“‘Women are heroes’
Wanneer ik met onze gids Judy uitkijk over de sloppenwijk Kibera in Nairobi, word ik aangestaard door grote vrouwenogen. Het zijn de overblijfselen van een reuzenposter van de Franse fotograaf JR. Hij begon enkele jaren geleden aan een grootschalig fotoproject waarbij hij vrouwen van over de hele wereld in hun dagelijkse strijd tegen armoede en ongelijkheid portretteerde en uitvergroot tegen muren, bruggen, trappen, gevels, en ook op de daken van de huisjes in Kibera plakte. Het project kreeg de titel “Women are heroes”. Er werd ook een gelijknamige documentaire gemaakt. Judy is een van die vrouwelijke heldinnen van Kibera, het hadden haar ogen kunnen zijn.
Kenia, Nairobi
In Kibera wonen volgens officiële cijfers zo’n 180.000 mensen, in werkelijkheid zal dat aantal een stuk hoger liggen. Alle stammen in Kenia worden hier vertegenwoordigd, en dat kan leiden tot etnisch geweld (zoals na de verkiezingen in 2007). Het is de tweede grootste stedelijke sloppenwijk van Afrika, derde in de hele wereld. Hier proberen mensen met vaak minder dan 1 dollar per dag te overleven. “Werk vinden buiten Kibera is heel moeilijk,” vertelt Judy. “Van zodra ze weten dat je uit Kibera komt, hebben ze plots geen werk meer of hebben ze al iemand anders gevonden.” “Kan je dan niet gewoon liegen?” vraag ik. Judy zegt dat ze dat weigert te doen, ze is trots dat ze uit Kibera komt…
De grote spoorlijn verdeelt de sloppenwijk in middle class (kleine stevige huisjes voor naar het schijnt 16.000 KES huur per maand) en low class (kleine bouwvallige huisjes voor 5000 KES huur per maand of zo’n 35 euro). We steken de spoorweg over en lopen naar het schooltje dat Judy heeft opgericht. Veel Kenianen uit de slums kunnen het ‘gratis’ onderwijs niet betalen. Judy vangt ongeveer 100 van die kinderen tussen 3 en 10 jaar op (waarvan 35 wezen zijn). Er zijn vier leerkrachten, vrouwen uit de buurt, die ‘vrijwillig’ lesgeven. Op het einde van de maand krijgen ze 1000 KES en wat producten die ze nodig hebben. Met weinig of slecht opgeleide leerkrachten en weinig materiaal ter beschikking, kan de kwaliteit niet al te goed zijn, bedenk ik me. De kinderen zeggen de gedichtjes op die ze in het Engels hebben geleerd. Zouden ze begrijpen wat ze zeggen? Judy legt uit dat ze na elk schooljaar, als er tenminste geld voor is, de gestandaardiseerde testen opvraagt bij het Ministerie van Onderwijs. Op die manier worden de leerlingen voorbereid voor het staatsexamen om een diploma te krijgen.
Quasi alles is afhankelijk van (privé)donaties. Een Amerikaanse, die een jaar geleden dezelfde rondleiding kreeg, keerde later terug om de grond van de school op naam van Judy te kopen en er een echte school op te bouwen. Maar Judy zelf werkt ook hard. Na de schooluren (van 7u30 tot 15u) gaat ze - net als enkele van haar leerlingen - bij een ander werken om de rest te kunnen bekostigen: schoolmateriaal, ontbijt en lunch voor de leerlingen, onderhoud van haar familie, …
Wanneer ik vraag waarom ze niet samenwerkt met de overheid, is een diepe zucht het enige antwoord. De overheid blijkt niet geïnteresseerd in dergelijke initiatieven. Enkel wanneer de schooltjes groter worden, is de overheid er als eerste bij om ze over te nemen. Dat wil zeggen dat de oprichters zoals Judy voor te weinig geld worden uitgekocht en al het personeel aan de deur wordt gezet. Judy hoopt tegen die tijd al een ander schooltje te zijn begonnen zodat ze niet alles verliest, maar integendeel weer een ander project kan uitwerken. Ze hoopt ook met de kinderen te kunnen meegroeien en beetje bij beetje de leerjaren uit te bouwen tot zelfs een secundaire school.
