Ode aan Mehdi, klaagzang over onverschilligheid
“‘De kinderen van kleur, die onopgemerkt verdwijnen’
Lisette Ma Neza is de jongste MO*columniste, in alle betekenissen van dat woord. Ze is Belgisch kampioen slam poetry, en dat zullen we — gelukkig — geweten hebben. Ze is ook studente aan de filmschool, enthousiaste Brusselaar, thuis in Breda, met ouders uit Rwanda. Haar ode aan de zeventienjarige Mehdi is een snijdende aanklacht tegen de onverschilligheid over zijn dood. Overreden door een politiewagen.
Lisette Ma Neza
© Charis Bastin
Het is mijn bedoeling niet, om de Schaarbeekse wijkagenten — die meermaals mijn portefeuille netjes opgeborgen hebben, omdat ik die per ongeluk op straat had laten vallen.
Lisette Ma Neza is afkomstig uit Nederland, maar woont ondertussen al enkele jaren in Brussel waar ze film studeert. In 2017 won ze als eerste Nederlandstalige vrouw het Belgisch Kampioenschap in Poetry Slam.
Om die wijkagenten — die mij nu herkennen, als het meisje dat hier en daar woont, in de straat op school zit, artiest is en nog meer koetjes en kalfjes.
Het is mijn bedoeling niet, om hen te onteren of te bekritiseren, aangezien zij mij het gevoel geven dat ik welkom ben en gewoon zoals elkander een inwoner van de Europese hoofdstad ben, gewoon een Brusselaar.
Toch wil ik het hebben over de mannen en af en toe ook vrouwen, die over straat slenteren met als klederdracht: macht en met legale wapens aan hun riemen gebonden. Zij die vriendelijk “smakelijk eten” glimlachen als ik met mijn durum en al voorbij wandel, maar ook zij die mijn broeders en zusters soms lichamelijk, soms verbaal, soms in alle talen toetakelen. Daar geen boete voor hoeven te betalen, omdat zij agenten zijn en wij slechts kinderen van kleur.
Het zit me erg hoog, dat de politie, ook hier, ook nu, rechtvaardigheid niet als nummer 1 prioriteit ziet.
Het zat me al erg hoog, toen ik verschillende reizen maakten, naar Engeland, naar Brazilië, naar Zuid-Afrika en daar, over politiegeweld en geïnstitutionaliseerd racisme leerde nadenken.
Het zat me al erg hoog, toen het meisje Mawda een jaar geleden aan een politiekogel overleed.
Het zit me nog veel hoger, nu ik me er bewust van ben, het zie gebeuren.
Het zit me nog veel hoger, na de aanrijding van de jongen Mehdi.
Het horen van de verhalen van vrienden die op de een of andere manier dichtbij hem stonden, de tranen, het rouwen, het breken van de harten, de levenslange angst. Ik wil het voor een keertje hebben over zij, die voor mij het tegenovergestelde uitstralen dan de veiligheid en de handhaving waar ze symbool voor staan. Dat ik schrik heb van blauwe lichten. Niet omdat ik een crimineel ben, maar omdat mijn huid, mijn achternaam verraadt. Dat mijn overgrootouders, mijn ouders, ikzelf, dat we allemaal slechts Afrikanen zijn. Dat — zelfs al zou ik hier generaties lang zijn — het niet-van-hier-zijn een soort van misdaad blijkt.
Het is geen zeldzame gebeurtenis. Een zonnige dag aan de Beurs in Brussel. Alles loopt lekker en voelt meertalig aan, de telefoongesprekken, de straatmuzikanten, de boutiques die er altijd waren, maar nooit opvielen. De roltrappen naar de metrohaltes die vast zijn gelopen, de overvolle McDonald’s, de EXKI en alle geuren door elkaar heen.
Plastic, blikjes en kartonnen zakjes die voorbij rollen. Gesnauw, gezwier en politiemannen die een Maghrebijnse of zwarte man heftig fouilleren. (Dit laatste is geen hyperbool, dit is het dagdagelijkse.)
Zodra mijn vrienden en ik aan Sint-Katelijne zitten met onze bakjes sushi en er een politiewagen voorbij rijdt, voelen wij ons verre van beschermd, noch veilig. We voelen ons angstig, zoals wanneer een ouder na het werken thuiskomt, een ouder die we vrezen en respecteren omdat we weten, dat als we ons niet overdreven gedragen, hier enorme gevolgen aan vastzitten.
