Filip Keymeulen
De maand van Filip Keymeulen
“‘Dakloosheid bestrijd je met huisvesting’
In onze samenleving worden dakloze mensen vaak gereduceerd tot overlast, met een repressief beleid als gevolg, schrijft Filip Keymeulen, straathoekwerker bij de Brusselse vzw Diogenes. Maar dakloosheid bestrijd je niet met politie, de harde aanpak, maar met huisvesting, de zachte aanpak.
©Dino / Konstantinos Tsanakas
Rudi [*] verscheen voor het eerst op onze radar tijdens de winter van 2009. Meneer trok drie grote valiezen met zich mee en installeerde zich in het metrostation De Brouckère. Eén koffer schoof hij tegen de muur en gebruikte hij als fauteuil, de andere twee als muurtje langs zich waarover hij een deken trok waaronder hij zich verstopte. Het tabaksverbod mocht dan al enkele jaren van tel zijn in de stations, er kwam rook vanonder zijn geïmproviseerde tent.
De kennismaking verliep moeizaam. Als straathoekwerker herinner ik me nog goed hoe ik meerdere keren per week een omweg voor hem maakte. Ik hing rond in het station, slenterde traag langs hem heen en ontmoette ondertussen andere mensen die eveneens het station als leefruimte gebruikten. Dan kwam ik terug in de hoop een glimp van hem op te vangen en met hem in contact te komen.
Op een avond vond ik hem met zijn bagage buiten aan de uitgang van het metrostation. Rond hem stonden heel wat security mensen die hem de weg beletten terug te keren naar zijn plekje ondergronds. Hij nam een sigaret aan en we rookten samen zwijgend naast elkaar terwijl we naar de mensen keken die voorbij slenterden. ‘Je m’appelle Filip’ en ik stak mijn hand uit. Zonder die te aanvaarden, gaf hij me zijn naam. ‘Rudi’, mompelde de voorovergebogen en angstig om zich heen kijkende man naast me.
Het was het begin van een indrukwekkend parcours. Telkens hij verjaagd werd, vond hij staanplaatsen voor zijn ‘tentje’ in de andere metrostations. Soms verdween hij een tijdje om nadien, plots, weer ergens in het centrum te verschijnen. Het was me lange tijd onduidelijk waar hij in die tussentijd vertoefde.
De eerste maanden waren onze contacten stilzwijgend. Als hij sliep, liet ik mijn visitekaartje met mijn gegevens achter, waarop ik een klein woordje schreef: ‘Je suis passé, Filip’. Was hij wakker, dan hadden we ons ritueel om samen naar buiten te gaan en te roken. Meneer sprak wel, maar niet met mij. Hij leek in een geïmproviseerd taaltje te praten tegen zichzelf. Soms al lachend, soms boos. ‘A la prochaine’ en ik duwde mijn sigaret uit. ‘A la prochaine’, antwoordde mijn vreemde vriend.
Rudi was opnieuw een tijdje zoek toen ik plots een telefoontje van hem kreeg uit een ziekenhuis. Met een vaste zelfverzekerde stem vertelde hij me dat hij daar nog een aantal weken zou moeten blijven en of ik hem eens wou bezoeken. Dat aanbod sloeg ik niet af. Hij nam het pakje tabak dat ik als cadeautje mee had, gretig aan en rolde een sigaret. We rookten samen op de binnenkoer. ‘Ik moet hier tot begin volgende maand blijven’, zuchtte hij.
Het was niet de eerste keer dat Rudi onder dwang werd opgenomen. ‘C’est une habitude’, vertrouwde hij me toe. ‘Alles gaat relatief goed’, legde hij mij zijn steeds wederkerend proces uit, ‘tot ze me echt op de zenuwen werken’. Hij wees naar zijn hoofd en beantwoordde mijn vraag ‘Wie?’ met ‘Zij’, terwijl hij grote ogen trok en met zijn handen rond zijn hoofd wapperde. De stemmen in zijn hoofd bleven tijdens de opname dan wel aanwezig, Rudi was meer bij de les en vertelde gaandeweg de bezoeken zijn levensverhaal.
Een ontspoord adoptiekind
Hij zag zichzelf als een ontspoord adoptiekind. ‘Misschien’, zo legde hij uit, ‘zijn de stemmen in mijn hoofd wel die van mijn echte familie.’ Op vijftienjarige leeftijd was zijn jongere ik onhandelbaar geworden. Rudi begon te drinken en joints te roken. Sinds zijn twintigste waren er regelmatig ziekenhuisopnames. De eerste nog vrijwillig, maar sinds de jaren negentig vooral gedwongen, een tweetal per jaar. ‘Pas ma faute’, leek Rudi zich te verontschuldigen, ‘het zijn zij!’ en alweer wees hij rond zijn hoofd. Als dat klopte, kwam mijn rekensom van gedwongen opnamen dik boven de dertig uit. Zo een opname is bij regel gewelddadig. Het gebeurt zelden dat mensen zonder slag of stoot in de ambulance belanden.
Net zoals straathoekwerk zien de collega’s van Housing First de mens in zijn geheel en zien ze uitdagingen in plaats van problemen.
Eens terug in het metrostation waren onze contacten hartelijker dan voordien. Het ziekenhuis had ons in contact gebracht met zijn bewindvoerder, die zijn centen beheert. We zorgden voor een huisarts en de mogelijkheid om wekelijks een douche te nemen. Op vraag van Rudi ondernamen we enkele pogingen om hem vrijwillig te laten opnemen voor een ontwenningskuur of om zijn stemmen tot zwijgen te brengen. Zonder succes evenwel. Een bed in de nachtopvang, laat staan een opname in een onthaaltehuis, dat zag meneer niet zitten. ‘Un logement, Filip’, was wat hem vooral leek te interesseren. Dat en onze wekelijkse babbeltjes. Soms was er stilte, vaak die voor de storm.
