‘Wat duurt wachten toch lang’

Blog

Het doodlopende straatje van de administratie

‘Wat duurt wachten toch lang’

‘Wat duurt wachten toch lang’
‘Wat duurt wachten toch lang’

Achter de schermen van de kringloopwinkel in Avelgem voltrekt er zich een moderne tragedie. Een van de medewerkers van Rino Feys probeert zijn familie, die in penibele omstandigheden verkeert, naar hier te laten overkomen maar belandt in het doodlopende straatje van de bureaucratie.

© Rino Feys

© Rino Feys

Achter de schermen van de kringloopwinkel in Avelgem voltrekt er zich een moderne tragedie. Een van de medewerkers van Rino Feys probeert zijn familie, die in penibele omstandigheden verkeert, naar hier te laten overkomen maar belandt in het doodlopende straatje van de bureaucratie.

Als ik hem vraag hoe het nu is, haalt hij de schouders op. De paniek van de eerste dagen heeft plaats gemaakt voor radeloosheid en gelatenheid. Dat het nog negen maanden zou duren voor zijn familie hier is, kan hij niet bevatten. Niemand van ons trouwens.

De procedure voor gezinshereniging werd in april vorig jaar opgestart. Het is natuurlijk een heel gedoe om alle benodigde documenten te bekomen, te vertalen, te versturen. Er is altijd wel iets niet helemaal duidelijk of moeilijk om aan te komen. Een stok in het wiel van het universele ambtenarenapparaat, dat altijd bergopwaarts lijkt te rollen.

Vijf maanden geleden, in december, begon hij bij ons te werken. Van het geld dat hij verdient, stuurt hij zoveel mogelijk naar zijn familie. Zijn gezin is vanuit Jemen naar Egypte gevlucht, onder het mom van een operatie in het buitenland. Het was hoog tijd, het schrikbewind van religieuze extremisten werd hen te warm onder de voeten.

We herinneren ons die dag nog goed, hoe onrustig hij was toen ze de rit vol gevaren ondernamen, die door de slechte wegen en de vele controles bovendien een heel stuk langer uitviel dan verwacht. Hij is zelf gevlucht nadat de vijand op een dag aan de deur stond. Het alternatief was meestrijden of sterven.

Maar tenslotte slaagde z’n familie erin te ontkomen. Sindsdien wonen ze in een hotelkamer: zijn vrouw en drie kinderen - twee kleuters en een peuter - en zijn broer die meereist om bescherming te bieden. In afwachting scharrelt hij hier een inboedel bijeen. Wat we weggooien omdat het kapot is of niet compleet, haalt hij weer uit de container en draait het om en om, zoekend hoe hij er een mouw aan kan passen om het weer bruikbaar te maken.

Daar kijk ik van op; hoe hij erin slaagt te luisteren en open te staan voor de sores van anderen terwijl hijzelf zo in de penarie zit.

‘Twee en een half jaar, Rino! Twee en een half jaar heb ik mijn familie niet gezien!’ Zijn gezicht vertrok geen spier maar zijn ogen liepen vol. Hij bedoelde in levende lijve natuurlijk, want op sociale media ziet hij ze elke dag. Soms mogen we meekijken en zwaaien ze vanuit ballingschap naar ons in het beloofde land. Maar iedereen hier weet inmiddels dankzij corona dat digitaal contact het verlangen alleen maar groter maakt.

Ondertussen leven we hier allemaal met hem mee en is zijn strijd voor een deel ook de onze geworden. ‘s Morgens bij aankomst is de eerste vraag die hem door een van de collega’s gesteld wordt, of hij nieuws heeft. Telkens weer moet hij het hoofd schudden en komt er iets grimmigs in zijn blik dat hij echter meteen weer verdringt, een vaardigheid die hij noodgedwongen heeft ontwikkeld.

Tegelijk peilt hij hoe het met de ander gaat. Daar kijk ik van op; hoe hij erin slaagt te luisteren en open te staan voor de sores van anderen terwijl hijzelf zo in de penarie zit. Hij wil niet dat alle aandacht naar hem toe gaat. Maar nu en dan wil hij me spreken, moet zijn hart nodig gelucht.

‘Wat duurt wachten toch lang’, zuchtte hij op een keer nadat hij had uiteengezet hoe het er op dat moment voor stond.
Zijn familie verbleef al meer dan negentig dagen met vijf personen in een kleine ruimte, in een land waarvan ze de taal niet kenden, in afwachting tot ze verder mochten reizen.

Plots leek er schot in de zaak te komen. Het dossier, voorzien van alle nodige zegels en stempels, kwam bij de dienst vreemdelingenzaken terecht. Het leek enkel nog een kwestie van dagen voor het licht op groen werd gezet.

Maar alsof hij een voorgevoel had, vertelde hij me over de twee broers, vrienden van hem, die hier gelijktijdig waren gearriveerd en samen hun dossier hadden opgestart. Na enkele maanden kreeg de ene de toestemming om zijn familie naar hier te laten overkomen terwijl de andere vandaag, een jaar later, nog steeds wacht. ‘Ze hebben hun dossiers samen ingediend. Alles was in orde. Niemand die het begrijpt’, zei hij schouderophalend. Ik moest aan het nachtmerrieachtige universum van Kafka denken.

