Elke dag opnieuw worden genderclichés genegeerd

Column

Over genderfluïditeit en reactionaire progressieven

Elke dag opnieuw worden genderclichés genegeerd

Jongens dragen blauw, meisjes roze. Zo wil het cliché. Maar ooit was dat anders, schrijft MO*columnist Geert Van Istendael. Wie kan hem uitleggen waar en wanneer het ontspoord is? ‘En waarom vallen zichzelf progressief noemende mensen in hun progressief bedoelde argumentatie voor gendergelijkheid telkens weer terug op de allerburgerlijkste, allerachterlijkste, allerreactionairste clichés over vrouwen en mannen?’

Je loopt door de Brusselse Nieuwstraat. Dit is dé winkelstraat van ons koninkrijkje. Primark, Zara, H&M, Inno, C&A, Springfield, Mach3, enzoverder, enzovoort. Je kunt hier een legerregiment kleden.

Het kan niet verbazen dat alle dagen weder, ook op zondag, een menigte zich door de Nieuwstraat voortbeweegt. Ik ben één van de tienduizenden. Maar ik koop niets.

Mij interesseert de kledij van mijn medevoorbijgangers. Niet het creatieve randje van kraag zus of de revolutionaire kromming van knoopsgat zo, details waar modeontwerpers lyrisch over doen, vaak met een woordenschat die naadloos (wel ja) zou passen in een radicaal pamflet van honderd jaar geleden. Nieuw, baanbrekend, weg met het verleden, kortom, sterft, gij oude vormen en gedachten. Vooral vormen. Zo fijnbesnaard ben ik niet.

Ik kijk naar langs schuivende vrouwen en mannen en zie dat ze bijna allemaal, zonder onderscheid naar leeftijd of geslacht of gender of herkomst of wat dan ook, een broek dragen. Bijna allemaal onder een of andere anorak, met of zonder monnikskap, of onder een lange jas, die laatste vooral bij medeburgeressen wier voorouders ooit uit Marokko naar hier zijn gereisd.

Wie jubelt over de genderneutrale kledij van de toekomst, heeft vandaag niet goed om zich heen gekeken.

Schoenen? De zegevierende veroveringstocht van de sneaker is voltooid. Ik zie ze in alle kleuren en fatsoenen, wit, roze, paars, geel, gifgroen.

Voorlopig worden nog enkele andersdenkende minderheden geduld. Zwarte of bruine lederen schoenen. Bah, hoe somber, bah, dood beest. Extravaganter vormgegeven schoeisel, vooral dan voor vrouwen, is nagenoeg uitgeroeid. Naaldhakken, al dan niet gecombineerd met plateauzolen, zijn nergens te bespeuren.

Wie jubelt over de genderneutrale kledij van de toekomst, heeft vandaag niet goed om zich heen gekeken. Zulke kleren zijn er al tijden. Ga naar de Brusselse Nieuwstraat. Je hoeft de mensen niet te beloeren. Het springt in het oog. Je kunt er niet naast kijken.

***

Dan de metro in, op naar de bovenstad. Uitstappen aan de Naamse Poort, ik loop richting Louiza, langs de winkels van de Waterloolaan.

De stoottroepen van de sneaker hebben het bolwerk van de Waterloolaan nog niet ingenomen.

Dit is andere koek. Ermenegildo Zegna, Versace, Emporio Armani, Burberry, Ralph Lauren. Maar ik wil geen peperduur textiel. Mij interesseert de kledij van mijn medevoorbijgangers.

Ook hier heerst de broek, genderoverschrijdend. Een absolutistisch bewind kun je het niet noemen. Ik zie tenminste énkele rokken en jurken, de prijs durf ik niet te dromen. Bij mannen is de broek soms onderdeel van een pak, een kledingsoort die in de biotoop van de Nieuwstraat niet kan overleven.

Schoenen? De stoottroepen van de sneaker hebben het bolwerk van de Waterloolaan nog niet ingenomen. Ze zijn al geïnfiltreerd, dat wel, vooral jongere generaties hebben zich tot het nieuwe schoenengeloof bekeerd.

