“‘Waarom “post-truth” niet om het verlies van waarheid draait, maar om het verlies van waarden’
De Oxford Dictionaries verkozen “post-truth” in 2016 tot het woord van het jaar en ook in 2017 lijkt dit buzzwoord alomtegenwoordig. Het woord wordt ook steeds opnieuw gebruikt in de context van de Brexit en van Trump, maar wat betekent het eigenlijk? En wat impliceert het?
De Oxford Dictionaries omschrijven ‘post-truth’ als ‘omstandigheden waarbij objectieve feiten minder belangrijk zijn bij het bepalen van de publieke opinie dan emotionele factoren of persoonlijke overtuigingen’.
‘Post-truth’ situaties zijn volgens de Oxfordwoordenboeken dus situaties waarbij een redenaar of een tekst de luisteraars of lezers niet zozeer probeert te overtuigen aan de hand van logische, inhoudelijke argumenten maar aan de hand van emotie en een vorm van tribalisme. De luisteraar of lezer wordt emotioneel bespeeld en zijn/haar loyaliteit t.o.v. een bepaald waardestelsel of sociale groep wordt uitgedaagd.
De term ‘post-truth’ mag dan wel nieuw zijn, het fenomeen is dat helemaal niet.
Maar is dat dan een nieuwe evolutie? De term mag dan nieuw zijn, het fenomeen is dat helemaal niet. Demagogen hebben altijd veel op de gevoelens van hun luisteraars ingewerkt en ook het tribalisme is herkenbaar: denk aan de befaamde ‘Vive le Québec Libre’ speech van Charles de Gaulle in 1967, waarbij hij de link tussen Frankrijk en Québec benadrukte, of de centraliteit van een essentialistische en abstracte Vlaamse identiteit in partijen als de N-VA.
In 1971 publiceerde de Amerikaanse psycholoog Albert Merhabian bijvoorbeeld ook het boek Silent Messages. Daarin verkondigt hij dat 55% van de kracht van een boodschap in de lichaamstaal zit, 38% in het stemgebruik en stemgeluid, en slechts een luttele 7% in de inhoud. Intussen zijn deze cijfers alweer meermaals in vraag gesteld, maar het getuigt toch van de zwakte van inhoudelijke argumenten. Andere factoren blijken uit zo’n onderzoek dan ook veel belangrijker: ‘the medium is the message’ zoals Marshall McLuhan ons eloquent vertelt.
Lorie Shaull (CC BY-SA 2.0)
Aristoteles en Post-Truth
Zelfs de antieke Griekse filosoof Aristoteles was in de vierde eeuw voor Christus al overtuigd van de kracht van emotie en loyaliteit. In zijn studie van de retoriek maakt hij een driedeling tussen de verschillende types argumenten. Hij onderscheidt argumenten op het gebied van ethos, pathos en logos.
Zelfs de antieke Griekse filosoof Aristoteles was in de vierde eeuw voor Christus al overtuigd van de kracht van emotie en loyaliteit.
De ethosargumenten zijn voor hem de argumenten die betrekking hebben op het beeld van de redenaar bij het publiek. Daarbij is niet alleen de wijsheid of deugdelijkheid van de spreker van belang maar ook zijn/haar relatie tot het publiek. Omdat Obama Keniaanse familie en een zwarte huidskleur heeft, is het voor hem bijvoorbeeld ongetwijfeld gemakkelijker om het vertrouwen van de Afro-Amerikaanse bevolking te winnen dan voor zijn blanke medemens. Omgekeerd is Donald Trump dan weer populair bij de blanke Amerikaanse arbeidersbevolking, hoewel hij met zijn rijkdom en privileges weinig met hen gemeen heeft.
De spreker en luisteraar behoren in zulke situaties tot dezelfde sociale groep en daardoor lijkt het voor de luisteraar alsof de spreker hem/haar verstaat, alsof Obama louter door zijn huidskleur de systematische raciale ongelijkheid van de Verenigde Staten beter begrijpt en de strijd van zijn zwarte medemens beter kan bevechten. Dat kan ook het geval zijn, maar eigenlijk is dat een denkfout: het is niet omdat iemand tot dezelfde sociale groep behoort als jij, dat hij/zij ook jouw belangen verdedigt.
Hiermee wil ik natuurlijk overigens ook zeker niet zeggen dat dit de enige reden is waarom Obama werd verkozen – Hillary Clinton kon bijvoorbeeld op een soortgelijke genderloyaliteit rekenen en verloor toch de verkiezingen, maar je herkent in zulke loyaliteit zeker een vorm van tribalisme.