Op mijn vraag neemt Judy me mee naar het huisje waar ze met haar ouders en andere familieleden woont. Het bestaat uit twee kamers: de ouders slapen in de achterste kamer en de woonkamer wordt ‘s nachts de tweede slaapkamer waar zijzelf en vier andere familieleden wonen (een broer, twee neven,…). “We wonen hier dus met zeven en een kwart personen”, zegt ze. Met dat kwartje verwijst ze naar haar dochtertje van een jaar. Judy werd zwanger, maar de vader van het kind wilde er niets van weten en sindsdien is ze een alleenstaande moeder, zoals zoveel vrouwen hier. Daarom ook dat ze bij haar ouders woont, maar ze hoopt zo snel mogelijk een eigen plekje te hebben.
Wanneer we het zonlicht weer opzoeken, nemen we nog even een kijkje achteraan het huis. Blijkbaar zijn we hier aan een uiterste van de sloppenwijk, op de heuvel aan de andere kant van de vallei zie je weer mooie gebouwen staan. Onder ons begint een grote vuilnishoop en plots is de stank niet meer te harden. We staan vlak naast een open riolering. Ook elektriciteit en stromend water zijn hier nauwelijks te vinden. Ik besef dat de leefomstandigheden hier ver beneden alle menselijk niveau zijn. We lopen terug naar de bus over de straatjes van aarde (modder, nu het regenseizoen is) en afval. Judy vraagt nog of ik niet enkele dagen wil blijven om te helpen in de school. Ik geef haar bij het afscheid echter een serieuze tip en hoop me zo vrij te kopen.
Rwanda, Kigali
De jeans die ik op de markt heb gekocht past tot mijn grote verbazing perfect, maar blijkt niet van de beste kwaliteit te zijn. De ritssluiting is kapot. Maar geen nood, zo zegt mijn gastheer, want hij kent iemand die dat wel kan repareren.“en als je daar dan toch bent, moet je maar ineens het schooltje bezoeken”. Ik krijg het nummer van Celine en maak een afspraak met haar. Ze zegt dat ik onmiddellijk kan komen, maar de regen houdt me binnen. De volgende ochtend klop ik mooi op tijd op haar deur. Ze doet open, neemt me mee naar haar naaiatelier en zet twee krukjes klaar. “Laten we eerst wat praten,” zegt ze. En zo leer ik een andere heldin kennen …
Celine vluchtte in de jaren zestig als kind naar Congo en groeide op in Kinshasa. Na 1994 keerde ze terug naar Rwanda en richtte ze een schooltje op. Dat blijkt ze gefinancierd te hebben met het geld dat ze verdiende met haar succesvolle naaiatelier en enkele buitenlandse donaties. In het begin waren er 40 kinderen, maar ondertussen zijn dat er zo’n 250. “Te veel, er is plaatsgebrek, ik zal het aantal moeten terugschroeven,” zegt ze. Toch zitten er maar 30 kinderen in de grootste (en zeker niet in alle) klassen, dat is nog altijd de helft van het gemiddeld aantal kinderen per klas in de publieke scholen. De directeur vertelt me later dat een leerling van zo’n staatsschool hem zei: “Ik draag alleen dit uniform omdat ik er voor betaald heb, leren doe ik hier niet.”
Onderwijs in Rwanda is nog altijd een grote bekommernis. Er gaan meer kinderen naar de lagere school dan ooit te voren, toch is er slechts een doorstroming van ongeveer 31% van de lagere school naar het secundair onderwijs. Voor vele ouders is het gratis onderwijs te duur zodat ze niet al hun kinderen (een gemiddeld gezin telt zo’n 5 kinderen) blijvend naar school kunnen sturen.
Celine heeft een missie. Ze wil het klasseverschil tussen de armste en de rijkste burgers wegwerken door uitstekend onderwijs aan te bieden aan de armen. “Ik wil excellentie!”, zegt ze luid, “zodat de ouders voor onze school kiezen en er ook werkelijk een verschil gemaakt kan worden.” Ze heeft dit jaar haar vijfdejaars het staatsexamen (dat bedoeld is voor de zesde jaars, om daarna naar het middelbaar te kunnen gaan) laten afnemen en ze waren er allemaal door. “Ik wil dat mijn leerlingen volgend jaar de beste zijn van heel Rwanda!”, roept ze stralend.
