De Vlaamse scherven van de toren van Babel

Column

De Vlaamse scherven van de toren van Babel

'Plotselinge opleving zal Vlaamse dialecten niet redden.' Vreemde krantenkop toch, vooral als je pas terugkomt uit Frankrijk. In dat land lijkt het er wel op dat niemand dialect spreekt. Hoogstens hoor je af en toe een komiek met l’assang du midi.

Een van mijn beste vrienden is een Franse boer. Nee, nee, geen filososoof die omstreeks zijn dertigste levensjaar plots het licht zag en koeien begon te hoeden, een heuse boer, zoon van een boer, getrouwd met een boerin, opleiding niet erg hoog. Ik kan uren naar hem luisteren als hij op zijn praatstoel zit. Die retoriek! Die woordenschat! Die verfijnde zinsbouw! Die ironie! Dat alles zonder een spoor van een tongval. Zet hem in een Parijs café van de Rive Gauche, geen snobistische intellectueel die erin slaagt hem te herkennen aan zijn spraak.

Wel aan zijn hoofd. Hij is van kop tot teen boer, een graatmagere boer met spieren van ijzer, het hard labeur staat hem op het lijf geschreven. Maar uit zijn mond rolt louter academisch, literair Frans. Van Stendhal of Camus kan het niet komen, want boeken leest hij niet, behalve handleidingen voor melkmachines en af en toe een strip. En hij is niet de enige, lang niet. Dit is een algemeen Frans verschijnsel, een gevolg van dril op de lagere school, van nationale trots, van nationale taalcultuur. Was ik boosaardig, ik zou zeggen, nationale kwebbelcultuur, maar daarvoor is Frankrijk me te dierbaar.

Gebeiteld in Vlaamse dialecten

Kom daar eens om in het Vlaamse land. Of voor mijn part in Drenthe. Of in Beieren. Over Zwitserland zal ik maar zedig zwijgen. Wat die krant ook voorspelt, wij zitten gebeiteld in onze dialecten. Het gaat daarbij niet alleen over boeren, komaan zeg, in België is de boer een bedreigde soort. In West-Vlaanderen, in Antwerpen, in Gent, in Limburg, misschien wat minder in Brabant, is het dialect hoorbaar bij burgers en buitenlui. Misschien zal het u verbazen, maar ik juich dat toe met luider stemme. Indien het waar is dat vandaag steeds meer jongeren gefascineerd raken door streektaal, juich ik dat zo mogelijk nog luider toe.

En dan komt er een docent sociolinguïstiek met een zuinig mondje de pret bederven. Nee, hoor, zegt die in de krant, de Vlamingen koesteren hun dialect omdat het verloren dreigt te gaan. Al die belangstelling is een slecht teken. Het bewijst dat het voor de Vlaamse dialecten vijf voor twaalf is.

Telkens weer roepen de sociolinguïsten dat er niets aan te doen is. De teloorgang is fataal. Dialecten zijn talen en talen evolueren nu eenmaal, oreren zij. Je kunt zoiets niet tegenhouden. Ik heb zelfs eens een sociolinguïst gehoord die er heilig van overtuigd was dat de Nederlandse standaardtaal geen toekomst meer had.

Ik vraag me af wat mijn kleinkinderen dan nog zullen spreken. Dialect? Gedoemd tot ondergang. Nederlands? Gedoemd tot ondergang. Zullen ze dan maar zwijgen? Daar lijkt het in ieder geval niet op, toch niet als ik hen kom afhalen op de speelplaats. Zij en hun vriendjes op school kwetteren dat je oren kletteren. Hoe noemen zij hun taal? Nederlands, tenminste, voor zover het geen Berbers is of Tagalog of Spaans. En in Gent zal het Gents zijn, daar kun je vergif op innemen. Nee, de jeugd is duidelijk niet van plan de theorieën van de sociolinguïsten te bevestigen.

