Zullen onze leiders het aandurven tot in de kern van de crisis door te dringen?
“‘Als we als soort willen overleven, zullen we andere soorten ruimte moeten gunnen en geven’
Per dag sterven tweehonderd diersoorten uit. Op de de VN-biodiversiteitsconferentie die op 7 december in Montreal begint, zullen leiders zich over dit razendsnelle verlies aan soorten buigen. Maar zullen ze het aandurven tot in de kern van de crisis door te dringen?, vraagt Tine Hens zich af.
Historica, journaliste en auteur Tine Hens.
Met tweehonderd per dag zijn ze. Diersoorten die uitsterven. Op de de VN-biodiversiteitsconferentie die op 7 december in Montreal begint, zullen leiders zich over dit razendsnelle verlies aan soorten buigen. Maar zullen ze het aandurven tot in de kern van de crisis door te dringen?, vraagt columniste Tine Hens zich af.
‘Is dat een walrus?’ Onbewust schiet ik in de lach. De vraag komt me zo absurd voor. Een walrus? Hier? Aan de horizon vormen containerschepen een langgerekte rij, vanuit mijn ooghoek zie ik de hijskranen hoog als appartementsgebouwen op de kades, en achter mijn rug dampen de koeltorens van de kerncentrale.
We staan op de dijk tussen Doel en Prosperpolder en kijken naar het grensland waar tot voor kort maïs en aardappelen groeiden zo ver het oog reikte. De dijk die het water tegenhield, is afgebroken, vervangen door een dijk meer landinwaarts waar wij ons nu bevinden, en in de oksel van havenactiviteiten en industrie krijgt de natuur een kans. Compensatiegebied, heet het. Andere soorten krijgen hier een toevluchtsoord als schadevergoeding voor de gulzigheid waarmee de mens de rest van de beschikbare ruimte inpalmt. De sporen van de zware graafmachines zijn nog zichtbaar in de klei, maar nu het vloed is, kneedt het zilte Scheldewater de grond tot geulen en wadden waarop steltlopers als kluten en grutto’s neerstrijken.
Maar een walrus?
Met tweehonderd per dag zijn ze. Diersoorten die uitsterven.
‘Nee, het is een rotsblok.’ Er klinkt een zweem van ontgoocheling door in de stem van bioloog en natuurhistoricus Marc Argeloo als hij de verrekijker weer op zijn borst laat zakken. Die walrus mag dan mijn voorstellingsvermogen te boven gaan, in de ogen van Argeloo behoort hij tot de mogelijkheden. Tot slot zwommen er ooit walvissen in de Noordzee, schoten er steuren kuit in ondiepe poelen in het stroomgebied van onze rivieren.
Verdwenen en uitgestorven
Dat we dat zijn vergeten en niet meer weten, heeft alles te maken met wat ecologen het shifting baseline syndroom noemen. Wat we om ons heen zien, is de graadmeter van normaliteit. Het landschap dat we kennen, is ons ijkpunt. We kunnen ons amper inbeelden wat onzichtbaar is omdat het verdwenen is, zich heeft teruggetrokken in minder aangetast gebied of in het ergste geval uitgestorven is.
‘De meeste lijstjes met soorten reiken niet verder terug dan de jaren ‘70’, vertelt Argeloo terwijl we verder wandelen op de dijk. ‘Maar dat was al een verschraalde en kaalgeplukte versie van de natuur. Om werkelijk te weten wat we verloren zijn, moeten we honderden, ja zelfs duizenden jaren terugkijken in de tijd. Niet om de natuur van toen te proberen herstellen, wel om te beseffen dat een walvis in de Noordzee toen heel gewoon was.’
Argeloo schreef er een boek over, Natuuramnesie, hoe we gewend zijn geraakt aan verarmde natuur, hoe het uitsterven van soorten zelden luidruchtig of opzichtig gebeurt, maar meestal geruisloos is. De dunbekwulp die ooit in grote getallen over het soort waddengebied trippelde waar wij nu naar turen, verdween bijvoorbeeld niet met een knal. Het laatste exemplaar stierf. En dat was dat. Wat rest van zijn bestaan is een opgezet exemplaar in het natuurhistorisch museum van Den Haag. De dunbekwulp leeft enkel verder in de dood.
De gekooide legkip is nu de meest voorkomende vogel op aarde.
Hij is niet de enige. Met tweehonderd per dag zijn ze. Diersoorten die uitsterven. Op de COP15, de biodiversiteitsconferentie van de Verenigde Naties die op 7 december in Montreal begint, zullen leiders zich over dit razendsnelle verlies aan soorten buigen. Maar zullen ze het aandurven tot in de kern van de crisis door te dringen?
Ik ben geboren in 1974 en tijdens mijn leven is meer dan de helft van het gekende dierlijke leven op deze planeet verdwenen. Ik heb het niet eens over microben, planten of schimmels. De boekhouding van het verlies is sowieso onvolledig.
De vernietiging van leefgebieden om wegen aan te leggen, steden te bouwen of koeien te laten grazen, om onze menselijke activiteiten uit te breiden, om de economie te laten groeien; de klimaatopwarming, het gebruik van pesticiden en andere bestrijdingsmiddelen, vervuiling door plastics en chemische stoffen zorgen ervoor dat soorten uitsterven, honderd tot duizend keer sneller dan wat het evolutionaire normaal heet.
De gekooide legkip is nu de meest voorkomende vogel op aarde. Katoen, maïs, soya en rijst zijn de dominante planten. We zitten in de zesde uitstervingsgolf. De vorige vijf werden veroorzaakt door vulkaanuitbarstingen, botsende continenten of een meteoriet. Nu zijn wij de oorzaak. Wat wij produceren en consumeren en vooral de manier waarop wij dat doen, is dodelijk voor een groot deel van het leven op deze planeet.
