De stilte van het genoeg

Column

Het gewicht van de consumentistische bucketlist

De stilte van het genoeg

MO*columnist Jan Mertens vraagt zich af ‘waarom we er zo nodig “alles moeten uithalen”, zoals men dat zegt? Waarom kan rijkdom ook niet omschreven worden als dat wat we overlaten voor anderen, in plaats van dat wat we verbruikt hebben?

Soms word ik een beetje moe van het leven. De reclame van Swiffer legt me uit dat ik niet besef wat ik mis zonder dat plastic ding. Mijn leven zou zoveel completer worden met een Swiffer. En ik beken, met een beetje schroom: ik overleef het leven al vele jaren, zonder Swiffer. Maar misschien is er toch iets mis met mij? Het doet me denken aan die vroegere reclame van Uplace, die me uitlegde dat er in Vlaams-Brabant een shoppingtekort was ‘waarvan u zich nog niet bewust bent’.

Dus zonder het te weten, had ik blijkbaar behoefte aan dat gruwelijke shoppingcenter waar ik dan allerlei dingen zou kunnen kopen waarvan ik nog niet eens wist dat ik ze nodig zou kunnen hebben. Ik ben niet slim genoeg voor deze wereld, het is duidelijk.

Wat me deze dagen overigens ook moe maakt, is de communicatie van een aantal politici. Ze zeggen me in allerlei varianten dat er iets moet ‘hersteld’ worden, dat mijn stad ‘terug op koers’ moet, dat het nu wel even goed is geweest met al dat gedoe en al die hysterie en ‘extravaganza’.

Ideologische pesterijen

Waarover gaat het? Blijkbaar moeten de rechten van automobilisten dringend hersteld worden. Als een jongere ’s nachts voor overlast zorgt, moet daar onmiddellijk een stevige GAS-boete tegenaan gekwakt worden. Maar als een automobilist in een veel te dikke SUV te snel rijdt in een zone waarin duidelijk is aangegeven dat je er maar 30 mag rijden en daarvoor een boete krijgt, dan is dat “pesterij”. Meer zelfs, laten we maar gewoon die zone 30 terug afschaffen, misschien kunnen we zo wel stemmen terugwinnen.

Ik leef – zoals heel wat andere mensen – al veel jaren heel gelukkig zonder auto. Maar blijkbaar behoor ik, misschien ook zonder het te beseffen, niet bij “de” mensen. Want als ik het net fijn vind dat ik overal goed kan fietsen of stappen, dat ik dicht bij mijn huis de bus kan nemen wanneer ik dat nodig vind, dat ik met de trein overal kan komen zonder het risico dat ik een kind zal aanrijden, dan doe ik aan “ideologie”, meer zelfs, aan “linkse ideologie”.

Wie de auto verdedigt, geeft dan weer blijk van “expertise”. Het is wel grappig eigenlijk. De auto is het ultieme symbool van een welbepaalde ideologie. En het zijn die zogenaamd niet-ideologische politici die heel bewust een cultuuroorlog organiseren om de aandacht af te leiden van hun cynische weigering om de ernst van de klimaatcrisis onder ogen te zien, als onderdeel van een uitgekiend ideologisch programma.

Ik word er moe van, het moest er even uit.

Bucketlist

Maar waarschijnlijk is er dus iets mis met mij, zonder dat ik het ten volle besef. En regelmatig ben ik een beetje in de war, wanneer ik dingen lees of hoor die iedereen blijkbaar heel normaal zou moeten vinden, maar die mij vooral verdrietig maken. Ik heb het dan onder meer over de stelling dat ‘je er alles uit moet halen’. Het is een soort dwingende opdracht voor het leven. Je moet blijkbaar permanent een zo lang mogelijke bucketlist hebben die jou voortdurend opjaagt en je het gevoel geeft dat je faalt, omdat je niet genoeg topervaringen hebt gehad.

Regelmatig als ik met mensen praat over waarom ze zo vaak vliegen, komen we op het terrein van dat alles dat eruit gehaald zou moeten worden. Bij jonge mensen hoor ik soms al een soort proactieve teleurstelling als ze denken dat ze in hun leven niet ‘de hele wereld’ zullen gezien hebben. Sommigen voegen eraan toe dat ze graag zoveel mogelijk willen zien ‘nu het nog kan’.