Ik zou dit waarnemingsexperiment kunnen uitbreiden tot de buurt van de Dansaertstraat. Of de Gentsesteenweg in Molenbeek.

Onlangs nog heb ik het even geprobeerd in Antwerpen, buurt Schuttershofstraat, Nationalestraat, Meir. Ja, soms slaag zelfs ik erin mijn diepe afkeer van Antwerpen te overwinnen.

Het resultaat bevestigde wat ik zag in Brussel. Ik maak me sterk dat het ook in Gent niet anders zou zijn. Of in Utrecht. Of in Keulen.

En nu dit

Waarom verdoe ik mijn tijd met ijdel geflaneer? Omdat ik met een prangende vraag zit waarop tot dusver niemand mij een sluitend antwoord heeft kunnen geven.

Waarom grijpen mensen die zichzelf zonder blikken of blozen progressief noemen en die volkomen terecht ten strijde trekken tegen de schandalige discriminaties waar lgbtqiacdefhjkmnoprsuvwxyz+*-mensen mee af te rekenen hebben, waarom grijpen juist die progressieven, van zodra ze spreken over transmensen en uit de kast gekomen mensen, telkens opnieuw terug naar afgekloven, prefeministische, ultrapatriarchale clichés over vrouwen en mannen en hoe die zich gedragen en hoe die zich kleden?

Onlangs zag ik op tv een Franse krimi waarin een zus en een broer afspreken bij een kampvuur in de bergen. Ze hadden elkaar al enkele jaren niet ontmoet.

Waarom? Zus is trans, was vroeger dus broer. Ouders hebben haar het huis uit gegooid en broer was destijds nog te klein om het allemaal te begrijpen.

Maar nu geeft broer, groot geworden, aan zus een cadeautje bij dat kampvuur. Een halskettinkje. Vraiment un cadeau de fille, glimlacht zus.

Feministen hebben jaaaren gefulmineerd tegen jurkjes contra broekjes, tegen poppen contra vrachtautootjes, tegen heel de tweedeling meisjesspullen-jongensspullen. En nu dit.

Dat blauw, niet donker, een ietsje aan de fletse kant, had een naam, althans in het Brabants: slievrakesblaa.

Ik lees in een Duitse krant een gesprek met een prominente lesbienne. Ze zegt dat ze vroeger, toen ze nog niet beter wist, lang sluik haar had en op stiletto’s door het leven wankelde. Nu draagt ze goddank haar haren kort en ze koopt van die praktische broeken en platte schoenen.

Ik dacht, je gaat me toch niet vertellen dat al die niet zo rijke vrouwen in de Nieuwstraat en al die chique vrouwen in de Waterloolaan van de eerste tot de laatste lesbiennes zijn?

Ik hoor verdedigers van genderfluïditeit (die eigenlijk geen verdediging nodig zou moeten hebben, maar de ideale wereld bestaat niet) dat meisjes geconditioneerd worden om roze kleren te dragen en niet in bomen te klimmen en niet in de modder te sjotten en wat nog allemaal. Dat zou allemaal typisch voor jongens zijn.

Het begint al van bij de geboorte, stellen zij. Avontuurlijk gekleurde kleertjes zijn voor jongens. Roze babykleertjes, die zijn voor meisjes.

Werkelijk? Dan is de wereld sinds mijn kinderjaren, ik ben van 1947, met rasse schreden achteruitgegaan.

In het kamerbreed katholieke Vlaanderen van de jaren 1950 waren de babykleertjes voor meisjes blauw. Hoe vromer de ouders, hoe blauwer de trappelzakjes. Voor meisjes.

Niet tegensputteren, hier spreekt een ervaringsdeskundige. De reden waarom moeders en tantes en meters en oma’s en oudere zussen op schier industriële schaal blauwe hesjes en sokjes en mutsjes en barboteusjes breiden voor het nieuwe zusje-nichtje-kleindochtertje was diep in de Vlaamse religieuze identiteit verankerd. Dat blauw, niet donker, een ietsje aan de fletse kant, had een naam, althans in het Brabants: slievrakesblaa. Hoe West-Vlamingen of Limburgers het noemden heb ik nooit geweten.