Hij praatte dan vooral met zichzelf en leek me nauwelijks op te merken. Totdat de druk eraf moest. Ik was er enkele keren getuige van. Hij schopte dan zijn bagage in het rond en dreigde zich tegen de pendelaars en mij te keren. Naar gewoonte zou de politie hem dan voor alweer een gedwongen opname meenemen.
Game Changer
Jaren met opnames verstreken. Housing First kreeg in 2012 voet aan de grond in België en zou een echte game changer zijn voor het werk met Rudi en vele andere straatbewoners. Tot dan was het zo goed als onmogelijk om mensen met een dubbeldiagnose te huisvesten. Dakloze mensen die kampten met én verslaving én mentale problemen waren gedoemd tot de sociale noodhulp, zoals de nachtopvang of botweg, tot de straat.
Het principe van Housing First is simpel en geniaal op hetzelfde moment. Je bezorgt iemand een woning en je stopt zijn dakloosheid. Je installeert begeleiding op maat om te voorkomen dat deze persoon zijn woning weer verliest. Net zoals straathoekwerk zien de collega’s van Housing First de mens in zijn geheel en zien ze uitdagingen in plaats van problemen. Ze onderhandelen woningen in de sociale huisvestingssector en installeren mensen rechtstreeks van de straat in een woning. Samen richten ze de woning in en zetten ze de nodige stappen zodat de gast gedomicilieerd geraakt. Ik ben telkens onder de indruk van het parcours dat ze met hun gasten afleggen.
In 2016 is Rudi via de Housing First-werking van Diogenes gehuisvest. Het moment dat hij zijn woning betrad, was speciaal. Ook al beschikte meneer over een zetel en een bed, hij installeerde zijn bagage zoals in het metrostation. Zijn ramen bleven die eerste maanden wagenwijd open omdat het hem anders te warm en te stil was. Gaandeweg gebruikte hij zijn meubilair en genoot hij van zijn ‘chez-soi’. Wonen is zowel voor de straathoekwerkers als voor de collega’s van Housing First geen doel op zich. Wonen en zorg, dat moet leiden naar een waardig leven. Een waardigheid die deze mensen zelf mogen bepalen. Huisvesting is daarin vaak de eerste stap. Wat daarop volgt, is nog belangrijker.
De huisvestingscrisis drukt zich door, ook voor deze projecten.
Rudi houdt zich nu bezig met maquettes van vliegtuigjes in elkaar te steken en doet graag zijn wandelingetjes. De collega’s hebben hem aan een psychiater kunnen linken die maandelijks zijn stemmen tempert met een spuitje. De gedwongen opnames zijn gestopt en Rudi heeft nu regelmatig toegang tot vrijwillige opnames. Hij is er op alle vlakken op vooruitgegaan. Hij staat niet meer onder het toezicht van het OCMW maar heeft een uitkering gelinkt aan zijn problematiek. Zijn hygiëne en eetpatroon zijn fel verbeterd. Meneer blijft drinken, maar in mindere mate. Crisissen zoals voordien in het metrostation zijn zeldzaam geworden. Ik tracht zijn verjaardag niet te vergeten en eens aan te bellen als ik in de buurt ben.
Sinds Housing First zijn intrede heeft gedaan in Brussel zijn er zeven werkingen met deze methodiek opgestart. In totaal huisvesten ze 293 ex-straatbewoners. Dat zijn heel veel mensen voor wie vroeger geen structurele oplossingen bestonden. De slaagpercentages zijn enorm. Uit een onderzoek van de pilootprojecten was 90% van de ex-straatbewoners nog steeds gehuisvest.
Het succes maakt dat deze projecten gesatureerd zijn. Het is zelden dat iemand die zovele jaren op straat heeft gewoond, zonder begeleiding verder kan. De maatschappij is simpelweg niet inclusief genoeg. Aangezien de sector vol zit, vinden we heel moeilijk pistes om deze begeleiding verder te zetten. Dat maakt dat ik als straathoekwerker alweer heel wat mensen ontmoet met hetzelfde profiel voor wie ik weinig perspectief tot wonen zie.
Een ander probleem is huisvesting. De collega’s die instaan voor huisvesting, moeten plat op de buik gaan om een woning te kunnen bekomen. De huisvestingscrisis drukt zich door, ook voor deze projecten. Nochtans zijn een woning en collega’s zoals die van Housing First een succesformule om de omstandigheden van straatbewoners grondig aan te pakken. Dat heeft niet alleen een positief effect op de persoon zelf, maar ook op zijn naasten en de maatschappij in zijn geheel.
Rekenmodellen tonen ons dat de maatschappelijke kosten lager liggen om iemand te huisvesten, dan mensen enkel op te vangen met een bed voor de nacht. In onze samenleving worden mensen zoals Rudi vaak gereduceerd tot overlast, met een repressief beleid als gevolg. Dakloosheid bestrijd je echter niet met politie, de harde aanpak, maar met huisvesting, de zachte aanpak.
[*] Rudi is fictief. Het beroepsgeheim en mijn respect voor de mensen met wie ik werk, beletten me om hun verhaal zomaar te grabbel te gooien. Men zou kunnen stellen dat meneer composiet is samengesteld uit al de ervaringen die ik doorheen de jaren heb opgebouwd. Weet dat de realiteit de fictie overschrijdt op het gebied van complexiteit.