Fascinerend, hoe sommigen de ethische kortsluiting in hun eigen hoofd kunnen omzeilen door het gewicht van die bucketlist. Ik zeg hun dan wel eens dat ik graag ooit eens in Berlijn zou willen komen. Ik weet zeker dat ik het heel boeiend zal vinden. Maar als het er in mijn leven niet meer van komt, is dat ook weer niet zo erg. Ze kijken me dan vol onbegrip aan, als iemand die zo mogelijk nog weirder is dan hun eigen ouders.

Als we tijd hebben om verder te praten, probeer ik van hen te horen hoe ze omgaan met die rusteloosheid in hun lichaam die wordt versterkt door die dwang van het ‘volle’ leven waar je alles uitperst. En ik weet niet goed op zo’n moment met welke woorden ik zou kunnen uitleggen dat het idee dat ik niet zo nodig naar Berlijn moet, terwijl ik er toch van zou kunnen dromen, me meer innerlijke vrede geeft.

De rechten van de consument

Dat hele verhaal van dat alles dat je ergens uit moet halen voelt voor mij vaak aan alsof je alleen naar jezelf kunt kijken als consument. Je wordt constant langs alle kanalen aangepord om vooral een letterlijk eindeloze reeks verlangens te hebben die nooit helemaal bevredigd zullen worden. Je besefte niet eens dat je een Swiffer miste, en je was er dus niet ongelukkig door, maar ineens begin je te twijfelen of je toch niet incompleet bent. Maar als consument heb je op allerlei dingen ‘recht’.

Dat je in de toekomst mogelijk wat minder zou kunnen vliegen voelt voor de consument in jou aan als een “inlevering” (op iets dat er nog niet eens is). Niet dat je objectief gezien nood hebt aan een auto die meer dan 2000 kg weegt om 80 kg mens te vervoeren, maar alle anderen hebben ook zo’n SUV, dus… Laten we er alles uithalen.

Aandacht vragen voor de klimaat- en grondstoffencrisis is het oproepen van een “belemmering” van de vrijheid, en dat is dus “ideologisch”. Jezelf het recht toekennen om met die veel te grote machine op het voetpad te parkeren omdat je niet meer dan twee meter wilt stappen om je krant te halen, dat zal dan wel “normaal” zijn.

Mijn vrijheid wordt groter als ze er niet voor zorgt dat die van mijn kinderen kleiner wordt.

En dan is er bv. ook de paniek die sommigen ervaren wanneer ze gaan daten en via allerlei apps ineens uitzicht krijgen op duizenden potentiële kandidaten. Het kan verlammend werken. Want hoe moet je kiezen, in het besef dat één klik verwijderd er mogelijk nog iemand anders is die jouw leven nog meer geslaagd zou kunnen maken? Je diepmenselijke vraag is dat je misschien graag nabij iemand anders zou willen zijn, bij wie je je veilig kunt voelen en die kan leven met jouw eigenaardigheden. Maar die vraag laat zich soms vertalen in de angst dat je niet alles uit de datingmarkt zult kunnen halen.

Hannah Arendt zegt ons dat de grootste vrijheid die je hebt te omschrijven is als: handelen als burger. En dat verandert het perspectief meteen. Als cynisch gemaakte consument zou mijn vrijheid kunnen zijn dat ik zoveel mogelijk het leven wil kunnen “verbruiken”, zonder ooit verzadigd te worden. Als burger daarentegen zou het een heel rare invulling van vrijheid zijn dat mijn gedrag – bv. als dat ecologisch te gulzig is – ertoe leidt dat anderen minder vrij kunnen zijn in het invullen van hun leven.

Of mijn kinderen zullen opgroeien in een wereld waarin het klimaat helemaal op hol is geslagen, of in een wereld die er met moed en volharding voor gekozen heeft om de emissies drastisch terug te brengen, dat maakt voor hen een wezenlijk verschil uit. En of ik in mijn leven wel of niet bijdraag aan keuzes die de klimaatcrisis kunnen verminderen, is een inherent en onontkoombaar deel van mijn vrijheid. Mijn vrijheid wordt groter als ze er niet voor zorgt dat die van mijn kinderen kleiner wordt.

Als je aan mensen zou vragen wat ze zich voorstellen bij ‘alles eruit halen wat erin zit’, heb je echter kans dat je sneller bij een laten we zeggen consumentistische invulling zult uitkomen, en dat is wel jammer. We zien dan bv. het beeld van een pas gepensioneerd koppel dat nu echt van het leven gaat “genieten”, en dus enkele keren per jaar intercontinentaal vliegt.

