna 800 mensen, die het afgelopen jaar zijn geïdentificeerd, waardig herbegraven. Aan het herdenkingsmonument in Potocari buiten Srebrenica zullen duizenden mensen die gebeurtenis bijwonen. In de omgeving van de stad worden er nog steeds massagraven ontdekt. Eind vorige maand stootten forensische deskundigen nog op een groot massagraf in Zalazje bij Srebrenica.
‘Het identificeren en herbegraven van slachtoffers is enorm belangrijk voor het verwerkingsproces van de overlevenden. Het brengt een zekere rust’, vertelt Thomas Deleu, voorzitter van Crea Thera, een Belgische organisatie die in Srebrenica creatieve therapie biedt aan vrouwen en kinderen, zowel moslims als Serviërs. Aan de hand van workshops dans, drama en muziek probeert Crea Thera bruggen te slaan tussen de verschillende etnische groepen. Toch moet er volgens Deleu meer gebeuren om de trauma’s waar de mensen mee kampen, te verwerken.
Therapie is taboe
‘In de Bosnische maatschappij is er te weinig erkenning voor wat de overlevenden hebben meegemaakt en sinds 1995 is er heel weinig aandacht besteed aan therapeutische begeleiding. Op therapie rust in Bosnië-Herzegovina namelijk een taboe”, zegt Deleu. “Wie therapie volgt, wordt als zwak bestempeld. Emoties worden hier doorgaans onder de mat geveegd en dat terwijl de meesten psychologische problemen hebben. De mensen zijn lamgeslagen.’
Daarbij gaat het trouwens niet enkel over de vrouwen die de gruwel in 1995 overleefden, maar ook over kinderen. ‘Er bestaat zoiets als secundaire traumatisatie’, zegt Deleu. ‘Sommige kinderen groeien op in zwaar getraumatiseerde families, waardoor een trauma overgegeven kan worden van ouder op kind.’ Zo zijn er in Srebrenica heel wat kinderen met een posttraumatische stresstoornis (PTS), dwangmatige symptomen en concentratiestoornissen.
Dat de belangrijkste oorlogsmisdadigers nog steeds vrij rondlopen, brengt eveneens het verwerkingsproces van overlevenden in gevaar. ‘De mensen willen gerechtigheid’, schrijft Human Rights Watch in een rapport. De politieke verantwoordelijke, Radovan Karadzic, staat momenteel terecht in Den Haag, maar Ratko Mladic, de opperbevelhebber van de troepen die Srebrenica vijftien jaar geleden binnenvielen, is nog steeds op vrije voeten. Ook van de politicus Goran Hadzic, die verdacht wordt van oorlogsmisdaden, is er geen spoor.
Daarnaast moeten volgens verschillende overlevenden ook de Nederlandse blauwhelmen gestraft worden. Dat bleek begin deze week toen enkele nabestaanden van slachtoffers in Nederland een klacht indienden tegen de leiding van Dutchbat. Ze beschuldigen de blauwhelmen van genocide en oorlogsmisdaden.
Uitzichtloze situatie
Naast psychologische problemen, leven de vrouwen en kinderen vaak in armoedige omstandigheden. Uit een rapport van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR blijkt dat er in Bosnië-Herzegovina nog steeds ruim 115.000 intern ontheemden zijn door de oorlog. Die vluchtelingen zitten in een uitzichtloze situatie: ze hebben het moeilijk om in hun levensonderhoud te voorzien, ze vinden moeilijk werk en kunnen vaak op niemand terugvallen. Daarnaast leven ongeveer 7.500 vluchtelingen in collectieve centra. Het gaat meestal om mensen met fysieke en mentale problemen, chronisch zieken en ouderlingen zonder inkomen of steun van familie.
Hoewel het vredesakkoord al in december 1995 vastlegde dat vluchtelingen het recht hebben om naar huis terug te keren, loopt dat in de praktijk moeilijk. Voor de oorlog was Bosnië-Herzegovina een etnisch lappendeken, maar door het geweld troepten etnische groepen samen. Terugkeren betekent voor heel wat vluchtelingen dus dat ze naar een gebied moeten trekken dat nu in handen is van de voormalige vijand. Daarnaast willen overlevenden vaak ook niet terug omdat ze er te nadrukkelijk herinnerd worden aan de gruwel van 1995.