De nachtmerries van een Syrische vluchteling
“‘‘Maandenlang wist ik niet of het dag of nacht was’’
© public domain (CC0)
© public domain (CC0)
Rafiq heeft rugpijn, pijn aan zijn boven en onderarmen, pijn aan zijn billen en benen, pijn aan zijn handen en voetzolen. De pijn gaat nooit meer weg. Ze is het gevolg van de stokslagen die hij en zijn beste vriend kregen in een Syrische gevangenis. Maar Rafiq kan het wel navertellen. Rino Feys, werkleider in de kringloopwinkel waar Rafiq werkt, zette zijn verhaal op papier.
Onze kerstbeurs is al een week of drie aan de gang, maar het kerstgerief vliegt nog steeds de deur uit. Yusuf zet de bomen in elkaar, Rafiq vult de winkel aan met de meest uiteenlopende kerstspullen. In de pauze toont Rafiq me trots een foto van een woonkamer met daarin een opgetuigde kerstboom.
‘Samen met mijn dochter en vrouw versierd.’ Er komt een zachte, melancholische glimlach op zijn gezicht.
‘Vieren jullie ook Kerstmis?’
‘Zeker. Al van toen ik nog in Syrië woonde. Veel van mijn vrienden in het dorp waar ik woonde waren Christenen. Wij vierden samen feest. Christenen of moslims, in mijn familie maakt het niets uit. Wij zijn allemaal mensen. Op zo’n feest dronken wij ook bier of wijn. Natuurlijk! Waarom niet? Maar je moet goed opletten voor de radicale moslims. Zij zijn baas, zij dicteren het leven aan de anderen.’ Hij zucht en haalt zijn schouders op.
‘Assad is een verschrikkelijke man maar radicale moslims zijn nog veel erger! Zij zeggen wat jij moet doen, zij bepalen wat jij mag eten en drinken, met wie je mag spreken. Deze mensen zijn zeer gevaarlijk. Ze hebben me opgepakt en mijn telefoon gecontroleerd. Zij zagen dat ik contact met Christenen had. “Waarom?” vroegen ze me. “Omdat het vrienden zijn”, zei ik. “Het zijn mijn buren en we hebben samen op de universiteit gezeten.’’
Maar zij luisteren alleen als je zegt wat ze willen horen. Er is iets mis in hun hoofd, denk ik. En ze houden niet van mensen. Zeven maanden hebben zij mij opgesloten, geblinddoekt, vastgezet met ketenen. Zij sloegen ons altijd.’
We gaan weer aan het werk. Kerstbomen opzetten, het is een heel karwei. De stam in de voet vastzetten, de takken in de stam haken en daarna zo natuurgetrouw mogelijk openplooien. Maar het enthousiasme van Yusuf is eindeloos, boom na boom bouwt hij op, prijst ze en brengt ze naar de winkel. Ze verkopen als zoete broodjes.
‘Ik heb lang gedacht dat ik mijn familie nooit meer zou terugzien.’
Rafiq ontrafelt ondertussen slingers, rolt kabels met lampjes op, stopt soortgelijke ballen per zes of twaalf in zakjes, voorziet lachende kerstmannen van batterijen waardoor ze hohoho zeggen.
‘Ik was erbij toen mijn beste vriend stierf. Voor wat? Ik weet het nog steeds niet’, hij stopt met praten, aarzelt, haalt diep adem en gaat verder, ‘of toch wel: voor niets! Ik heb nog altijd nachtmerries. Dan zit ik weer in die gevangenis. Ze slaan ons en lachen ons uit en het gebeurt zelfs dat ik zo kwaad word dat ik het hele huis wakker schreeuw. Het duurt dan eventjes voor ik begrijp dat het een droom is. Mijn vrouw is soms bang van me.’
We kijken naar de foto met de overdadig versierde kerstboom. Erachter, over de gordijnen, schitteren tientallen lampjes.
‘Ik ben nog altijd bang in het donker. Zeven maanden hebben zij mij geblinddoekt. Maandenlang wist ik niet of het dag of nacht was. Het leek wel of zij nooit moesten slapen maar die bewakers wisselden elkaar natuurlijk af. Ik ben zo blij, Rino, dat ik weer bij mijn familie ben. Ik heb lang gedacht dat ik hen nooit meer zou terugzien.’