Allemaal ontwikkelingsland

Column

De Ontwikkelaars

Allemaal ontwikkelingsland

Allemaal ontwikkelingsland
Allemaal ontwikkelingsland

De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen worden te veel voorgesteld als de erfgenamen van de millenniumdoelen, en dus als een nieuwe agenda voor ontwikkelingsorganisaties. Als we écht het verschil tussen Noord en Zuid willen afschaffen moet dit een agenda zijn die alle beleidsdomeinen en alle sociaal-economische krachten beroert, niet enkel het departement Ontwikkelingssamenwerking.

2015 is, naast veel en veel meer, ook het jaar dat de internationale gemeenschap het verschil tussen noord en zuid afschafte. “We zijn allemaal ontwikkelingslanden nu” blogde iemand na het wereldkundig maken van de geboorte van de Duurzame Ontwikkelings Doelstellingen (SDG), en onze minister van Ontwikkelingssamenwerking nam de boodschap enthousiast over. Taal maakt de werkelijkheid –correctie, de manier waarop we met de werkelijkheid omgaan. Dus niet onbelangrijk om daar toch even bij stil te staan.

De term “derde wereld” was al langer in onbruik geraakt, na de val van de Muur was de tweede wereld immers onbestaande geworden. Maar nu werd ook het verschil tussen de ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen “zonder voorwerp” verklaard. Wat voorafging aan deze verklaring was een kritiek op ontwikkeling als simpelweg economische groei: ontwikkeling heeft vele dimensies, en dus is het goed mogelijk dat ook “rijke” landen op een aantal dimensies toch ook de status van ontwikkelingsland verdienen. Waardoor het ook, in evenvele opzichten als er dimensies zijn, geen zin meer heeft om sommige landen uit te roepen tot “ontwikkelde landen”, de speerpunten die de toekomst uitstralen van de rest van de wereld.

MoederAardekensdag

Inkomensongelijkheid of genderongelijkheid zijn twee van die dimensies. Van die laatste dimensie weten we dat ze hardnekkig stand houdt, van de eerste weten we zelfs dat ze hardnekkig toeneemt met economische groei. Allemaal ontwikkelingsland dus!

Er is ook de dimensie van duurzaamheid. De jongste gegevens over de ecologische voetafdruk van de wereld liegen er niet om (zie grafiek): de huidige wereldeconomie heeft eigenlijk 1,6 keer de biocapaciteit nodig van de huidige wereld om duurzaam te zijn. In de grafiek drukken we dat uit in het aantal dagen dat een jaar zou mogen duren vooraleer die jaarlijkse capaciteit is opgebruikt. Voor de wereld als geheel gaat het om 225 dagen, of nog, ongeveer 7 maanden en 15 dagen. Op 15 augustus zouden we dus Moeder-Aardekensdag moeten vieren, de dag dat onze mondiale biocapaciteit van dit jaar is opgebruikt.

Tot 1970 moesten we zelfs nog helemaal geen MoederAardekensdag betreuren.

Uiteraard is er niets natuurlijks aan 15 augustus, Moeder-Aardekensdag valt op basis van de gegevens van 2012 op 15 augustus, maar bij elke nieuwe berekening van onze ecologische voetafdruk valt die dag weer wat vroeger in het jaar. Op basis van de gegevens van 2009 viel de dag nog op 10 september, en tot 1970 moesten we zelfs nog helemaal geen Moeder-Aardekensdag betreuren.

In de figuur wordt ook weergegeven dat de dimensie “duurzaamheid” maar een ontwikkelingsprobleem is voor de landen formerly known as ontwikkelde landen: de lage inkomenslanden hebben ook nu nog een aantal dagen reserve, maar hoe hoger het inkomensniveau, hoe vroeger Moeder-Aardekensdag moet vallen. In de Europese Unie moeten we die dag (ongeveer) vieren op de eerste dag van de zomer.

De figuur zou ook kunnen suggereren dat er een ijzeren wet is die vertelt dat meer inkomen onvermijdelijk leidt tot minder duurzaamheid. Dat is zeker niet zo: binnen de groep van rijke landen zijn er nog grote verschillen. De Belgische economie heeft de jaarlijkse Belgische biocapaciteit bijvoorbeeld al na 58 dagen opgesoepeerd. Zo rond 29 februari dus, een Verschrikkeldag. Terwijl dat voor bijvoorbeeld Letland, dat een veel hogere biocapaciteit heeft, zelfs na 365 dagen nog lang niet het geval is. Plus est en nous, kortom.