En toen, het was een zaterdag, daagde hij niet op. Hij belde halverwege de voormiddag, de wanhoop was hoorbaar in zijn stem. Er was de dag voordien een brief gekomen waaruit bleek dat zijn dossier niet in orde was. Veel meer uitleg kreeg hij niet. Hij las de brief pas ’s avonds, na het werk; rondbellen had dus geen zin, alle instanties waren al in weekendmodus.

De week nadien was hij terug. Ondertussen wist hij dat het attest dat zijn huwelijk moest bewijzen, was weerhouden. Hij begreep er niets van. Dna-testen boden gelukkig nog een uitweg, alles was nog niet verloren.

Met een vel keukenpapier veegde hij zijn ogen droog.

Tien jaar geleden werkte hij in Saudi-Arabië, waar hij toen met zijn vrouw verbleef. Door een conflict tussen Saudi-Arabië en Jemen moesten ze hals over kop terugkeren, maar enkele documenten bleven achter omdat de ambassade wegens de noodtoestand gesloten was. Gelukkig kon hij van de verloren gegane documenten attesten opvragen maar die worden hier kennelijk niet altijd aanvaard.

Ik zit naar hem te kijken, naar die vertwijfelde blik, de ellende die dag na dag een spoor van verwoesting trekken in dat mooie, jonge gezicht.

‘Mijn kinderen zijn nog klein en begrijpen niet waarom ze niet naar hier kunnen komen. Ze zitten opgesloten in die kamer, het is heel moeilijk voor mijn vrouw.’
‘Hebben ze gezegd wanneer je de uitnodiging voor de dna-testen kunt verwachten?’
‘Twee weken, maar die zijn al voorbij.’

‘Ik moet kalm en rustig blijven, mijn familie elke dag de kracht proberen te geven om door te zetten. Maar ik ben zelf aan het eind van mijn Latijn.’

Ik bel naar het CAW en krijg een vrouw aan de lijn. Zij legt de gang van zaken aan me uit.
‘Eerst moet hij een officieel verzoek krijgen vanuit Brussel. Dat kan gemakkelijk twee maanden duren. Wanneer hij die papieren krijgt, moet hij de gevraagde info invullen: naam en geboorteplaats, rijksregisternummer, huidig adres, gsm-nummer en e-mailadres. Hij moet ook een kopie van zijn paspoort bijvoegen. Plus een betalingsbewijs dat bevestigt dat de 1000 euro voor de dna-testen werd overgemaakt.’

‘Pas als dit in orde is, krijgen zijn vrouw en kinderen een uitnodiging om naar de Belgische ambassade in Caïro te gaan en de dna-testen te laten uitvoeren. Hijzelf moet naar het Erasmusziekenhuis in Brussel. Daarna worden de testen geëvalueerd en moeten ze opnieuw wachten, wat normaal gezien nog eens zo’n zes maanden duurt. Als alles goed verloopt, kan zijn familie tenslotte naar hier afreizen.’

Als het gesprek afgesloten is, breng ik het nieuws aan hem over en zie hoe iedere zin als een zweepslag aankomt. Hij lijkt als een pudding in elkaar te zakken.

‘Maar mijn kinderen willen nu naar buiten Rino… Mijn broer moet nu terug, anders zal hij zijn werk verliezen. Mijn vrouw wordt gek in die hotelkamer. De hele tijd ben ik bang voor wat er kan gebeuren, daar met hen. En wat als er mij iets overkomt? Ik moet kalm en rustig blijven, mijn familie elke dag de kracht proberen te geven om door te zetten. Maar ik ben zelf aan het eind van mijn Latijn.’ Hij spreekt met zachte stem terwijl hij zijn ogen achter een hand verbergt.

‘En dan is er ook nog eens corona. Wie weet wat er gebeurt als er weer een uitbraak komt, hier of daar, en dan duurt het allemaal nog eens zoveel langer. Mijn familie moet wachten maar kan niet meer wachten. Ondertussen kost het veel geld aan eten en huur… En een van mijn dochtertjes is heel ziek geweest en moest naar het ziekenhuis, gelukkig zonder erg. Maar dat moet ik ook nog betalen… Allemaal geld dat ik moet opsturen maar niet heb want het loon dat ik hier krijg, is niet voldoende. Ik probeer geld te lenen bij vrienden zonder dat ik hen kan zeggen wanneer ik ze zal terugbetalen. Want ik weet niet hoelang het nog zal duren…’

Ik pieker me suf over hoe we kunnen helpen. Ik weet het wel, er zijn zoveel mensen die in deze situatie verkeren. Maar er moet toch iets zijn wat we kunnen doen? Het is een zaak van leven en dood. Ook al scheelt het maar een dag dat ze sneller naar hier kunnen komen, dat alleen al is de moeite waard.

’s Avonds vertrekt hij met twee grote gehavende poppen en een krakkemikkig hobbelpaard. Hij heeft ze uit de vuilnis gevist. Straks zal hij ze opkalefateren, er foto’s van nemen en naar zijn kinderen sturen. Zodat ze weten dat ze moeten standhouden, dat het lange wachten uiteindelijk beloond zal worden, want kijk wat er hen na deze beproeving te wachten staat! Het moreel opkrikken, elke dag opnieuw, en proberen te verbergen dat je in paniek bent, het ook niet meer weet.

Hoe hou je zoiets vol, nog minstens negen maanden lang?