Met het besef dat we hebben, dat we niet het lievelingskindje zijn van die ouder, maar het ongelukskind. Ik en veel van mijn Brusselse vrienden, die wortels hebben in niet-witte landen, weten dat we pechvogels zijn als het neerkomt op autoriteiten.
Shocks
Het zou een opsomming van parabolen zijn, mocht ik proberen te beschrijven hoe pijnlijk en hoe definitief de dood kan zijn. Ik denk het altijd wel te weten, mijn ouders hebben een oorlog overleefd, ik ben zowat een oorlogskind, ik weet dat de dood levens verscheurt en toch weet ik er amper iets over.
We voelden het allemaal in Vlaanderen, met het verlies van het Vlaamse meisje Julie van Espen dit jaar. Hoe gruwelijk, hoe verdrietig, hoe onbegrijpelijk machteloos we waren. Tegenover zoiets groots en onomkeerbaars. Hoe pijnlijk de dood klinkt weet iedereen, oud of jong.
Een vriendin van mij zegt dat je als kind een paar enorme shocks beleeft, een wanneer je beseft dat je niet meer vast aan je moeder zit, en dus als individu op de aardbol staat. De volgende schok wanneer je realiseert dat iemand die overleden is, nooit meer terug komt. Wanneer je de dood leert kennen.
Als we zelf dreigen te overlijden, organiseren we klimaatdonderdagen, komen we in opstand, laten we van ons horen, hangen we foto’s uit plakken we onze instagramposts er vol mee. Wanneer het over “de ander” gaat, wanneer we het over politiekogels hebben (want daar hebben we het nu over), wanneer het kinderen van kleur zijn, wanneer het niet-westerse gezichten zijn die verdwijnen… dan vergeten we ineens hoe verwoestend de dood kan zijn. Dit is geen hypothese, dit is eerder een vaststelling.
Afgelopen maand verloor Brussel de zeventienjarige jongen Mehdi. De jongen was weg aan het rennen voor de politie, van de Kunstberg tot Brussel Centraal, maar bij het oversteken werd hij overreden door een politiewagen. De details ervan, zijn moeilijk te achterhalen, aangezien ik geen ooggetuige, noch Mehdi, noch de rijdende politiewagen ben.
Het is de manier waarop het nieuws (nauwelijks) naar buiten kwam, die me diep teleurgesteld heeft. Al snel ging het over de drugs (waar geen enkel bewijs van is), die deze aanrijding goed zouden praten. Zoals bij het meisje Mawda vorig jaar, de politiekogel goed werd gepraat met het argument dat haar ouders kortweg onverantwoordelijk met hun dochter omgingen. Zo gemakkelijk en snel vergeten we waar het echt om gaat. Het overlijden van een kind, waarvan jij de vader, of de moeder had kunnen zijn.
Het verhaal van Mehdi en vele gelijksoortige verhalen die het grote nieuws amper halen zijn uitschieters van het probleem dat ik probeer te benoemen. Op kleine schaal is er ook dagdagelijks sprake van onrechtvaardigheid, zowel uitgesproken als onuitgesproken. Wanneer ik in mijn tweede thuis, in Breda ben en uit de fietsenstalling mijn fiets wil halen, maar mijn slot niet binnen een paar seconden open krijg, hoor ik de grapjassen in de verte al aankomen. “N-woord” “Geen fietsen stelen, he meid” gelach en ga zo maar door.
Begrijp me niet verkeerd, dit gaat niet over verzet of activisme (waar ik overigens enorm in geïnteresseerd ben) maar dit gaat over rouwen, gaat over teleurstelling , over angst, over gevaar en over vaders, moeders, die hun kinderen verliezen. Ik wil niet provoceren, ik wil gewoon stilstaan bij hoe diep discriminatie door onze samenleving heen snijdt.
Dit gaat over doden die louter Franstaligen blijven, over Brusselse jongeren die zelf een herdenking moeten organiseren, en het slechte nieuws, telkens weer mond aan mond proberen te verspreiden. Mehdi was echt niet de eerste, echt niet de laatste en daarom ben ik zo bang.
Mijn generatie en ik, wij organiseerden maandenlang klimaatdonderdagen, als het om onze levens, onze aarde, onze kinderen gaat, vechten we ervoor, maar een mars voor Mehdi, die zag ik nergens ontstaan. Voor een Magrabijnse Brusselse jongen, daar stond niemand voor klaar. Dat niet-wit zijn, lijkt te betekenen alsof we misdaden plegen, is een van de meest beangstigende aspecten, van mijn zijn, en het zijn van zoveel anderen en wat het extra zwaar maakt, is beseffen dat we er niets aan kunnen doen.