Onze modetrends zijn de botsende continenten. Wat en hoe we eten, is de meteoriet. Hoe we onszelf en de goederen waarvan we geloven dat we ze nodig hebben, over de aarde verplaatsen, is de vulkaan.
Collectieve blindheid
We weten het. We weten het al lang. En toch razen we door en sluiten we ogen en oren voor het verlies aan diversiteit, aan uniek leven dat we in onze zucht naar meer en groter veroorzaken. De amnesie die Argeloo omschrijft, is ook een vorm van blindheid voor het leven dat ons niet alleen omringt, maar ook ons bestaan mogelijk maakt.
We weten het. We weten het al lang. En toch razen we door en sluiten we ogen en oren voor het verlies aan diversiteit.
De rekensom is verbijsterend eenvoudig. Zo’n tachtig procent van de voedingsgewassen is afhankelijk van bestuiving. In sommige streken in China nemen mensen bij gebrek aan bijen de taak van bijen over. Wat deze ‘bijenvrouwen’ elke lente opnieuw bewijzen is dat ze met hun proppen aan lange stokken niet kunnen tippen aan de snelheid en precisie van bijen.
‘Ik wil dat we de verhalen van uitgestorven en bedreigde soorten blijven herinneren, dat we het verdriet dat ecologisch verlies met zich meebrengt, onderzoeken en niet langer negeren of wegwuiven’, vertelt de Britse kunstenares Persephone Pearl via Zoom. Nadat ze in 2010 in het natuurhistorisch museum van Bristol oog in oog stond met een opgezette Tasmaanse tijger, een dier waarover ze nooit eerder had gehoord en waarvan ze daar het trieste lot ontdekte, namelijk dat het laatste exemplaar stierf in gevangeschap, nadat de mens de rest van zijn soortgenoten over de kling had gejaagd, riep ze 30 november uit tot Rememberance Day of Lost Species, een dag om de soorten te herinneren die we verloren.
In 2011, de eerste keer dat de dag – nu ja – gevierd werd, organiseerde Pearl een rouwstoet in haar woonplaats Brighton voor de Reuzenalk. Zelden is het trieste lot van een soort zo goed gedocumenteerd als bij deze pinguïnachtige zeevogel die zich eeuwenlang nestelde op alle rotskusten en eilanden tussen Noorwegen en Newfoundland, de oostelijke tip van Canada. Men schat dat ze met vele miljoenen waren. Hun leven brachten ze grotendeels door in het water, enkel om eieren te leggen waggelden ze aan land. Of beter: een ei. Want dat was misschien de zwakste plek van de Reuzenalk. Per jaar bracht een koppel een jong groot.
Geen plek op aarde hebben we onaangeroerd gelaten.
In zee waren ze razendsnel, aan land log en tam en vormden ze een makkelijke prooi. Bijna driehonderd jaar plukten scheepvaarders de vogel van de rots waar hij broedde. Een slag op de kop met een stomp voorwerp volstond om hem te doden. Het vlees werd gebraden of gepekeld om ter plekke of later op te eten; met het vet liet men lampen branden. In 1800 waren er in Amerika geen Reuzenalken meer. Het laatste paar had zich teruggetrokken op een eiland voor IJsland, Eldey. De vogel was niet langer gegeerd voor zijn vlees, verenkleed en vet, maar voor zijn zeldzaamheid. Begin juni 1844 vingen twee IJslandse vissers het laatste koppel, doodden het en verkochten het mannetje en het vrouwtje aan tien euro elk. Het ei dat in het nest lag, brak. En dat was het einde van de Reuzenalk op deze planeet.
‘Een soort die uitsterft, is voor altijd weg’
Na de Reuzenalk werden de daaropvolgende jaren ook de Amerikaanse trekduif, de Steller Zeekoe, de Tasmaanse tijger, alle bedreigde bestuivers herdacht, maar evengoed bracht Pearl de mensen onder de aandacht die nu al lijden onder de gevolgen van de klimaatcrisis, die ziek worden omdat in hun dorp naar olie wordt geboord, die sterven omdat ze zich verzetten tegen het roven van land waarvan ze afhankelijk zijn. ‘Moord door hebzucht’, omschrijft Pearl het. In plaats van over ‘Lost species’ of ‘verloren soorten’ heeft ze het nu eerder over uitgeroeid leven.
Als we als soort willen overleven, zullen we andere soorten ruimte moeten gunnen en geven.
‘Een soort die uitsterft, is voor altijd weg’, vertelt Argeloo naast de uitkijkpost die men bouwde op de dijk. Van hieruit kan de mens de terugkeer van de natuur aanschouwen. Geen plek op aarde hebben we onaangeroerd gelaten. 84 procent van het ijsvrije land is door de mens omgeploegd, uitgepuurd, bebouwd, ingedamd, uitgekamd, ontgonnen, aangetast en uitgeput. Ook hier is de rekensom verbijsterend eenvoudig. Als we als soort willen overleven, zullen we andere soorten ruimte moeten gunnen en geven. Dat is de inzet van de COP15.
Als ik mijn smartphone uit mijn zak haal om het wassen van het water vast te leggen – iets wat amper lukt, zo ongrijpbaar is het water – valt mijn oog op een bericht dat flikkert op mijn scherm. Op de grens tussen België en Nederland, op dertig kilometer vanwaar wij nu staan, is een walrus gespot. Een dwaalgast, wordt hij in het artikel genoemd. En ineens lijkt het zo maar mogelijk. Dat hij op een dag helemaal tot hier dwaalt en wij vanop de dijk geen uitstekend rotsblok maar een walrus waarnemen.