Ze willen ons gek maken
Gijs Ory
01 november 2001
Het is druk aan het onthaal van het Klein Kasteeltje. Een vrachtwagen wringt zich door de smalle poort, bewoners lopen in en uit, en terwijl de radio een hels kabaal maakt, rinkelt de telefoon bijna onophoudelijk. In de keuken, waar ik Tashi Kountchok ontmoet, verdwijnt de herrie naar de achtergrond.
Kountchok woonde vierendertig jaar in Bigon, een dorp nabij de “Chinese grens” in het oosten van Tibet. Samen met zijn dorpsgenoten hoedde hij zijn vee -een dertigtal knorbuffels, wilde ezels en schapen- in het hoogland van de provincie Amdo. Trots vermeldt hij dat in zijn streek Tenzin Gyatso geboren werd, de veertiende Dalai Lama. Net als zijn leider sloeg Kountchok op de vlucht voor de agressie van de Chinese autoriteiten. ‘Het is de eerste keer in jaren dat ik me veilig voel, maar gelukkig ben ik niet’, zegt hij verbitterd. ‘De laatste twee jaar zijn er weer meer Tibetanen gevlucht. Elke dag treitert men ons op alle mogelijke manieren: gronden worden onteigend, de oogst wordt vernietigd, de afbeeldingen van onze spirituele leider zijn verboden en altaren en wierookbranders worden stukgeslagen.’
Op zijn vijftiende voelde hij de Chinese onderdrukking voor de eerst. Op zijn twintigste besloot hij actief op te komen voor de rechten van zijn dorpsbewoners. Eind jaren tachtig werd hij met een medestander opgepakt als organisator van een lokale demonstratie tegen de Chinese overheid. ‘In China zijn er twee soorten gevangenen: criminelen en politieke gevangenen. De eersten worden samengepakt in kleine cellen, terwijl politieke gevangenen in kleine groepjes over heel het land verspreid worden.’ De kromme vingertoppen zijn het zichtbare restant van drie jaar celstraf. ‘Ze willen ons gek maken en proberen ons bewustzijn weg te nemen.’
In Tibet wordt oppositie vooral lokaal gevoerd. ‘Het is niet mogelijk ons te verenigen. Het protest wordt georganiseerd in kleine, onafhankelijke groepjes, want grootschalige manifestaties worden gewelddadig de kop ingedrukt.’ Na de manifestaties bij de herdenking van vijftig jaar inlijving bij de Volksrepubliek werd het te warm voor Kountchok. Hij vluchtte naar de hoofdstad Lhasa en trok over de Himalaya tot aan de Nepalese grens. ‘Als ik nu zou terugkeren, breng ik mijn leven en dat van anderen in gevaar.’ Na dertien jaar politiek activisme in eigen land, hoopt hij Frans te leren om de Tibetaanse kwestie vanuit Europa warm te houden.‘Uiteindelijk wil de Chinese overheid de naam Tibet vergeten en de Tibetanen integreren. Zonder mensenrechten en respect voor onze religieuze traditie is het samenleven tussen beide volkeren onmogelijk’, benadrukt Kountchok.
‘Deze plaats is verduisterd’, zegt hij wijzend naar de brandende buislampen in de keuken. ‘Pas wanneer onze lamp mag branden, zal het licht worden en kunnen we nadenken over ons land, ons volk en onze toekomst.’