De pathosargumenten, ten tweede, zijn die argumenten die met emotie te maken hebben. De foto van het verdronken Syrische jongetje Aylan op het Turkse strand is bijvoorbeeld heel duidelijk een pathosargument. De foto gaf een gezicht aan het lijden van de Syrische vluchtelingen, veroorzaakte een vloed van verontwaardiging in Europa, en zette de lidstaten aan tot actie.
Scott Lum (CC BY-NC 2.0)
Aristoteles onderlijnt dus zowel het belang van emotie als van tribalisme in affectieve overtuigingsmethodes. Hij was er zelfs van overtuigd dat de ethosargumenten ook de meest effectieve waren, veel effectiever dan de logische, rationele argumenten. Hij kende het concept ‘post-truth’ met andere woorden al.
De logosargumenten, ten slotte, zijn voor Aristoteles de echte, inhoudelijke en rationele argumenten, die de regels van de logica volgen. Dit wil overigens niet zeggen dat logosargumenten altijd geldig en gezond zijn. Er bestaan immers drogredenen op het niveau van ethos, pathos en logos. Ook hier is er dus ‘post-truth’: aan geldige premissen of een gezonde inferentie hoeft een logosargument immers niet te voldoen.
Structuralisme en Post-Truth
Maar, als de retorische kracht van emotie en tribalisme ons al zolang bekend is, waarom is er dan nog nood aan dat Engelse neologisme? De schuld ligt bij het postmodernisme. Het begon allemaal in 1966 toen de Franse filosoof Jacques Derrida zijn nieuwste paper kwam voorstellen aan de John Hopkins University in Baltimore.
Het doel van de conferentie was het introduceren van het Europese continentale structuralisme aan de Angelsaksische wereld, maar toen Derrida het woord nam, schokte hij niet alleen zijn Amerikaanse toehoorders, maar ook zijn Europese collega’s.
Derrida, die op dat moment nog een ‘nobody’ was en eigenlijk aanvankelijk zelfs niet was uitgenodigd maar toch zijn plaatsje kreeg omdat de Belgische antropoloog Luc de Heusch niet kon komen, luidde met zijn presentatie het begin in van wat later het poststructuralisme of de deconstructie zou genoemd worden.
Aristoteles was er van overtuigd dat ethosargumenten ook de meest effectieve waren, veel effectiever dan de logische, rationele argumenten.
Derrida reageerde tegen het structuralisme. Dat was een beweging die zijn oorsprong had in de taalopvattingen van de Zwitserse linguïst Ferdinand de Saussure. Die zag de relatie binnen het –in dit geval talige – teken als binair: de ‘betekenaar’, de uiterlijke vorm van het teken, heeft een conventionele, hoewel arbitraire relatie met ‘het betekende’, het mentale concept waarnaar de betekenaar verwijst.
Versimpeld kan je dit als volgt voorstellen: de combinatie van de letters ‘b – o – o – m’ (i.e. de betekenaar) roept het mentale beeld van een boom (i.e. het betekende) in je op en de keuze van het mentale beeld dat de betekenaar oproept is gebaseerd op conventie.
Ook dat aspect van conventie is niet moeilijk te begrijpen: voor een Engelstalige spreker roept de combinatie van de letters ‘b-o-o-m’ niet hetzelfde mentale beeld op als voor een Nederlandstalige spreker. We hebben in het Nederlands immers toevallig afgesproken dat het woord ‘boom’ verwijst naar die ‘grote stam met takken’, maar in het Engels hebben ze iets anders afgesproken. Dat die conventie bijna altijd arbitrair is, hoeft dus ook geen betoog: we hadden ‘die stam met takken’ even goed ‘boot’ kunnen noemen en er had geen haan naar gekraaid.
Derrida en Post-truth
Derrida bouwde in zijn provocerende presentatie verder op de ideeën van de Saussure maar ondermijnde ze simultaan. In de 3 boeken die hij in het jaar na de conferentie in Baltimore publiceerde (De la grammatologie, L’écriture et la différance [sic], en La voix et le phénomène), introduceerde hij de concepten die centraal werden in zijn poststructuralistische filosofie.
Jeff Gates (CC BY-NC-ND 2.0)
Derrida ziet in zijn filosofie ‘la différance’ - een woordspeling op de Franse woorden différence en différer - als datgene wat betekenis creëert. In tegenstelling tot het systeem van de Saussure bestaan er in Derrida’s systeem geen ‘betekenden’ en de betekenis van een betekenaar ontstaat daarom in de relaties (of verschillen) tussen de verschillende betekenaars.
