“‘Wat Geert Wilders’ “Klare Taal” ons leert over zijn wereldbeeld ’
Een tijdje geleden verscheen een fantastisch filmpje dat het taalgebruik van Donald Trump analyseerde. Na het zien van het filmpje ging ik nadenken over de taal van Geert Wilders, de Donald Trump van de Lage Landen.
Er valt heel wat te zeggen over Wilders’ taal maar ik wil mezelf beperken tot zijn gebruik van metaforen, intertekstualiteit en lexicale velden. Wat verraden ze over zijn wereldbeeld en wat is hun doel?
Voor deze analyse gebruik ik citaten uit een redevoering die Wilders in de Tweede Kamer hield. De hele tekst en video van de redevoering zijn hier te vinden op de website van de PVV. Lees alvast de volgende twee citaten uit Wilders’ rede:
‘Paar weken geleden: een meisje van 17 uit Kampen in de berm verkracht door een asielzoekende testosteronbom’
‘Afrika staat demografisch op ontploffen. Tegen het eind van deze eeuw wonen daar 4 miljard mensen. Zelfs de EU verwacht dat er vanaf nu 1 miljoen migranten per jaar komen. Ik neem het die mensen niet kwalijk. Ik snap dat ze naar ons toe willen komen. Maar we kunnen dat niet aan.’
Het gaat me vooral over de woorden ‘asielzoekende testosteronbom’ en ‘ontploffen’. De keuze van deze metaforen is immers helemaal niet toevallig. In zijn rede heeft Geert Wilders het tijdens zijn gewoonlijke tirade over de Islam in dit geval specifiek over twee fenomenen: vluchtelingen en terrorisme. In principe zijn dit twee heel verschillende concepten, maar in het hoofd van Wilders zijn ze onlosmakelijk verbonden.
Dat zie je ook aan zijn taalgebruik. Ons lexicon is verdeeld in verschillende lexicale velden, groepen woorden die bij elkaar horen zeg maar. Zo hoort bij het lexicale veld ‘vluchtelingen’ onder andere de woorden ‘vlucht’, ‘armoede’, ‘Lampedusa, ‘Libië’, ‘smokkelaars’, enz. Bij het lexicale veld ‘terrorisme’, daarentegen, horen woorden als ‘ISIS’, ‘Al Qaeda’, ‘Boko Haram’, ‘extremisme’, ‘fundamentalisme’, enz.
Metropolico.org (CC BY-SA 2.0)
Wat Wilders hier met zijn metaforen echter doet, is het verbinden en assimileren van beide lexicale velden en semantische relaties. Dat zie je aan zijn woordenschat: hoewel Wilders het in beide citaten over de vluchtelingenkwestie heeft (en dus het lexicale veld bij het woord ‘vluchtelingen’ hoort te hanteren), gebruikt hij net woorden die uit het lexicale veld van ‘terrorisme’ komen (‘bom’ en ‘ontploffen’).
Wilders heeft het over vluchtelingen, maar hij gebruikt woorden en metaforen die bij de luisteraars net het beeld van het terrorisme oproepen.
Of anders gezegd: Wilders heeft het over vluchtelingen, maar hij gebruikt woorden en metaforen die bij de luisteraar net het beeld van het terrorisme oproepen. Op die manier zorgt Wilders ervoor dat beide lexicale velden gaan overlappen en dat de luisteraar ze ook gaat vereenzelvigen en de concepten ‘vluchteling’ en ‘terrorist’ achteloos als identiek gaat beschouwen, hoewel dit helemaal niet het geval is.
In de psychologie heet dit fenomeen ‘priming’: je stimuleert de luisteraars op een bepaalde wijze opdat zij op een toekomstige stimulus op de door jou gewenste manier zullen reageren.
John Bargh heeft hierin de bekendste experimenten gehouden. Bargh gaf zijn subjecten een woordenlijst die ofwel betrekking had op het lexicale veld ‘beleefdheid’, ofwel op het veld ‘onbeleefdheid’. De subjecten die ‘geprimed’ werden met woordenschat rond ‘onbeleefdheid’ onderbraken de leider van het experiment bijna onmiddellijk. Bij de subjecten die ‘geprimed’ werden met woorden uit het lexicale veld ‘beleefdheid’ was dat niet het geval. Zij hadden de leider na tien minuten en bij het stopzetten van het experiment nog steeds niet onderbroken.