In plaats van te gehoorzamen aan onderpastoor, pastoor, bisschop, onfeilbare paus, gehoorzamen we nu blindelings aan dictaten uit de Verenigde Staten.

In 1858 was te Lourdes op de bergen de Heilige Moedermaagd Maria verschenen aan Bernadette Soubirous. De Moeder Gods hulde zich in een wit gewaad, maar ze had ook een gordelband omgeknoopt, waarvan de brede en lange uiteinden vooraan goed zichtbaar naar beneden vielen. De kleur van die gordelband was bleekblauw.

Dus was blauw voor meisjes. Blauwe babykleertjes voor jongetjes, niemand die eraan gedacht zou hebben. Dat deed je niet, punt. Wat droegen pasgeboren Vlaamse jongetjes dan wel? Roze.

Zou het kunnen dat de ontkerkelijking van Vlaanderen anti-emancipatorisch heeft gewerkt? In plaats van te gehoorzamen aan onderpastoor, pastoor, bisschop, onfeilbare paus, gehoorzamen we nu blindelings aan dictaten uit de Verenigde Staten.

Een jonge, begaafde socioloog zou eens een doctoraat moeten schrijven over die ommezwaai in onze onderdanigheid.

***

Toen mijn eigen kinderen naar de lagere school gingen, was er geen sprake van roze dwang voor meisjes. Het ene kind droeg een T-shirt dat het andere kind had gedragen, waarna het kledingstuk, netjes gewassen en gestreken, doorgegeven werd aan neefjes en nichtjes en zo verder tot er gaten in zaten.

Nooit kreeg ik te horen ‘dat model is niks voor ons Sofietje’. Of voor ons Tommetje. Want er was één model. Voor Tom én Sofie.

Meisjes niet in bomen klimmen? Ik heb nog onder een appelboom gestaan met angst om het hart terwijl meisjes en jongens, wiegend in de top van de kruin, zorgeloos stonden te lachen.

Mijn buurvrouw heeft als meisje met passie gesjot.

Ik ken een meneer van mijn leeftijd die, toen hij een jaar of twintig was, niet duldde dat zijn zussen of zijn moeder zijn overhemden streken. Omdat hij ze graag ongestreken droeg? Integendeel. Hij streek ze zelf, de anderen deden het niet nauwkeurig genoeg, vond hij.

Misschien had hij geen ongelijk. Ik bewonder tot op heden zijn fabelachtige precisie in handwerk, van welke soort dan ook.

Mijn schoonvader zaliger dweilde het huis. Mijn vader zaliger stond graag in de keuken. Een grote, helaas overleden feministe vertelde me dat haar vader thuis altijd de confituur maakte. Van rolpatronen gesproken, voegde zij eraan toe.

Wie kan mij uitleggen waar en wanneer het ontspoord is? En hoe dat in zijn werk ging?

Het lijkt wel of de schuchtere jongens die met dromerige ogen de vlucht van zwaluwen volgden, collectief gemuteerd zijn tot macho’s.

Ik ken een volwassen politica van een partij waar ik nog nooit op gestemd heb, die als kind het liefst met een garage speelde. Háár garage, gekregen van Sinterklaas. Zijn de meisjes van nu allemaal aan de barbies?

Als ik over straat loop, zowel in stad als in voorstad, dorpen hebben we nauwelijks nog in ons landeke, dan zie ik overal mensen die, alleen maar door hun doordeweekse kleren aan te trekken, elke dag opnieuw genderclichés negeren. Zijn al die mensen progressief, links, geëmancipeerd, woke? Geen idee.

Ten andere, ik heb er geen zaken mee, ik ga ze in de Nieuwstraat of op de Waterloolaan niet tegenhouden om de pieren uit hun neus te vragen, ik heb over het algemeen een bloedhekel aan moeiallerij. Maar waarom vallen zichzelf progressief noemende mensen in hun progressief bedoelde argumentatie telkens weer terug op de allerburgerlijkste, allerachterlijkste, allerreactionairste clichés over vrouwen en mannen? Wie legt het me uit?