Het systeem van ‘différance’ steunt dus ook volledig op ‘betekenaars’ die van elkaar verschillen en elkaar doen verschuiven. De betekenis van een betekenaar functioneert dan ook als een soort van eliminatieproces aan de hand van negatieve opposities: de betekenis van ‘x’ ontstaat omdat het niet ‘y’ is, noch ‘z’, noch ‘a’, noch ‘b’, noch ‘c’, en ga zo maar oneindig door.
Belangrijk is dat dit systeem heel onstabiel is. Daar waar het systeem van de Saussure op een stabiele en conventionele relatie tussen betekenaar en betekende rekent, vertrouwt het systeem van Derrida op een oneindige reeks van relaties die onderling continu verschillen en verschuiven. Bij elke introductie van een nieuwe betekenaar verandert dus ook de betekenis van alle andere betekenaars.
Denk bijvoorbeeld aan de betekenaar ‘GSM’: in de prille 21ste eeuw kon die betekenaar omschreven worden als ‘een telefoon waarmee je mobiel kan bellen’ maar met de introductie van nieuwe betekenaars zoals ‘smartphone’ of ‘tablet’ wordt die informatie onvolledig. Je kan er nu ook mee op het internet, je kan er foto’s mee maken, enz.
Bedenk dan ook nog eens dat elke smartphone andere functies en gebruikswijzen aanbiedt, en het proberen definiëren van de betekenaars ‘smartphone’ en ‘GSM’ wordt bijna onmogelijk. Dat is dan ook de reden waarom de betekenis van een betekenaar in Derrida’s systeem zo onstabiel en ongrijpbaar is.
Levinas en ‘post-truth’
Dit was een heel theoretische boterham en proficiat als je als lezer al zover bent geraakt, maar je vraagt je misschien af waarom een taalkundige discussie zo belangrijk is voor het concept van ‘post-truth’?
Het gebruik van de theorieën van het structuralisme en het poststructuralisme bleven niet beperkt tot de taalkunde, maar vonden hun weerklank ook in vele andere disciplines zoals de antropologie, de sociologie, de psychoanalyse, de ethica, enz. en bijgevolg is het ons wereldbeeld beginnen beïnvloeden. Je kan immers alles als een teken interpreteren en het belang van de theorie van de différance kan dan ook niet onderschat worden.
Derrida zelf zag de différance bijvoorbeeld ook niet als uitsluitend een talig gegeven, voor hem was het ook een morele kwestie. Zo introduceerde de poststructuralistische theorie nieuwe leesstrategieën als betekenaars en zagen we feministische en postkolonialistische leeswijzen verschijnen. Kamel Daouds veelgeprezen recente Meursault, contre-enquête herschreef bijvoorbeeld Camus’ De Vreemdeling vanuit het perspectief van Harun, de broer van Musa, de in Camus’ versie naamloze Arabier die vermoord wordt.
Kamel Daoud deconstrueert de normatieve leeswijze van de existentialistische klassieker en bewijst dat het boek van Camus deel uitmaakt van - en deelneemt aan - een cultuur die de koloniale machtsrelaties in stand houdt en reproduceert.
Door de introductie van Kamel Daouds boek als nieuwe betekenaar, verschuift natuurlijk ook de betekenis van het boek van Camus. Opeens wordt duidelijk hoe Eurocentrisch het boek van Camus kan zijn. De Arabier in het boek van Camus is een object, geen handelend subject en krijgt zelfs geen naam.
Daoud draait de situatie om: ‘une contre-enquête’ , noemt hij het. Hij deconstrueert dan ook de normatieve leeswijze of interpretatie van de existentialistische klassieker en bewijst dat het boek van Camus deel uitmaakt van - en deelneemt aan - een cultuur die de koloniale machtsrelaties in stand houdt en reproduceert. Uit zulke onderzoekende procedés komt dan ook die andere naam voor de theorieën van Derrida: de deconstructie.
Levinas, de bekendste poststructuralistische/deconstructionistische ethicus, bouwde verder op de ideeën van Derrida. Ethiek was voor Levinas (in lekentaal) het in vraag stellen van het ik wanneer het ik geconfronteerd wordt met de andere.
Ethiek hangt in zo’n filosofie dus ook af van de andere en er is in zo’n filosofie daarom ook geen absolute Kantiaanse morele waarheid: de juiste keuze hangt af van de situatie en van de andere waarmee het ik geconfronteerd wordt. Je herkent hierin natuurlijk het patroon van ‘différance’: de betekenis van de betekenaar ‘ethiek’ hangt af van de relaties met de andere betekenaars waarmee het ik geconfronteerd wordt, en die relaties verschillen en verschuiven steeds opnieuw.
