De kwetsbaarheid die we delen

Column

Twee verdrieten raakten elkaar voorzichtig aan en werden één

De kwetsbaarheid die we delen

De kwetsbaarheid die we delen
De kwetsbaarheid die we delen

Is troost een te groot woord? Of zijn we bang van de pijn die we zullen voelen als we eraan denken? Misschien, betoogt MO*columnist Jan Mertens, kunnen we dit jaar het kersfeest aanvatten met een vragenrondje: ‘Wat zou jou kunnen troosten? Wie weet hoe mooi en helend dat gesprek zou kunnen zijn.’

© Brecht Goris

MO*columnist Jan Mertens

© Brecht Goris

Is troost een te groot woord? Of zijn we bang van de pijn die we zullen voelen als we eraan denken? Misschien, betoogt MO*columnist Jan Mertens, kunnen we dit jaar het kersfeest aanvatten met een vragenrondje: ‘Wat zou jou kunnen troosten? Wie weet hoe mooi en helend dat gesprek zou kunnen zijn.’

Deze column is ook te beluisteren:

Er zijn van die woorden waar ik schrik van heb. Troost is zo’n woord, helen is dat ook. Ze zijn zo groot. Ze raken iets van ons diepste verlangen, en tegelijk ook van ons onvermogen.

Er is zo eindeloos veel verdriet in deze soms waanzinnige wereld. En je zou zo graag hebben dat je iets van dat verdriet zou kunnen wegnemen. Dat je iemand zou kunnen troosten, en dat je zo een heel klein beetje iets terug heel zou kunnen maken van wat nu gebroken is. Helemaal niet om iets uit handen te nemen, helemaal niet om je eigen ego in beeld te brengen, maar heel eenvoudig om het lijden te verminderen.

De kerstdagen hebben iets te maken met het verlangen naar licht in de duisternis. Ik weet niet of het licht zelf troost. Misschien doet het idee dat je erop zou kunnen vertrouwen dat het licht terugkomt en dat de dagen weer langer zullen worden dat wel. Een voorzichtig kijken naar troost die zou kunnen komen.

Het voelt goed, als je die dagen even samen kunt zijn met je dierbaren, om samen iets te voelen van het kantelen van de tijd, als de belofte van de seizoenen. Misschien is er in de kerstdagen op die manier iets dat heel erg breekbaar is.

Het voelt echter zo vaak aan alsof dat breekbare wordt overschreeuwd door de overdaad van de verstikkende kooporgie die de kerstdagen soms lijken. Ik heb andermaal vastgesteld dat bij mij van de reeks ‘kerncompetenties die je nodig hebt om het hedendaagse leven te overleven’ de kerstmarktcompetentie onderontwikkeld is. Als ik er voorbij fiets, valt er meestal meteen een gevoel van diepe vervreemding en tristesse over me heen.

Dat zal ongetwijfeld aan mij liggen. Het is fijn voor anderen dat ze daar misschien iets voelen van warmte en nabijheid, ik ben blij voor hen. Ik voel me op zo’n plek veeleer eenzaam. Zeker wanneer alles om me heen roept dat ik het GEZELLIG moet vinden en dat ik me zo SAMEN moet voelen. Shoppen kan me dan geen troost geven.

Misschien verdraagt verdriet zoveel lawaai niet. Iets in verdriet en in het ernaar luisteren is als het ware heel naakt. Gewoon erbij blijven, luisteren, het niet uit handen willen nemen, het niet gebruiken als alibi om het over jezelf te hebben, het niet smoren uit angst voor je eigen kwetsbaarheid, dat vraagt wel iets.

Misschien is troost iets dat je zou kunnen doen of zeggen (ook in het niets doen of niet zeggen) dat ervoor kan zorgen dat een ander even iets kan voelen van weer heel zijn, of toch een beetje. (Terwijl ik dit schrijf, merk ik hoe moeilijk het is om het woord troost te definiëren. We leven in een cultuur die zo ik- en prestatie- en consumptiegericht is geworden dat het bijna aanvoelt als een taboe om het te hebben over wat troost zou kunnen zijn.)

De kwetsbaarheid die we delen

Enige tijd geleden had ik een diep ontroerend gesprek met een Palestijnse vrouw. Ze werkt als onderzoeker aan een Belgische universiteit en wilde me spreken over de implementatie van de duurzame ontwikkelingsdoelen in ons land. Na het interview ging het gesprek nog een hele tijd verder. Ze vertelde me onder meer over het diepe verdriet dat ze voelt, de hele tijd.

Ik voelde me heel klein, besefte nog eens hoezeer ik leef in een toestand van privilege. Ergens in me klonk een vraag over troost. Naast alle maatschappelijke actie die nodig is om de internationale druk op te voeren om minstens tot een wapenstilstand in Gaza te komen, is er ook een andere vraag. Hoe ga je om met zoveel verdriet? En wat zou je kunnen doen dat op een of andere manier iets van troost betekent, van mens tot mens?

Ik kan eindeloos vertederd kijken naar een mama of papa die een kind tegen zich aanneemt dat bang of verdrietig is.

Het gesprek kwam op de kwetsbaarheid die we delen. Ze vroeg me iets te vertellen over het boek dat ik onlangs heb geschreven. En het was alsof twee verdrieten (als dat woord al zou bestaan) elkaar voorzichtig aanraakten en één werden. Aan de ene kant een verdriet over kinderen die er niet zijn, aan de andere kant een verdriet omdat je niet weet of je wel mag verlangen naar een kind.