Wanneer daarentegen iemand ervoor kiest om haar of zijn hele leven te zorgen voor anderen, in een ziekenhuis of een kleuterschool, zullen velen dat niet zo snel beschouwen als ‘alles eruit halen’. Op zich is dat merkwaardig omdat zorg veel beter weergeeft wie we als mens in ons diepste wezen zijn, of zouden kunnen zijn. Het is eigenlijk echt weird dat het ideaalbeeld dat de reclame ons inlepelt is dat we hebzuchtige egoïsten moeten zijn.

De vraag is eigenlijk niet hoeveel ik eruit haal, maar wel hoeveel ik bijdraag aan de veerkracht en de levensvatbaarheid van dat grote netwerk waar ik een deel van ben.

Als ik aan mijn grootvader Fons had moeten uitleggen dat er mensen zijn die zich ongelukkig voelen omdat ze misschien in de toekomst niet meer zomaar naar alle werelddelen kunnen vliegen om zo op hun bucketlist af te vinken dat ze die of die stad ‘gedaan’ hebben, dan zou hij niet bij benadering hebben kunnen begrijpen waar ik het over had. Ik weet eigenlijk niet eens zeker of hij ooit wel de zee gezien heeft in zijn leven. Hij bleef wel al zijn dagen vol verwondering naar de dingen kijken. En hij, die twee oorlogen had meegemaakt, zou me zeggen dat we blij moeten zijn dat we elke dag te eten hebben.

Drill Baby, drill!!

Niet dat ik eraan wil denken, maar als die vreselijke narcistische misogyne eikel van een oranje man in de VS de verkiezingen zou winnen zal hij in een bepaald opzicht eruit halen wat erin zit. Met zijn akelige handen zal hij een presidentieel decreet ondertekenen dat een van zijn machofantasieën in werking zet: Drill Baby Drill!!! Hij zou letterlijk alles uit de bodem halen wat erin zit, ook al zou dat betekenen dat nog meer kwetsbare Amerikanen zouden lijden door extreem weer. Hij is een extreme exponent van een welbepaalde ideologie.

Maar om in dat beeld te blijven. Stel je voor dat we ervoor kiezen om net niet alles eruit te halen wat erin zit, en integendeel telkens genoeg achter te laten voor de anderen, waaronder voor wie na ons komt. Misschien is dat wel een veel mooier streven. Ik heb zelfs niet eens een koffer in Berlijn en kan niet zeggen dat We’ll always have Paris, maar ik kan er wel van dromen.

Ik heb me er ondertussen mee verzoend dat ik niet alle boeken zal kunnen lezen en niet alle platen zal kunnen beluisteren die ooit zijn gemaakt. En dat heeft me eigenlijk wel rust gegeven. Het is een geweldige gedachte dat er nog zo eindeloos veel schoonheid is die ik nooit zal kennen. Ik ben een deel van de natuur, ben een deel van de anderen en zij zijn een deel van mij. Leven en dood bewegen tussen ons, als in een rivier.

De vraag is eigenlijk niet hoeveel ik eruit haal, maar wel hoeveel ik bijdraag aan de veerkracht en de levensvatbaarheid van dat grote netwerk waar ik een deel van ben, net als mijn nog niet geboren achterkleinkinderen.

In het Engels is er die uitdrukking van to tread lightly on this earth. Ik vind dat nog altijd een mooi beeld van wat levenskunst zou kunnen zijn. Met zorg zachtjes je stappen zetten in de aarde. Wetend dat alle anderen en al het andere er ook nog zijn. Leven binnen planetaire grenzen is geen inlevering, maar vooral een uitnodiging tot een heel bijzondere vorm van vrijheid. Die zou ons misschien minder rusteloos kunnen maken, en meer laten wonen in verwondering.

Ik zou graag nog lang in deze wereld zijn, er is nog veel werk te doen, voor ik mijn niet bestaande dochter Julia hier kan achterlaten. Maar tegelijk zou het niet mogen uitmaken of ik nu nog tien dagen of tien jaar te leven heb. Leven in de verwondering van Fons houdt mijn huid zacht. In dat streven is er een stilte waarvoor je geen bucketlist nodig hebt. Alleen al daaraan denken zorgt ervoor dat je je minder vermoeid voelt. En zo blijft er altijd genoeg leven over.