Het idee achter zulke filosofieën is een soort van cultureel bewustzijn: de cultuur en moraliteit van het ik wordt in vraag gesteld in de interactie met de andere en zijn/haar cultuur. Op die manier is Levinas’ filosofie ook erg lovenswaardig. Het roept vragen op als: kunnen wij onze Westerse waarden wel opleggen aan andere culturen? Hebben zij het recht niet om hun eigen waarden en cultuur te ontwikkelen en te beleven? Moeten wij tussenkomen in conflicten waar wij niet betrokken bij zijn? Bestaat er zelfs zoiets als universele waarden?
Paul Sableman (CC BY 2.0)
Postmoderniteit en post-truth
Dat is overigens ook wat Jean-François Lyotard beschrijft in zijn La condition postmoderne (1979). Volgens hem wordt onze postmoderniteit gekenmerkt door een verlies in geloof in wat hij de ‘grote verhalen’ noemt. Deze ‘grote verhalen’ zijn de narratieve structuren waarrond wij als mens en als gemeenschap ons leven bouwen.
Deze narratieve structuren kunnen levensbeschouwelijk zijn (religie bijvoorbeeld), maar ook economisch (het neoliberalisme), politiek (de democratie), sociaal (universele gezondheidszorg), moreel (universele waarden), filosofisch (de goedheid van de mens), enz. Deze ideologieën verliezen hun aanhang wanneer wij als mens en als gemeenschap cynischer worden.
(Mick Baker)rooster (CC BY-ND 2.0)
En het is daarom natuurlijk ook niet allemaal rozengeur en maneschijn: met zulke filosofieën kan je natuurlijk snel in de valkuil van het moreel en cultureel relativisme vallen. En dat is nu net waarom het recente concept van ‘post-truth’ verschilt van de theorieën van Aristoteles, Derrida of Levinas.
Voor Levinas en Derrida is het wegvallen (of de deconstructie) van universele waarheden een kans om het concept ‘moraliteit’ te onderzoeken en met nieuwe betekenaren vanuit een ander perspectief te denken, met name vaak vanuit het perspectief van minderheden. Zij zijn immers ‘de andere’ in Levinas’ filosofie. Dat betekent dus ook dat het doel van Derrida en Levinas in de eerste plaats van ethische aard is.
Bovendien is dat bij Aristoteles ook zo: Aristoteles begrijpt de retorische wetenschap als een instrument, maar zeker ook als een ethisch instrument. With great power comes great responsibility zeg maar.
ep_jhu (CC BY-NC 2.0)
Post-truth, Farage en Trump
Van verantwoordelijkheidsgevoel of ethiek is er echter bij Trump of bij Farage weinig te bespeuren. Farage nam bijvoorbeeld bijna onmiddellijk ontslag na het referendum van de Brexit. Hij had zijn politiek doel bereikt maar wou niet belast worden met de eigenlijke administratieve en legale hel die hij had ontworpen. Bovendien kan hij op die manier ook Theresa May blijven bekritiseren en beschermt hij zichzelf tegen kritiek als de Brexit een geweldige flop wordt: hij had het immers zelf zo niet aangepakt.
Elke waarheid die het status quo in vraag stelt is voor de machtslust van Trump en Farage ‘inconvenient’ geworden, en dàt is de echte reden voor het ontstaan van post-truth.
Trump verantwoordelijk en ethisch noemen, lijkt me evenzeer absurd. De president lijkt vooral steeds impulsief en ad hoc te reageren. Wat de gevolgen van zijn beleid inhouden, interesseren hem maar weinig.
Het probleem van het ‘post-truth’ van Trump en Farage is dus niet dat zij de waarheid af en toe verdraaien of in vraag stellen (zoals Derrida en Levinas), of dat zij vooral beroep doen op emoties en loyaliteit (zoals Aristoteles hen dat heeft aangeleerd), maar dat zij aan het moreel bewustzijn van Aristoteles, Derrida en Levinas ontbreken.
Trump en Farage stellen de wereld of het concept ‘objective truth’ dus ook eigenlijk niet in vraag omdat ze de verborgen machtsrelaties willen ondermijnen zoals Daoud, maar omdat ze die willen in stand houden en dat de maatschappelijke, politieke, raciale, sociale, feministische, enz. waarheid en realiteit daar een stokje voor steekt. Dat heet niet deconstructie, maar gewoon destructie.
De Amerikaanse politicus Al Gore maakte ooit de invloedrijke documentaire ‘An Inconvenient Truth’ over de klimaatopwarming. Helaas is voor Trump en Farage de klimaatkwestie niet de enige ‘inconvenient truth’ meer. Elke waarheid die het status quo in vraag stelt is voor hun machtslust ‘inconvenient’ geworden, en dàt is de echte reden voor het ontstaan van post-truth.