Democratie in tijden van klimaatcrisis
“‘Kan meer democratie de wereld redden?’
Onze gewone democratische routines lijken te kort te schieten om de klimaatcrisis te lijf te gaan. Kan meer democratie de wereld redden? Het lijkt in elk geval een noodzakelijk onderdeel van de oplossing. Maar niet voldoende.
Christian Stock (CC BY 2.0)
Op het moment dat u dit leest is de hoogmis van wat wij vandaag verstaan als “democratie” net voorbij. Het thema van de klimaatcrisis speelde er een voorname rol (met dank aan Youth for Climate), maar toch ook weer niet: en dat ligt volgens het rapport van het Panel voor Klimaat en Duurzaamheid aan de manier waarop onze democratie werkt: met hun focus op de volgende verkiezingen kunnen politici zich niet veroorloven om aan de lange termijn te denken.
‘In deze campagne mag niets geld kosten, en al zeker niet het klimaat’, reageert Karel Verhoeven, de hoofdredacteur van De Standaard instemmend. Toch leest hij de in het rapport voorgestelde maatregelen om een democratische sprong voorwaarts te maken vooral als een stap achteruit: ‘Alvast in het woordgebruik is de democratie nu àl te gebrekkig en is een hardere en minder wispelturige hand nodig’.
In het rapport worden inderdaad verschillende soorten maatregelen voorgesteld om de democratie bij te timmeren: enerzijds een “klimaatraad” die de brug kan maken tussen wetenschappelijk onderzoek en beleid, anderzijds een aantal initiatieven om burgers ook langsheen de verkiezingslogica om te betrekken bij het beleid: via een nationale klimaatdag, via burgerpanels, en via een senaat samengesteld op basis van loting.
Dat laatste idee valt niet uit de lucht overigens, het lag al enkele jaren te rijpen in David Van Reybroucks veelgeprezen boekje Tegen verkiezingen, waarin de schrijver eerst op vakkundige wijze komaf maakte met de idee dat verkiezingen het meest logische sluitstuk zouden zijn van een democratie. Van Aristoteles tot aan Alexis de Tocqueville dacht men daar in elk geval helemaal anders over.
Dat standpunt wordt overigens tot in de 21ste eeuw doorgetrokken onder het kopje “deliberatieve democratie”, in woord en ook in daad, in de vorm van een steeds indrukwekkender lijstje experimenten, variërend van de deliberatie over een nieuwe grondwet in IJsland tot aan de permanente burgervertegenwoordiging in Duitstalig België.
Verkiezingen, loting en het belang van publiek debat
Het tegen-verkiezingsargument van Van Reybrouck is dubbel: verkiezingen zijn een mechanisme om beroepspolitici te selecteren die de kiezer vervolgens vertegenwoordigen, maar beroepspolitici zijn allerminst een representatief staal van de bevolking. Dat kan beter. Maar misschien belangrijker nog, de concurrentieslag voor de onbesliste kiezer doet de passies momentaan opwaaien maar ten langen leste wordt de bevolking slechts heel zijdelings betrokken in het publieke debat.
Door mensen te benoemen via een systeem van loting haal je het marktmechanisme uit het systeem en kunnen de bedaarde gemoederen meer tijd nemen voor een goed debat.
De uitbreiding van het aantal kiesgerechtigden (met de afschaffing van cijnskiesrecht, met stemrecht voor vrouwen, enzovoort) was daarop één antwoord, maar die toegenomen politieke gelijkheid ging nog eens extra ten koste van de kwaliteit van het publieke debat: zaken als charisma, partijdiscipline, oratorisch talent en affiches met goedgevonden slogans en gefotoshopte personages kunnen dan uitstekende middelen zijn om een politieke markt te veroveren, niets van dat alles garandeert een beter en dieper reflectieproces.
Door mensen integendeel te benoemen via een systeem van loting haal je het marktmechanisme uit het systeem en kunnen de bedaarde gemoederen meer tijd nemen voor een goed debat waarin argumenten voor en tegen zorgvuldiger kunnen worden afgewogen en standpunten niet moeten worden verkocht of geframed. Snel opeenvolgende lotingen, gecombineerd met verschillende soorten beleidsorganen, zorgen er ook voor dat de kans om écht bij het beleid betrokken te worden veel groter wordt.
Publiek debat en klimaatcrisis
Dat het klimaatpanel ook inzet op deliberatieve democratie is misschien gedurfd (de mening van Karel Verhoeven hierover illustreert hoe moeilijk het is om zelfs maar een bijkomend mechanisme van burgerbetrokkenheid, binnen een stelsel dat voorts helemaal op verkiezingen gebouwd is, te begrijpen als een democratische stap vooruit in plaats van achteruit), maar ook absoluut noodzakelijk: een gewone sterveling ervaart de klimaatverstoring immers niet als een crisis, we ervaren misschien wel wat verandering, maar je moet voor de rest maar vertrouwen op een wetenschappelijke stem om je een mening te kunnen vormen over de ernst en de urgentie van een en ander: allerminst evident is dat.