Bekeerd tot Friedman

Waarom dat fatalisme? Waarom altijd weer roepen dat er toch niets aan te doen is? Alle taaltheoretici die bij hoog en bij laag blijven volhouden dat je de evolutie van een taal niet kunt tegenhouden, lopen volgens mij blindelings de neoliberale economische dogma’s achterna. De vrije markt is heilig! Je kunt de vrije markt niet tegenhouden! Vroeg of laat zul je je wel aan de wetten van de vrije markt moeten onderwerpen! De vrije markt zet zich door! Dat is onvermijdelijk! De sociolinguïsten lijken bekeerd te zijn tot de axioma’s van Milton Friedman. Zoals alle bekeerlingen zijn ze grotere fundamentalisten dan de profeet zelve en die Friedman zelf wás al behoorlijk fanatiek.

Waarom zou je een taalontwikkeling niet kunnen ombuigen? Tegenhouden? Te niet doen? Tot op heden heeft nog niemand me dat kunnen uitleggen. Ik stel telkens opnieuw vast dat taal slechts in zeer beperkte mate een kwestie van vrije markt. Meer dan eens is taal een zaak van politiek. Van dwang.

Kijk naar Frankrijk. Toen België onafhankelijk werd sprak de meerderheid van de Fransen geen Frans. Dat de Fransen nu wel Frans spreken, glanzend Frans, virtuoos Frans, vederlicht Frans, komt omdat een paar antiklerikale politici tijdens de Derde Republiek beslist hebben dat ze het volk moesten verheffen. Voor hen betekende dat: weg uit het drabbige patois waarin de pastoors preekten, op naar Verlichting en Beschaving, op naar de Vooruitgang. Ja, alles met hoofdletter, bij gebrek aan ander geloof geloofden ze daar dan maar in.

Dus kwam er in ieder Frans dorp een school en de taal van die school was Frans zoals in Parijs. Ook in oer-Franse plaatsjes als Hazebroek of Porto Vecchio. Politiek dus. Dwang. De verbluffende welsprekendheid van mijn vriend de Franse boer bewijst dat dwang schoonheid kan produceren. En plezier.

Voor politiek en dwang lijken sociolinguïsten een blinde vlek te hebben zo groot als het volledige Nederlandse taalgebied, van Roodeschool tot Watermaal-Bosvoorde. Dat vooral Vlaamse sociolinguïsten het vrije marktdenken achterna hollen, gaat mijn verstand te boven.

Tegen de stroom in

Voor politiek en dwang lijken sociolinguïsten een blinde vlek te hebben zo groot als het volledige Nederlandse taalgebied, van Roodeschool tot Watermaal-Bosvoorde. Dat vooral Vlaamse sociolinguïsten het vrije marktdenken achterna hollen, gaat mijn verstand te boven.

Wij, Vlamingen, spreken toch alleen maar Nederlands omdat we daar tientallen jaren voor gestreden hebben. Onze voorouders hebben gestreden tegen lieden die uit naam van de beschaving en de vooruitgang (zie boven) onze taal met wortel en tak wilden uitroeien. Die ons daartoe wilden dwingen. Die schoolkinderen verplichtten elkaar te verklikken zodra ze een woordje Nederlands (lees: Bachtendekupes, Meetjeslands, Kempens, Hagelands, Haspengouws) hoorden.

Onze voorouders waren verstandig en vooral dapper. Zij durfden tegen de stroom in te roeien. Zonder hun moed en volharding spraken wij nu Frans. Een eeuw geleden voorspelde iedereen die iets te betekenen had in ons land dat we over honderd jaar, nu dus, met ons allen Frans zouden spreken: kardinaal Mercier, onze enige Nobelprijs literatuur, steenrijke fabrikanten, briljante intellectuelen, machtige politici. Die hoogst verstandige lieden kregen collectief ongelijk. Ik spreek dolgraag Frans, maar alleen naast Nederlands. Dat heb ik te danken aan de onmogelijke constructie die België heet én aan het volgehouden, democratische, vredelievende, maar daarom niet minder koppige verzet van onze voorouders.

Nederlands, hoera!