Op een of andere manier waren we elkaar aan het troosten, werd er in dat moment iets geheeld, al was het maar voor even. Toen ze moest vertrekken, bedankte ik haar voor het geschenk van dat mooie gesprek. (In het Engels zou je er het woord ‘humbling’ voor kunnen gebruiken, iets als: nederig of deemoedig makend.)

Misschien heeft het verlangen naar troost te maken met je persoonlijk levensverhaal. Ergens in mij huist er een diep verdriet. Het is er gewoon. Het overvleugelt me niet, maar ik kan het ook niet uit mijn lichaam wegduwen. Het is een vertrouwde gast geworden in het huis van mijn lichaam. Ik kan eindeloos vertederd kijken naar een mama of papa die een kind tegen zich aanneemt dat bang of verdrietig is. Geborgen in warme veilige armen zorgt die onvoorwaardelijke nabijheid voor troost.

Dat mogen ervaren als kind is zo mooi. Het geeft je iets waarmee je de rest van het leven aankunt. In het andere geval is het alsof er als het ware een gat is in je buik, een gat dat nooit helemaal gevuld of geheeld kan worden (ook niet op een kerstmarkt). Het leidt ertoe dat je bang bent van je verlangen naar troost, en het leert je tegelijk om met zachtheid te kijken naar dat ontheemde lichaam.

De wereld op hol

Misschien zegt het verlangen naar troost iets over wie we zijn als mens. Misschien is het een deel van onze menselijke conditie, dat we te dolen hebben, with no direction home, door een universum waar er geen troost is. (Iets van dat universum hoor ik vaak in nummers van Bob Dylan.)

Ik vraag me weleens af hoe het moet voelen, wanneer je kunt geloven aan een god. Kan Zij of Hij of Het je troosten wanneer je verdrietig bent? Kan het geloof je een gevoel van of een belofte op heling geven? Kun je voelen dat je op weg bent naar een plaats voorbij de dood waar je echt thuis zult zijn?

Als je kunt zien hoe je kwetsbaar kunt zijn, kun je een beetje meer geheeld de wereld ingaan.

Ik hoop het voor wie gelooft. Als kleine amateurboeddhist voel ik wel een rust in het ervaren van verbondenheid met de rest van de natuur, een ervaren van een soort bewustzijn dat me omringt. Het is ook heel naakt. Soms is het er, soms niet. Het kan zich laten voelen in een verbinding in kwetsbaarheid. Of in het kijken naar het dagelijkse falen in de liefde.

En misschien halen we zelf soms de voorwaarden onderuit om een breekbare troost te vinden in deze wereld op hol. Wanneer de door de mens veroorzaakte klimaatcrisis de seizoenen verstoort, verliezen we iets dat ons een gevoel van vertrouwen of geborgenheid kan geven. Als we de natuur verder vernietigen, vergroten we onze ontheemding, en zo onze vervreemding.

Het is maar een beeld natuurlijk, maar als ik aan de rand van de zee sta heb ik soms het gevoel dat ik het verdriet van de zee kan voelen. In het verdriet dat ik daardoor zelf voel, zou ik me normaal willen kunnen wenden naar de zee, maar dat lukt dan even niet helemaal. Misschien moet ik leren de zee te omarmen, om haar te troosten.

Verdriet is een normaal deel van het leven. Soms is het er, soms niet. Het komt en het gaat, meer niet, minder ook niet. Rustig kijken naar je verdriet hoeft je niet te verhinderen om in actieve hoop te handelen in de wereld, integendeel. Als je je een deel van de zee of het bos kunt voelen, als je kunt zien hoe je kwetsbaar kunt zijn, en als je de verbinding van kleine gebaren durft en kunt ervaren, kun je een beetje meer geheeld de wereld ingaan.

De dingen die blijven in verandering

Ik denk dat troost ook iets te maken heeft met dingen die blijven in verandering. Schoonheid kan dat zijn. Wanneer je een mooi gedicht leest, kan het zijn dat het ritme en de kleur van de woorden je een gevoel van thuis geven. Alsof je weer even met jezelf samenvalt, alsof je weer weet wie je zou kunnen zijn.

Muziek kan ook zo werken. Muziek kan er alleen zijn in het verdwijnen. En in die momenten kun je iets ervaren van het blijven. Je kunt aan een stuk van Bach denken, het in je hoofd horen, en het is alsof je huid een beetje verandert, alsof iets warm wordt.

In de terugkerende golven in de muziek, rust er zoveel schoonheid.

Het is me nog geen enkele keer gelukt om te luisteren naar dat trage middendeel van zijn concert voor twee violen zonder dat er tranen komen. Het is alsof alles van het leven in die paar minuten gevat is. Al het verlangen, al het verdriet, alle eenzaamheid zitten in dat stuk muziek.

En in die terugkerende golven in de muziek, als een op- en neergaande diepe ademhaling, rust er tegelijk zoveel schoonheid. Het is bijna alsof de ene viool de andere troost. En heel even kan je lichaam op een dieper niveau dan de mogelijkheid van helen zien.

Misschien is troost echt wel een te groot woord. Of misschien zijn we bang van de pijn die we zullen voelen als we eraan denken. We zouden ook een beetje kunnen oefenen in stotterende gesprekken over schoonheid en troost.

Stel je voor dat we aan elkaar die vraag zouden stellen tijdens het kerstfeest: ‘Wat zou jou kunnen troosten?’ Wie weet hoe mooi en helend dat gesprek zou kunnen zijn.