Aan alles komt een einde, ook aan tergend uitzichtloze jaren

Column

Adieu, tot nooit meer

Aan alles komt een einde, ook aan tergend uitzichtloze jaren

Aan alles komt een einde, ook aan tergend uitzichtloze jaren
Aan alles komt een einde, ook aan tergend uitzichtloze jaren

MO*columniste Bieke Purnelle is maar wat blij dat 2020 bijna achter ons ligt. Het is dan ook een jaar om snel  te vergeten. ‘Ik zal u niet missen. Veel van wat u achterliet zal ik ritueel verbranden in het knetterende vuur.’

© Brecht Goris

Bieke Purnelle

© Brecht Goris

MO*columniste Bieke Purnelle is maar wat blij dat 2020 bijna achter ons ligt. Het is dan ook een jaar om snel te vergeten. ‘Ik zal u niet missen. Veel van wat u achterliet zal ik ritueel verbranden in het knetterende vuur.’

Beste jaar,

Wij moeten eens praten, voor we afscheid nemen. Er liggen een paar dingen op mijn lever, waar ik graag van af wil.

Ik weet dat u geen haast hebt om te vertrekken. Dat begrijp ik. Wij hebben u genereus en gastvrij ontvangen. Maar er bestaat zoiets als overstaying, een woord waar ik geen geschikte Nederlandse vertaling voor vind, maar dat zoveel betekent als ergens te lang blijven, in elk geval langer dan gewenst. Ik denk dat ik voor iedereen spreek als ik zeg dat u hier al veel te lang bent. Wij zijn moe. Wij zijn u moe. Het is tijd om te gaan.

Natuurlijk weten wij niet wat uw opvolger brengen zal, maar die geniet tenminste het voordeel van de twijfel. Over u twijfelen wij niet: wij zijn klaar met u. Wij zijn klaar met de doodsklokken en de vermaningen, met de afstand en het gemis, met de kommer en de zorgen, met het sociale en culturele slagveld dat u achterlaat.

'Het belang van zorgen. Het besef dat wij elkaar nodig hebben. Onze weerbaarheid. Ik hoop dat wij ze onthouden.'

U vroeg zoveel aandacht dat wij er geen meer over hadden voor uw opvolgers, die nochtans ook onze oprechte attentie en zorg verdienen. U sjokte tergend traag vooruit, terwijl wij haast hadden om vooruit te stormen. U trok muren, plexiwanden en mondmaskers op tussen ons, zodat wij elkaar alleen nog herkenden aan avatars en bedroefde ogen.

U zaaide griezelige ideeën in de hoofden van de mensen. U zette ons in de hoek als stoute kinderen. U deed ons veel te vaak ‘Het is wat het is’ mompelen, een zin die deemoed en berusting wilde uiten, maar eigenlijk vooral wanhoop moest camoufleren. U deed beroep op onze burgerzin, maar vergat die te belonen.

Ik zal u niet missen. Veel van wat u achterliet zal ik ritueel verbranden in het knetterende vuur: de al te gulzige dood; het kille afscheid; de zelfzucht in bange tijden; de sporadische dwaasheid van het collectief; de avondklok; het bankzitverbod; de anderhalve meter; de vermaningen, dreigementen en donderpreken vanop de kansel der virologie; de uitzichtloze eenzaamheid; de korte lontjes; het onbegrip voor elkaars besognes; de macht van economische lobby’s en de weerloosheid van al de rest.

Ik neem me voor u altijd te herdenken. Hoe wij ons best deden voor elkaar. De leegte en de lengte van de dagen zonder plan. De kaartjes, pakjes en attenties die we elkaar stuurden bij gebrek aan ontmoeting. De fietstochten naar nergens omdat ergens gesloten was. De eerlijke antwoorden op ‘hoe is het?’. De collectieve verslonzing die zachte joggingbroeken verkoos boven glamoureuze jurken en pakken. Het dagelijks verdragen van huisgenoten met al hun onhebbelijkheden. Het neerhalen van de lat die onbereikbaar hoog kwam te liggen, zeker voor wie voltijds moest zorgen. Het belang van zorgen. Het besef dat wij elkaar nodig hebben. Onze weerbaarheid. Ik hoop dat wij ze onthouden.

Vergeten doen wij u nooit; missen zullen wij u niet. Uw vertrek is geen nieuw begin. Zo goedgelovig zijn wij allang niet meer. Dit afscheid is niet meer, maar ook niet minder dan een signaal, dat ons eraan herinnert dat de tijd en het leven altijd onverstoorbaar verder strompelen en stromen; dat aan alles een einde komt, ook aan tergend uitzichtloze jaren.

Adieu. Tot nooit meer.