Priming en framing
Priming gaat dus om het conditioneren van het onbewuste en dit kan leiden tot wat de psychologie ‘framing’ noemt: het veranderen van het subjectief kader of perspectief waardoor je naar de wereld kijkt. Dat is ook wat hier gebeurt: onbewust neemt de luisteraar het wereldbeeld van Wilders over en in dat wereldbeeld is er geen verschil tussen vluchtelingen en terroristen, en vormen ze twee kanten van eenzelfde medaille.
Natuurlijk is het zo dat er heel wat woorden zijn die in beide lexicale velden voorkomen. Denk aan woorden zoals ‘geweld’ of ‘oorlog’. Veel vluchtelingen zijn immers op de vlucht voor het geweld en de oorlog van het terrorisme, maar de woorden die Wilders hier kiest lijken mij helemaal niet in de overlappende zone van het venndiagram van beide lexicale velden te zitten. ‘Bom’ en ‘ontploffen’ zijn woorden die je niet vaak in een artikel over vluchtelingen zal vinden, maar wel in een artikel over terrorisme.
Vluchtelingen zijn de oorzaak voor het terrorisme niet
Takver (CC BY-SA 2.0)
Bekijk dit ander, wat langer en uiterst perverse voorbeeld uit het einde van dezelfde rede, waarin Wilders zijn eigen toekomstvisie verkondigt:
‘Voorzitster, laat mij u vertellen hoe volgens mij de toekomst eruit kan zien. (…) Ik droom van een Nederland waar schoolkinderen niet de islam door de strot wordt geduwd. Ik droom van een Nederland waar vrouwen zelf hun kleding kunnen uitkiezen, zonder zich te moeten bedenken wat intolerante moslims daarvan vinden. Ik droom van een Nederland waar homo’s hand in hand kunnen lopen door de Schilderswijk, waar joden met een keppeltje op door Kanaleneiland zullen lopen.’
‘Ik droom van een Nederland waar Poelenburg, Tarwewijk, Oosterwei, noem maar op die wijken, dat die weer veilig zijn. Waar Zwarte Piet nog gevierd mag worden. Waar Ebru Umar niet wordt achtervolgd en verraden door klik-Turken. (…) Ik droom van een Nederland waar de islam niets meer is dan een nachtmerrie die voorbijging. Ik droom van dat Nederland.’
‘Ik droom van een Nederland’
Ik hoef denk ik niet uit te leggen dat Wilders hier naar de bekende ‘I have a dream’ speech van Martin Luther King verwijst. Ook hier speelt Wilders dus met de lexicale velden, maar dit keer aan de hand van intertekstualiteit.
Wilders probeert het slachtoffer te spelen om zo de empathie en - misschien nog belangrijker - de sympathie van de luisteraars te winnen, want als je de sympathie hebt van de luisteraars, dan hoef je ze inhoudelijk niet meer te overtuigen.
Door het verwijzen naar Martin Luther King vereenzelvigt Wilders zich immers met de beroemde vrijheidstrijder en laureaat van de Nobelprijs voor de vrede. Ook hier herken je dus die processen van priming en framing.
Dat Wilders zichzelf als een vrijheidsstrijder ziet is echter niet het meest opmerkelijke of perverse aspect van deze assimilatie. Door zichzelf te vergelijken met King kent Wilders zichzelf ook de positie van de onderdrukte in het debat toe. King verdedigde immers de Afro-Amerikaanse onderdrukte minderheid, en door zichzelf met hem te vergelijken kent Wilders zichzelf ook dezelfde positie toe.
