De vaart der volkeren

Column

Kunstwerken kunnen ons troost geven in desolate tijden

De vaart der volkeren

De vaart der volkeren
De vaart der volkeren

MO*columnist Jan Mertens heeft het Vlaamse regeerakkoord gelezen en denkt er duidelijk het zijne van. ‘In brutale en arrogante bewoordingen en in eenduidige zinnen, zonder enige zweem van poëzie, krijg ik van de regering te horen dat ik trots zou moeten zijn op het soort eenduidige Vlaming dat zij van mij willen maken. Ik denk het niet. Laat mij dan maar decadent zijn.’

© Brecht Goris

Jan Mertens

© Brecht Goris

Vroeger was het iets handiger om in enkele woorden te zeggen wat je studeerde en hoe ver je in je opleiding was. Ik kan dus nog gewoon zeggen dat ik germanist ben en dat ik Nederlands, Engels en literatuurwetenschap studeerde. Als je tegenwoordig aan studenten vraagt wat ze studeren, krijg je soms erg ingewikkelde antwoorden. Ingewikkelde antwoorden zijn op zich natuurlijk wel interessanter als het over de echt belangrijke dingen gaat. Zoals de vraag wie we zijn.

Hopelijk kun je die vraag enkel beantwoorden door het stotteren van het leven zelf, door het falen in het verwoorden van ons verlangen naar thuiskomen of heling. Misschien is die verwarring wel eerlijker tegenover onze menselijke conditie van geworpen zijn in de tijd. Sommigen willen die verwarring bezweren door een of andere externe of transcendente instantie, zoals een god of een natie of een noodzakelijk doel dat zich in de werkelijkheid zou verstoppen tot het eindelijk onthuld wordt.

Als goede burger heb ik de voorbije dagen het nieuwe Vlaamse regeerakkoord gelezen. (Hoewel ondergaan of doorstaan betere woorden zouden zijn, denk ik nu.) En ik moest daarbij ineens terugdenken aan mijn studentenjaren. Een van mijn mooiste herinneringen is een examen dat ik aflegde bij mijn lievelingsprof Joris Vlasselaers. Het kwam erop neer dat hij een uur lang heeft gepraat over een paper die ik had geschreven. Het was een van de weinige keren dat ik echt iets heb geleerd van een examen.

Ik had een paper gemaakt over het decadentiebegrip bij een aantal marxistische literatuurtheoretici. Ik kan me voorstellen dat dat onderwerp iets minder sexy lijkt dan Temptation Island, maar dat is dan maar mijn lot, ik vond het erg boeiend. Het ging onder meer over het verschil tussen Lukacs en Adorno. Als ik het me goed herinner, kwam het er ongeveer op neer dat de strenge Lukacs onder decadente kunst iets verstond als kunst die ingaat tegen de noodzakelijke loop van de geschiedenis. Goede kunst zou iets moeten zijn als socialistisch realisme en zou dus moeten inzicht geven in de krachten die volgens het marxistisch denkkader onomstootbaar aan het werk zijn in de werkelijkheid.

Op een of andere mysterieuze wijze is er met dit plekje van de wereld een noodzakelijk lot verbonden. De geschiedenis moet in een bepaalde richting gaan. En die is dat er hier al eeuwen een “sterke en zelfzekere” natie ligt te wachten op geboren worden.

Dat denkkader was niet zozeer een verhaal, het was een veronderstelde waarheid. En een goed kunstwerk zou die waarheid moeten reveleren. Adorno had meer oog voor de meerduidigheid van kunstwerken en zag in de Verlichting ook een potentieel totalitaire kracht aan het werk. Veel moeilijke woorden om iets uit te leggen over een opvatting over kunst of cultuur waarbij die dienstbaar moet zijn aan een vooropgesteld groter en bijna religieus doel.

Dat groter doel kun je ook vinden in de eerste paragraaf van het hoofdstuk over cultuur in dat Vlaamse regeerakkoord. “De Vlaamse Meesters – uit heden en verleden en in alle creatieve richtingen – moeten het uithangbord worden van de grootsheid die Vlaanderen in zich heeft.” Op een of andere mysterieuze wijze is er met dit plekje van de wereld een noodzakelijk lot verbonden. De geschiedenis moet in een bepaalde richting gaan. En die is dat er hier al eeuwen een “sterke en zelfzekere” natie ligt te wachten op geboren worden. En cultuur moet dus een waarheid worden die die fictie in ons nu nog bange maar dan complexloze brein moet verankeren, wat een mooie vorm van dialectiek kan genoemd worden…

Doorheen de geschiedenis zijn machthebbers vaak bang geweest van kunst. Een boek of een schilderij of een muziek- of theaterstuk kan gevaarlijk zijn. Het kan je allerlei werkelijkheden laten zien. Het kan je via een kunstzinnige vorm laten voelen dat de werkelijkheid net niet eenduidig is. Het kan je laten beleven dat identiteit grillig is, ontsnappend aan elke vorm van bevriezing in één monolithisch geheel.

De diepe ontroering die je bij kunst kunt voelen, kan je in verbinding brengen met lagen in jezelf die je niet vermoedde, met oud verdriet en groot verlangen, maar ook met de menselijkheid die je deelt met andere mensen, ongeacht hun identiteitslabel. We kunnen elkaar vinden in de troost die van schoonheid uitgaat. Een levende taal heeft een beweeglijkheid die je alle hoeken kan laten ervaren van wat het betekent mens te zijn, onder meer in verhalen.

Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Politici die van hun fictie een waarheid willen maken, en daartoe de taal tot een instrument willen smeden, hebben schrik van het onvatbare van taal en kunst. Ze zijn zich wel goed bewust van de retorische kracht van taal en gebruiken die in allerlei vormen van propaganda. Zij willen liever geen dwarsigheid en meerduidigheid. Ze hebben vaak ook weinig met het intrinsieke karakter van schoonheid, ze zien het vooral instrumenteel.

En zo krijg je een president die trots is op “alternative facts”. Gelukkig zijn er boeken zoals 1984 die ons leren wat “newspeak” is. Een machthebber met een misschien onbewust totalitair kantje houdt niet zo van het subversieve van veel goede literatuur. Politieke taal heeft iets benauwends. Net daarom is het goed dat je regelmatig op zoek gaat naar andere taal, de taal van de poëzie. Die taal laat je de eindeloosheid van woorden zien. Lees maar, er staat niet wat er staat. Daar houden identiteitspolitici niet zo van, ze willen immers graag dat ik maar één identiteit heb.

De revolutionaire en helende kracht van muziek zit niet in een “gebruik” voor een of ander doel, maar in de stilte.

Kunst “moet” niets. Een mooi gedicht is op zich al een daad van verzet in deze verwarrende tijden. Als ik de geweldige Charlotte Van den Broeck een gedicht hoor brengen, voel ik geen grote natie, maar voel ik wel de kracht van woorden en van onze taal. Ik ervaar iets over de liefde, de menselijke conditie en ook iets over schoonheid. Als ik kijk naar de ook geweldige Radna Fabias, valt mijn mond bijna open van bewondering en ontroering. Zij leert me iets over de immense mogelijkheden van een Nederlands dat ik nooit eerder zo heb ervaren. Dezelfde taal, maar waarschijnlijk toch minder goed voor sommigen, want een andere natie?

Als ik jonge slam poets bezig zie, voel ik grote liefde voor de taal en voel ik het zoeken naar een plek in deze wereld. Als ik de fantastische Kate Tempest hoor en zie, voel ik niet de trotse Britse natie (My country’s coming apart). Ik voel wel de bezwerende en helende kracht van woorden. In haar muziek voel ik een “samen”, het samen van mensen die heling zoeken voor het verdriet van deze tijd (There’s so much peace to be found in people’s faces).

Bob Dylan is eigenlijk nooit de “protestzanger” geweest die zovelen nog steeds van hem willen maken. De revolutionaire en helende kracht van muziek zit niet in een “gebruik” voor een of ander doel, maar in de stilte. Dat ene moment van stilte net voor die doffe slag waarna Like a Rolling Stone losbarst, kan zo dezelfde kracht hebben als dat ene moment van stilte net voor Wir setzen uns mit Tränen nieder begint, het slotkoor van de Matthäus-Passion van Bach. Alles wat je dus niet kunt vatten, gelukkig maar.

Ik krijg de hele tijd te horen dat ik een zelfbewuste Vlaming zou moeten zijn. In dit geval bepalen anderen voor mij (da gade gij niet bepalen!) dat ik als Vlaming een nationalistische Vlaming moet zijn. En blijkbaar zal vanaf nu het hele cultuurbeleid die missie moeten uitdragen, die noodzakelijke loop van de geschiedenis in beeld moeten brengen. Een van de mooie dingen van toevallig op deze plek in de wereld geworpen te zijn is dat ik geboren ben in het Nederlands.

Hugo Claus of Jeroen Brouwers zouden waarschijnlijk niet naadloos passen in de mal van het nationalistische Vlaanderen dat moet geboren worden.

Nog elke dag kan ik ontroerd zijn door wat je met de woorden en zinnen van deze taal kunt doen. Ik moet gewoon even naar de stem luisteren van Hugo Claus die een gedicht voorleest of ik moet een roman van Jeroen Brouwers nemen om weer te weten hoe mooi deze taal kan zijn. Wat een luxe trouwens dat je vandaag ook zo gemakkelijk al die andere talen kunt ontdekken en zo nog meer “vensters op de wereld” zomaar mag leren kennen.

Ik denk echter niet dat de mensen die het Vlaamse regeerakkoord schreven meteen dachten aan Claus of Brouwers. Zij zouden waarschijnlijk niet naadloos passen in de mal van het nationalistische Vlaanderen dat moet geboren worden. Ze zouden wel passen in de canon van de Nederlandse literatuur, maar niet in de canon van de Vlaamse natie.

Je zou toch minstens mogen verwachten dat die politici die de hele tijd zeggen zo complexloos te zijn, blijk geven van zelfs maar enige vorm van liefde voor de taal, voor het Nederlands in dit geval. Welnu, ik heb dat regeerakkoord gelezen, en op geen enkele bladzijde heb ik iets van die liefde mogen ervaren. In brutale en arrogante bewoordingen en in eenduidige zinnen, zonder enige zweem van poëzie, krijg ik van leden van de regering wel te horen dat ik trots zou moeten zijn op het soort eenduidige Vlaming dat zij van mij willen maken. Ik denk het niet. Laat mij dan maar decadent zijn.