Het onderwijs dat Celine aanbiedt is niet gratis, ze vraagt 40.000 RWF per semester (4 maanden) in een van de rijkste scholen blijkt dat 600.000 RWF per semester te zijn. Maar zij heeft haar prijs afgesteld op wat een vader in die wijk maandelijks verdient, legt ze uit. “Een man verdient zo’n 50.000 per maand, en ik heb berekend dat ze dan elke maand 10.000 voor het onderwijs van hun kind kunnen opzij zetten.” Dat geld wordt gebruikt om de leerkrachten te betalen, de versnaperingen, wat materiaal, water en elektriciteit, schriften en potloden. Het uniform en andere benodigdheden moeten de ouders zelf nog betalen …
Het blijkt moeilijk te zijn om goede en gemotiveerde onderwijzers te vinden. Deze leerkrachten zijn, volgens Celine en de directeur, beperkt opgeleid en ze hebben geen zin om na schooltijd ook nog eens lessen voor te bereiden … Ik vind het niet meer dan normaal dat leerkrachten niet echt gemotiveerd zijn, enerzijds door het beperkte loon dat ze krijgen en anderzijds door gebrek aan materialen en waarschijnlijk ook gebrek aan motiverende didactiek die ze aangeleerd kregen. Een man die ik later zal ontmoeten bevestigt deze gedachten wanneer we over het onderwijssysteem discussiëren: «Les enseignant travaillent pour gagner la vie, pas parce qu’ils aiment ce qu’ils font et ça, c’est dommage.»
Een ander probleem is dat sinds een tweetal jaar, scholen verplicht in het Engels moeten onderwijzen. De president wil graag bij de Oost-Afrikaanse Unie behoren (Kenia, Tanzania, Oeganda), dat zijn Engelssprekende landen. Ook is het een protest tegen Frankrijk, dat nog te vaak geassocieerd wordt met de genocide en haar beschamende rol daarin. En misschien dat het ook meespeelt dat de nieuwe Rwandezen, namelijk de vluchtelingen die in Oeganda of Tanzania opgroeiden, na de genocide massaal en Engelstalig terugkeerden. Maar de officiële uitleg is dat Engels de economische wereldtaal is en het volk dus beter af is als ze Engels leren. Er zullen enkele verloren generaties zijn, daar is de president zich van bewust, maar op lange termijn zou het meer opleveren.
Celine is niet blij met die wissel naar het Engels. “Het is niet alleen moeilijk goede leerkrachten te vinden, maar goede schoolboeken ontbreken ook. We moeten ze laten overkomen uit de buurlanden, en dat kost veel geld. En dat is nog niet alles,” zucht ze. “De overheid wil op een goed blaadje staan bij UNICEF, en dat wil zeggen dat we vanaf volgend schooljaar tot het vierde leerjaar moeten lesgeven in het Kinyarwanda. Volgens hen is het beter als kinderen eerst een goede basis vormen in hun eigen moedertaal.” Daar ben ik het mee eens, denk ik bij mezelf, maar Celine wuift mijn gedachten al snel weg: “Dat UNICEF dan maar eerst zorgt dat er materiaal bestaat in het Kinyarwanda. Of hoe moeten we anders lesgeven?”
Het is tijd om de school te bezoeken, aan de overkant van de straat. Ze pakt me bij de hand, laat die niet meer los en neemt me mee naar alle klasjes. In elke klas vraagt ze aan de kinderen een liedje te zingen. In het 4de leerjaar zingen de leerlingen een oorlogslied in het Frans. “L’Afrique c’est pour les Africains!”, roepen ze luid en saluderen. De directeur verontschuldigt zich nadien: “Dat was vast een lied uit Angola of Ivoorkust. Tja, ik heb geen volledige controle over wat de leerkrachten hen leren.”, zucht hij.