Maar zelfs Nederlands was geen evidentie. Soms moesten onze voorouders tegen de bekrompenheid van hun eigen mensen vechten. Dankzij wijze mannen als kanunnik David en Jan Frans Willems spreken wij nu Nederlands en geen Vlaams, Vlemsj, Vloms. Zij sleepten ons weg vanuit de schaduw van de kerktoren. Zij legden de verdedigers van een aparte Belgische taal efficiënt het zwijgen op. Die particularisten zoals ze heetten, bestaan alleen nog in de geschiedenisboekjes. Nederlands dus, hoera! Hadden de particularisten (onder hen Gezelle, geniaal in poëzie, primitief in politiek) gelijk gehaald, we zouden vandaag de boeken van Mulisch, Hermans, Brouwers, Haasse, Kopland en Komrij lezen in vertaling.

Goed. Nu spreken we dus Nederlands. Nu zijn we baas in eigen buik, pardon, meneer De Wever, eigen huis. En wat horen we? Nu weigeren wij, Vlamingen, Nederlands te spreken! Wij beoefenen met verve het Verkavelingsvlaams, met ander woorden, grauwe pap, slap gelul, flauwe kul. Non-taal. Dubbel pretentieus, want we dachten dat het beter is dan dialect en we weigeren ons in te spannen om behoorlijk Nederlands te leren. Je kunt dat niet tegenhouden, roepen de sociolinguïsten van onze verzamelde universiteiten in koor.

Oo utte gaa, menneke?

O jawel hoor, als we dat willen, kunnen we het. Als ieder jochie dat op school durft te zeggen: ik noem Jan, vriendelijk maar compromisloos op zijn dondertje krijgt. Noemen is een naam geven, Jantje, heten is een naam hebben. Dus: jouw mama heeft je Jan genoemd bij je geboorte. Dus: jij heet Jan. Hoorde ik daarnet je oma niet aan Mohammedje vragen: Oo utte gaa, menneke? Nou, dat is hoe heet jij, maar dan in haar mooie Brusselse dialect. Enzovoort. Dag in dag uit. Van de kleuterschool tot de hogeschool. Ja, leerkracht, het kan een hard bestaan zijn. Laten we de leerkrachten bonussen toekennen à la Fortis of Dexia, telkens als zij een leerling afleveren die echt goed Nederlands spreekt.

Én dialect. Waarom zouden goed Nederlands en dialect elkaars vijanden zijn? Vroeger hadden zij één gemeenschappelijke vijand: het Frans. Dat is voorbij. Frans is nu een welkome vriend (of zou dat toch moeten zijn). Maar zie, een andere gemeenschappelijke vijand is opgestaan: het Verkavelingsvlaams. Waarom zouden wij het dialect in onze scholen niet aanmoedigen? Vandaag de dag kan dat volksverheffing zijn. Het mooiste Gents hoor je tegenwoordig uit de mond van jonge Turken. Vroeger emancipeerden we via het Nederlands. Vandaag kunnen we dat via het plat.

Scherven onthullen het geheim

Vergeet nooit: ieder dialect is een taal en iedere taal is onvervangbaar, want iedere taal spreekt op een unieke, onverwisselbare manier over de wereld. Mijn vader sprak twee dialecten: het krachtige, wat baldadige Truiens en het anarchistische, absurdistische Brussels. In elk van de twee kwam een andere man aan het woord.

De Hongaarse schrijver Miklós Hubay (al hoogbejaard, hij overleed in 2011) vertelde me jaren geleden deze parabel:

Toen de toren van Babel instortte, viel ook de eenheidstaal van de mensen in duizenden scherven. Dat verhaal kennen we uit de Bijbel. Ieder scherfje, ieder brokstuk is een taal, misschien een dialect. Indien wij ooit het volledige mysterie van de mens hier op aarde willen doorgronden, mogen we geen enkele scherf, geen enkel taal, verloren laten gaan. Want iedere scherf is anders en iedere scherf weerspiegelt haar eigen deel van het grote geheim. Alleen samen, allemaal samen, onthullen de scherven, de talen, de dialecten, het hele geheim van ons bestaan.

Geert van Istendael is schrijver, vertaler, essayist en dichter.