Die mening is overigens niet alleen belangrijk om slimmer te wegen op de politieke besluitvorming: ook onze individuele materiële levenswijze zal moeten veranderen.
Die mening is overigens niet alleen belangrijk om slimmer te wegen op de politieke besluitvorming: ook onze individuele materiële levenswijze zal moeten veranderen. Hoe precies dat moet en kan, en tot op welke hoogte, zal elk van ons goeddeels zélf moeten uitvinden.
Daarnaast is een verdere democratisering van onze besluitvorming op zichzelf uiteraard een opperbest idee omdat een betere besluitvorming best ook voordelen kan hebben voor andere thema’s dan klimaat, waar verkozen politici evenzeer de lange termijn verwarren met winst in de volgende verkiezingen. Dus ik ben het helemaal eens met het klimaatpanel dat verdere democratisering een noodzakelijk onderdeel moet zijn van een klimaatstrategie, ook om redenen die op zich niets van doen hebben met het klimaat.
Democratische formaliteiten en andere bronnen van privilege
Alleen vind ik dat de voorstellen van het klimaatpanel voor meer democratisering, gezien de omvang van de klimaatcrisis, eigenlijk nog bijlange niet ver genoeg gaan. David Van Reybrouck vermeldt het 14de eeuwse Firenze als modelvoorbeeld van een stadsrepubliek waarin bestuurders (snel) roteerden op basis van loting, maar in Medici Money (2006) beschrijft Tim Parks in hilarisch detail hoe verschillende generaties van de bankiersfamilie de Medici dit bestuurssysteem naar hun hand zetten: ‘Zoals dat met vele democratieën van vandaag het geval is, is het constitutionele mechanisme slechts de helft, of misschien minder dan de helft van het verhaal wanneer het erop aankomt de uitvoerende macht te benoemen. Belangrijke machtsverschuivingen vinden plaats buiten het legale kader om… Als de échte staatsmacht onofficieel is, moet elke overdracht van die macht ook onofficieel zijn’.
In het geval van het 14de eeuwse Firenze was de macht van de Medicis de macht van een bank die heel Europa bediende en die de financiën van de paus verzorgde. De Renaissance van Firenze werd gebouwd, gebeeldhouwd en geschilderd op de rug van dat Europese achterland, de gelote stadstaatsregering stond erbij en keek er naar (met bewondering).
Wat een parabel voor de dag van vandaag!
Een belangrijk probleem met onze democratie, ook indien die helemaal op loting gebaseerd zou zijn, is dat ze stopt aan onze landsgrenzen, terwijl onze economie -en dus ook onze ecologische voetafdruk- zich tot ver daar voorbij uitstrekt. We verbruiken ongeveer 4,8 keer meer bio-capaciteit dan ons Belgische grondgebied toelaat, die werkelijkheid is genoegzaam bekend, maar het betekent niet alleen dat we een geweldige schuldenlast doorsluizen naar de volgende generaties, die schuldenlast vertaalt zich ook naar alle niet-Belgen.
Over de nood om ook (niet in België wonende) niet-Belgen te betrekken in de besluitvorming over wat hen letterlijk boven het hoofd hangt, wordt niets gezegd.
Daarbovenop moeten we er rekening mee houden dat de schuldenlast van onze ecologische voetafdruk geografisch zeer ongelijk verdeeld belooft te worden (en nu al is): de grootste klimaatslachtoffers zullen zich rond de evenaar bevinden – en volgens de meest recente projecties zal het nationale inkomen in Europa er zelfs nog wat op vooruit gaan.
Het klimaatpanel gaat er vanuit dat, bij een systeem van loting, het probleem van de volgende generaties in elk geval beter wordt ingecalculeerd in de besluitvorming: tenslotte zullen de toevallig gekozen Belgen die daar zitten ook nadenken over hun (en dus ook elk van onze) kinderen, kleinkinderen of toekomstige kinderen en hun nazaten. Maar over de nood om ook (niet in België wonende) niet-Belgen te betrekken in de besluitvorming over wat hen letterlijk boven het hoofd hangt, wordt niets gezegd.
Het is ook mij niet geheel duidelijk hoe we op dit democratisch deficit een afdoende antwoord kunnen bieden. Maar ik signaleer toch maar even dat het er is. De Franse politieke filosoof Jacques Rancière geeft er volgens mij een gepaste naam aan: koud racisme noemt hij het.