In de retoriek heet dit een ‘argumentum ad misericordiam’, een argument uit het medelijden. All the world’s a stage en Geert Wilders speelt hier de rol van het slachtoffer, de onderdrukte, en dit hoewel hij als lid van de Tweede Kamer nogal sterk bij de elite hoort. Dit komt hierna ook meermaals terug in de redevoering. Bekijk de volgende 3 citaten:
‘Wie kritiek heeft en de islamisering als probleem durft te benoemen noemen ze extreemrechts, of tokkies, populisten of nazi’s. De criticasters worden bedreigd, verketterd en als het even kan ook voor de rechter gebracht. Ook ik voorzitter. Overmorgen, op vrijdag, als de rest van de collega’s in hun bed liggen na te genieten van dit debat, sta ik weer in de rechtbank. Half Europa staat in brand, onze premier roept ‘pleur op’ naar Turken, Europese regeringsleiders zoals de Slowaakse premier Fico zeggen gewoon dat ze niet meer moslims in hun land willen, het mag allemaal. Maar ik moet me vrijdag weer verantwoorden bij de strafrechter voor iets wat miljoenen mensen denken en vinden.’
Erik bij de Vaate (CC BY-NC-ND 2.0)
‘Ik weet nog goed, mevrouw de voorzitter, dat ik hier vorig jaar stond, en dat ik zei dat er in die asielstroom een groot gevaar was, dat er terroristen meekwamen, en ik werd weggehoond, weggehoond, zelfs door een D66-lid van het Europees Parlement als een soort idioot uitgemaakt. Ze twitterde: Die is gek, die Wilders, daar is geen enkel bewijs voor, Hoe kan dat nou. En wat blijkt? Het gebeurt, en het gebeurt vaker dan we denken. Er zijn aanslagen in Brussel en Parijs gepleegd door mensen waarvan we nu weten dat ze mee hebben gelift op de asielinstroom. En ik heb het gezegd. En ze hebben niet willen luisteren. En er zijn onschuldige mensen vermoord. Dat is de realiteit. Waarom heeft niemand het daar over?’
‘Het is toch te gek voor woorden dat je al bijna als racist wordt uitgemaakt als je zegt dat je vindt dat we ons geld hier in Nederland aan onze mensen moeten besteden. Het is toch niet te geloven.’
Wilders gebruikt in deze drie citaten heel wat verschillende argumenten – voor de geïnteresseerden o.a. enkele argumenta ad populum (veel mensen denken x, dus x is waar/gerechtigd) en argumenta ad antiquitatem (ik zeg al lang x, dus x is waar/gerechtigd), maar het overlappende argument is het argument uit het medelijden.
Wilders gebruikt zijn metaforen en verwijzingen op zo’n manier dat ze het onbewuste van de luisteraars conditioneren en zo ook hun respons controleren.
Wilders probeert hier het slachtoffer te spelen. Hij wordt ‘bedreigd, verketterd en voor de rechter gebracht’, hij wordt als ‘een soort idioot’ en ‘bijna als racist’ uitgemaakt. Daar hamert Wilders meermaals op, om zo de empathie en - misschien nog belangrijker - de sympathie van de luisteraars te winnen, want als je de sympathie hebt van de luisteraars, dan hoef je ze inhoudelijk niet meer te overtuigen.
Wilders gaat dus ook heel intelligent met taal om. Hij kreeg niet voor niets in 2007 de ‘Klare Taal’ prijs voor zijn toespraken in de algemene beschouwingen. Wilders gebruikt zijn metaforen en verwijzingen op zo’n manier dat ze het onbewuste van de luisteraars conditioneren en zo ook hun respons controleren.
Wilders kijkt immers op een heel specifieke manier naar de wereld en probeert met zijn taal ervoor te zorgen dat de luisteraars dat perspectief overnemen. Zo vereenzelvigt hij de heterogene concepten ‘vluchteling’ en ‘terrorist’ in het onbewuste van de luisteraars en kent hij zichzelf ook de positie van de onderdrukte toe, om op die manier hun sympathie te verkrijgen.
Als luisteraars is het voor ons dan ook belangrijk deze retorische en psychologische mechanismen eerst te (h)erkennen en ze vervolgens te deconstrueren. Pas dan kan men de uitspraken van een politicus op inhoud evalueren.