“‘De vrijheid van belediging’
Deze column is geschreven na de aflevering van “Voetbal Inside” waarin Nederlandse voetbalanalisten lachten met de moedige Bo van Spilbeeck. Over hoe deze humor problematisch is. Aya Sabi stelt zichzelf de vraag voor wie deze mensen nu eigenlijk tv maken?
© Brecht Goris
Jaren geleden schreef ik het migratieverhaal van mijn grootouders naar aanleiding van 50 jaar Marokkaanse en Turkse migratie in België. Ik getuigde en daarmee leerde ik ook voor het eerst wat over de migratiegeschiedenis van mijn ouders en voorouders kennen. Een geschiedenis die vooral pijn doet omdat we er niet over spraken. En enkel in de muziek die ik van vroeger ken en waar ik nu pas aandachtig genoeg naar luister, is die pijn te voelen.
Toen ik mijn grootvader vroeg waarom hij begin jaren tachtig naar Nederland migreerde, zei hij ‘voor de democratie’ en ik moet stiekem bekennen dat ik misschien dacht dat hij zijn migratieverhaal wat wilde romantiseren. Nu ik zelf in de geschiedenis van Marokko duik, weet ik dat het de ‘jaren van lood’ zijn geweest die mijn opa ontvluchtte, want al bij al had mijn familie het financieel niet zo slecht vergeleken met andere mensen in Marokko.
Toen begon ik columns te schrijven. Voor mezelf. Voor wat ik zeggen wilde. Wat ik zeggen wilde, was tegelijk ook wat veel mensen niet wilden horen. Maar het waren de loodjaren die mijn opa ontvlucht was en zolang het bij haattweets en een doodsbedreiging of twee bleef, was het niets vergeleken met wat andere mensen moesten doormaken als ze spraken.
Een tijdje geleden las ik het interview met een Iraakse schrijfster, Enas Al-Badran, op deze website die beweerde dat alles wat ze schreef ooit tegen haar gebruikt zou kunnen worden nu er zoveel machten en zoveel meningen en zoveel roekeloosheid bestond in het nieuwe Irak. Er was niet meer één regering die uit angst om de macht uit handen te moeten geven alles controleerde. Die controle viel weg en daarbij viel eigenlijk met die losbandigheid elke vorm van vrijheid weg, want zo noemde zij het: ‘Je kunt zeggen wat je wilt maar elk woord kan je op elk moment het leven kosten.’ Dat idee beangstigde me ontzettend. Een regering kan je nog ontvluchten of je kan om de regels en de woorden heen dansen. Nu ging dat niet meer.
Wat me vooral beangstigde, is mijn eigen moed die me vanuit de andere kant van de kamer begluurde. Mijn moed ontkleed. Wat overbleef was een hoopje angst. En de vraag die ik niet beantwoord kreeg. Of ik zou blijven schrijven. De laatste tijd kwel ik mezelf wel vaker met die vragen die in mijn huid branden. Ik zou, denk ik, de dingen anders zeggen. Ik zou me om de kuilen en gaten dansen, terwijl de afgrond naar me gaapt. Of het schrijven in subtiliteit helpt, weten we niet, maar dat niets doen ook niets zal veranderen, is zeker. En tegelijk geloof ik niet in heroïsch sterven. Ik geloof niet in sterven voor een bepaalde zaak. Ik word liever verbannen om te blijven schrijven, te hopen dat er wat veranderen zou, langzaam ten onder te gaan aan de druk, dan dat ik de gifbeker in een keer achterover zou slaan.
Maar om even terug te komen op mijn opa die jaren geleden de loodjaren ontvluchtte en zelf niet verder kwam dan een ‘ja meneer’ en een voortdurend gebogen knikken. De gastarbeider. De kleine beetjes Nederlands die hij leerde waren om te overleven, niet om een leven op te bouwen. Maar hij deed het voor zijn kinderen en zijn kleinkinderen. Zij die uiteindelijk wel hun omgeving leerden begrijpen en zichtbaar werden, gehoord werden. Misschien schreef ik columns om gehoord te worden en misschien schreef ik columns omdat ik me als klein meisje al kapot ergerde aan alles wat er gebeurde op de wereld. Ik weet niet waarom ik columns geschreven heb. Waar ik wel ontzettend veel waarde aan hecht, is het recht dat me gegeven werd, het recht om te spreken wat niet meteen inhoudt dat je gehoord zal worden, maar het begint allemaal met een mond die niet meer gesnoerd wordt. Toch?
Terwijl we blijven zoeken naar de grenzen van die vrijheid van meningsuiting om ze steeds opnieuw met de voeten te treden, heb ik het gevoel dat we die vrijheid niet als een recht, het spreken niet als plicht zien, maar als een overbodige luxe.
En ik ben me ervan bewust dat er een verantwoordelijkheid komt met dat recht van spreken. Ik ben me ervan bewust hoeveel mensen op deze wereld en niet alleen verder weg dat recht hebben bekocht met hun leven, hun baan, hun toekomstige carrière. Ook hier is die vrijheid helemaal niet absoluut en selectief. En terwijl we blijven zoeken naar de grenzen van die vrijheid van meningsuiting om ze steeds opnieuw met de voeten te treden, terwijl we het als een middel gebruiken om gemarginaliseerde groepen nog meer buitenspel te zetten, terwijl we met de hardste roeper en de meest gepolariseerde en provocerende discussies met man en macht onze persoonlijkheid en aantal twittervolgers een boost geven, heb ik het gevoel dat we die vrijheid niet als een recht, het spreken niet als plicht zien, maar als een overbodige luxe. En zo zijn we eigenlijk niet bezig de pijnpunten te benoemen om naar een mooiere democratie te gaan, maar zijn we bezig onze democratie kapot te maken.
Er is niets moedigs aan gemarginaliseerde groepen en minderheden in de samenleving nog meer naar de afgrond van de maatschappij duwen. Natuurlijk mag jij om alles lachen, maar je mag niet van mij verwachten dat ik je goedkope grapjes zomaar slik, want – sorry – maar ik hou ervan als mensen langer dan gemiddeld nadenken over hun grapjes. Ik ben daarom niet per se verzuurd, noem het gewoon een smaakverschil en ook een oordeel over hoe jij de stem die je gegeven is gebruikt om andere stemmen die nog niet verkregen zijn te smoren.
Dit is geen column vóór censuur. Zeker niet. Integendeel zelfs. Het is een hunkering naar meer verantwoordelijkheidsgevoel, meer voeling, meer rust en twijfel in de stemmen die we gebruiken. Dat we opbouwen en niet afbreken. Een hunkering naar toen kunst – dus ook humor – gebruikt werd om de machtsstructuren in vraag te stellen en niet na te trappen naar minderheden.