Ontwikkeling en verantwoordelijkheid

En we kunnen ook besluiten dat het afschaffen van het verschil tussen noord en zuid zonder meer een goede zaak is: ontwikkeling is, net als liefde naar het schijnt, een werkwoord, geen land dat zich nog “ontwikkeld” kan noemen. Zij het niet zonder twee kanttekeningen.

Link

Lees de MO*paper De EU als
“ontwikkelingsland”

Allereerst, dat alle landen ter wereld ontwikkelingslanden zijn, betekent nog niet dat alle landen ter wereld evenveel verantwoordelijkheid dragen voor de realisatie van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. In hun recente MO*paper beschrijven Dirk Brems en Julie Lamsens hoe de verantwoordelijkheid van hoge inkomenslanden op een of andere manier zwaarder kan wegen. De agenda van duurzame ontwikkeling moet er één zijn ‘van ieder volgens zijn mogelijkheden, naar ieder volgens behoeften’, om het met de woorden van Louis Blanc te zeggen, of, in moderne UN-taal, ‘no one left behind.’

Europa heeft ook een in verhouding buitengewone rol te spelen in een duurzamere en inclusievere wereld.

Het verschil tussen noord en zuid mag dan afgeschaft zijn qua behoeften, qua mogelijkheden blijft het zeer relevant. We moeten niet alleen werken aan een inclusiever en duurzamer Europa, Europa heeft ook een in verhouding buitengewone rol te spelen in een duurzamere en inclusievere wereld.

Brems en Lamsens vinden ook inspiratie in het interne ontwikkelingsbeleid dat Europa totnogtoe voerde, om na te denken over de modaliteiten van het buiten-Europese ontwikkelingsbeleid van de toekomst. Toch zou het spijtig zijn dat de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen enkel maar de agenda zouden bepalen van de organisaties die zich totnogtoe bezighielden met interne of externe ontwikkeling. Dat zou immers betekenen dat de grote olifant in de kamer opnieuw ontsnapt.

Ontwikkelingssamenwerking als doekje voor het bloeden?

‘Niemand achterlaten’ degradeert ontwikkelingssamenwerking tot een residuele morele verplichting, iets waaraan we kunnen denken nadat we eerst het eigen huis op orde gebracht hebben. De hardwerkende huisvader of -moeder die na zonsondergang zijn of haar goede hart laat spreken. Dat lijkt ook de redenering te zijn die onze minister van ontwikkelingssamenwerking maakt als hij een verdere besparing op het budget ontwikkelingssamenwerking verdedigt met verwijzing naar de prioritaire aandacht voor onze eigen economische ontwikkeling en welvaart. Alsof onze eigen welvaart ontwikkelingsneutraal zou zijn voor de rest van de wereld?

Ontwikkeling is, net als de liefde naar het schijnt, een zoete oorlog.

Het idee ‘niemand achterlaten’ impliceert dat zij die nu voorop lopen eerder toevallig zijn komen voorop te liggen, en zij die achteraan hinken al even ongelukkig achteraan zijn komen te liggen. Dat is niet zo. Ontwikkeling is, net als de liefde naar het schijnt, een zoete oorlog.

In onze focus op een rechtvaardige verdeling van verantwoordelijkheden voor ontwikkeling in eigen land en daarbuiten mogen we niet uit het oog verliezen dat ontwikkelingssamenwerking probeert recht te trekken wat we eerst ten dele zelf scheef hebben getrokken.

Ik kan hier verwijzen naar Jan Pronks lijstje van dertien manieren waarop onze wijze van consumeren en produceren en het beleid dat we hiervoor nodig achten de levensomstandigheden in andere landen dan het onze beïnvloedt. Met stip op één in dat lijstje staat uiteraard de klimaatoverlast die we andere landen bezorgen (waar dacht u anders dat we de biocapaciteit halen om ook na Verschrikkeldag onze onduurzame economie te laten functioneren?), maar ook ons vluchtelingenbeleid, ons handelsbeleid en ons internationaal belastingbeleid komen in het lijstje voor. Laten we Europa dus ook in deze zin een ontwikkelingsregio noemen: een regio die er vooralsnog niet in slaagt zijn eigen huis op orde te brengen zonder de rommel bij de buren te kieperen.