Hoe gaan we om met radicaalrechts?
“‘De liberale democratie wankelt gevaarlijk dicht bij de afgrond’
MO*columniste Bieke Purnelle maakt zich zorgen om onze democratie en de stemmen voor psychopaten, halvegaren en andere bedenkelijke sujetten. ‘Waarom zou je moeite doen als je gewoon kan roepen dat het de schuld is van migranten? Het maakt niet uit of het waar is, zolang de mensen het maar geloven.’
‘Niemand weet met zekerheid wat er in dat ravijn op ons ligt te wachten. De vraag is of lijdzaam wachten een goed idee is.’
© Brecht Goris
MO*columniste Bieke Purnelle maakt zich zorgen om onze democratie en de stemmen voor psychopaten, halvegaren en andere bedenkelijke sujetten. ‘Waarom zou je moeite doen als je gewoon kan roepen dat het de schuld is van migranten? Het maakt niet uit of het waar is, zolang de mensen het maar geloven.’
Misschien ligt het aan de herfst, die ongenadig klam en druilerig toeslaat, maar je ziet plots overal populisten opduiken. Als paddenstoelen schieten ze op na een zomer lang sluimeren.
Paddenstoelen planten zich voort door middel van sporen. Die sporen zijn onooglijk klein, haast onzichtbaar voor het blote oog, en verspreiden zich meestal via de wind, al komt het voor dat paddenstoelen hun sporen katapulteren.
Ze zijn dus kwaad, de mensen. En geef ze maar eens ongelijk.
Als je echt goed oplet, zie je ze vliegen, de sporen. Maar we letten niet altijd op. Vaker niet dan wel zelfs. Waarna we overvallen worden door onze eigen verbazing.
De ‘fuck alles en iedereen’-stem
Onlangs voerde ik een lang en beleefd debat over extreemrechts populisme, of nauwkeuriger gesteld: waarom mensen voor extreemrechtse populisten stemmen. Of nog specifieker: waarom ze, bij hun volle verstand, voor volslagen psychopaten kiezen, voor het soort halvegaren die met een kettingzaag op de foto gaan en de ranzigste taal uitkramen, voor bedenkelijke sujetten die zich laten adviseren door hun huisdieren.
‘De mensen zijn kwaad’, was de algemeen aanvaarde verklaring.
Nu snap ik best dat de mensen kwaad zijn. Ik ben immers ook kwaad, woedend zelfs bij momenten. Doorgaans ga ik dan een rondje fietsen, of ik kwak een oud en lelijk bord tegen de tuinmuur. Lucht op, hoor.
Vroeger, niet eens zo lang geleden, kwamen mensen op straat als ze kwaad waren over de stand van zaken. Ze betoogden, scandeerden leuzen, voerden actie, verspreidden pamfletten met niet mis te verstane boodschappen.
Maar de meeste mensen betogen niet meer. Ze hebben een ander kanaal gevonden voor hun colère: de foertstem. De ‘fuck alles en iedereen’-stem. De ‘steek de boel maar in brand’-stem. De ‘het kan mij allemaal niets meer schelen’-stem.
Activist is dan ook een scheldwoord geworden. Mensen willen geen activist genoemd worden, en ook geen betoger, stel je voor. Ze willen wel de gevestigde orde omver werpen door een bolletje te kleuren, keurig, zonder hun handen vuil te maken of zich schor te schreeuwen.
Waarom oplossingen zoeken?
Maar ze zijn dus kwaad, de mensen. En geef ze maar eens ongelijk. In Amsterdam werden recent weggeefwinkels geopend voor mensen die in de ouderenzorg werken, omdat die van hun karige loon geen gezin kunnen onderhouden.
Hoe dat komt en wie daarvoor verantwoordelijk is, is een terechte en belangrijke vraag. Je zou denken dat iemand die daarvoor betaald wordt intussen heeft onderzocht wat de belangrijkste oorzaken zijn van de onderwaardering van essentiële beroepen, van wachtlijsten voor noodzakelijke zorg, van schrijnende wooncrisis. Dat die verklaringen en analyses vervolgens ruim verspreid worden en dat er vervolgens beleidsmatig naar oplossingen wordt gezocht, zodat de mensen weer wat minder kwaad hoeven te worden.
Maar dat is allemaal erg lastig en ingewikkeld, en waarom zou je zoveel moeite doen als je gewoon kan roepen dat het de schuld is van migranten? Het maakt niet uit of het waar is, zolang de mensen het maar geloven.
Dat een aanzienlijk deel van onze welvaart wordt verworven op de rug van onderbetaalde migranten die onze knelpuntberoepen invullen en in ruil daarvoor hoofdzakelijk haat en weerzin krijgen, en al zeker geen fatsoenlijke woonst of wedde, daar win je geen verkiezingen mee.
Debatteren, of niet
Politicoloog Léonie De Jonge, die in Cambridge promoveerde op het onderwerp Rechtspopulisme, stelt dat er twee manieren zijn om om te gaan met radicaalrechts. Je gaat ermee in debat, of net niet.
De eerste optie is niet zo eenvoudig als ze klinkt, en ook niet per se heilzaam. Als het debat een vorm van confrontatie inhoudt, waarbij radicale en extreme standpunten worden ontmaskerd en desinformatie wordt gecounterd, heeft het debat zin. Wanneer “debat” niet meer omvat dan accommodatie en normalisering, en extreemrechtse partijen behandelt als alle andere partijen, is het debat niet meer of minder dan een open doekje, een gratis forum, een luidspreker met verse batterijen.
‘Media en gevestigde politieke partijen vormen samen een soort poortwachter. Zij bepalen wie de politieke arena mag betreden, en daarmee bepalen zij de kansstructuren voor radicaalrechtse partijen,’ stelt De Jonge. De vraag is of de poortwachters in kwestie dat zelf ook zo zien. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat velen van hen zichzelf eerder als een soort doorgeefluik zien dan als een wachter van eender welke poort der democratie.
‘In naam van de verdraagzaamheid moeten wij het recht opeisen om de onverdraagzamen niet te aanvaarden.’
In 1945, niet toevallig aan het einde van WO II, publiceerde filosoof Karl Popper De open samenleving en haar vijanden. In het eerste deel, ‘De betovering van Plato’, introduceert Popper de paradox van tolerantie. Die paradox stelt dat een samenleving niet onbegrensd tolerant kan zijn zonder haar tolerantie te verliezen onder invloed van de intoleranten.
‘Als we ongelimiteerd tolerant zijn, zelfs jegens hen die zelf intolerant zijn, als we niet bereid zijn een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanvallen van de intolerante medemens, dan zal de tolerante mens te gronde gaan, en met hem de tolerantie. In naam van de verdraagzaamheid moeten wij dus het recht opeisen om de onverdraagzamen niet te aanvaarden.’ Ik betwijfel of Popper die theorie vandaag nog verkocht zou krijgen.
Toch dacht ik de afgelopen jaren vaak aan Popper en zijn paradox en aan de vragen die zijn stelling oproept, die vandaag even urgent zijn als driekwart eeuw geleden.
De liberale democratie wankelt gevaarlijk dicht bij de afgrond. Niemand weet met zekerheid wat er in dat ravijn op ons ligt te wachten. De vraag is of lijdzaam wachten een goed idee is.