Onderhandelen over gendergelijkheid in het Zuiden
“‘Kan een democratisch deficit helpen om hardnekkige ongelijkheden te bestrijden?’
Hoe kan je hardnekkige ongelijkheden gebaseerd op ras, klasse of geslacht aanpakken? Moet het systeem zélf omver, als ongelijkheden structureel zijn ingebouwd? Tom De Herdt las er meer over in een recent boek over gendergelijkheid waarin drie onderzoekers een antwoord op deze vraag formuleren.
M-Rwimo / wikimedia (CC BY-SA 2.0)
Hoe kan je hardnekkige ongelijkheden gebaseerd op ras, afkomst, klasse of geslacht aanpakken? Moet het systeem zélf omver, als ongelijkheden structureel zijn ingebouwd? Tom De Herdt las er meer over in een recent boek over gendergelijkheid waarin drie onderzoekers een antwoord op deze vraag formuleren.
Dat een democratisch bestel op zich absoluut geen garantie biedt om hardnekkige ongelijkheden te bestrijden is misschien verbazend, maar bijna een jaar nadat George Floyd werd doodgedrukt in de meest trotse democratie ter wereld valt het moeilijk te ontkennen.
Maar als je niet kan verwachten dat ze als vanzelf zullen verdwijnen, hoe kan je ongelijkheden die sociaal verhard werden als categorische statusverschillen gebaseerd op ras, afkomst, klasse of geslacht, dan aanpakken? Als ze structureel zijn ingebouwd in het systeem, moet het systeem zélf dan omver, of, zo niet, waar zit dan precies de ruimte voor verbetering? Wat mogen we hier hopen?
Politieke processen in vier domeinen
In een recent boek formuleren Sohela Nazneen, Sam Hickey en Eleni Sifaki een antwoord op deze vraag. Het boek is het verslag van een vergelijkend onderzoek van zes succesverhalen in de strijd om huiselijk geweld tegen vrouwen. Niet dat succesverhalen zo makkelijk te vinden zouden zijn, en in sommige gevallen is het woord “succes” misschien ook wat te voortvarend; alleszins, er was genoeg vooruitgang op het gebied van huishoudelijk geweld tegen vrouwen om een en ander eens van naderbij te bekijken.
De zes verhalen spelen zich af in het globale zuiden (Oeganda, Rwanda, Zuid-Afrika, Ghana, India en Bangladesh). Telkens proberen de onderzoekers een vermindering in huishoudelijk geweld tegen vrouwen te traceren naar politieke processen op verschillende niveaus of domeinen, variërend van het internationale, over het nationale, naar aspecten van de organisatie van de sociale vrouwenbeweging zélf, tot op het niveau van de uitvoering door de lokale publieke diensten.
Die opzet is nogal uniek: veel onderzoek beperkt zich tot één land, waardoor een vergelijkend perspectief onmogelijk is, of tot één niveau van beleid, waardoor de andere niveaus noodzakelijkerwijze gereduceerd worden tot “context”.
Tussen beweging en partij
Uit de vele lessen die in het boek getrokken worden uit deze oefening halen wij er drie.
Allereerst concluderen de auteurs dat de vier hierboven genoemde “domeinen” elk van belang zijn en hun rol hebben gespeeld in de zes succesverhalen. Dit is meteen ook één van de verklaringen waarom succesverhalen bij het bestrijden van hardnekkige ongelijkheden zo schaars zijn.
Hardnekkige ongelijkheden zijn moeilijke kwesties met winnaars en verliezers.
Met metaforen moet je altijd wat oppassen, maar het bestrijden van zo’n ongelijkheden is wel eens vergeleken met het bevrijden van een vogeltje uit zijn kooitje: gewoon één draadje van de kooi lospeuteren volstaat bijlange niet, het zouden er minstens drie of vier moeten zijn, die bovendien naast elkaar liggen.
Ten tweede benadrukken de auteurs het belang van het nationale niveau van politiek, maar de rode draad doorheen het boek is dat we dat niveau niet te eng mogen begrijpen: politieke inclusie (gemeten bijvoorbeeld aan het percentage vrouwen in het parlement, de regering of het gerechtsapparaat) “speelt tot op zekere hoogte een rol”, maar de auteurs noemen dat eerder gevolgen van veel diepere verschuivingen op dat niveau.
Het zijn ook deze diepere verschuivingen die ervoor zullen zorgen dat enerzijds internationale druk een vertaling kan vinden in een nationale agenda, en anderzijds dat de formele besluitvorming op nationaal niveau haar weg kan vinden naar lokale beleidsuitvoering.
De “diepere verschuivingen” waar de auteurs het over hebben, slaan op het politiseren (of herpolitiseren) van de sociaal-economische ongelijkheden zoals, in dit geval, de genderkwestie. Hardnekkige ongelijkheden zijn moeilijke kwesties met winnaars en verliezers. In vele gevallen is het politiek gezien ook verstandig om zulke kwesties niet op te rakelen, maar op sommige momenten kan het politieke leiders net goed uitkomen om nieuwe strijdtroepen te betrekken in hun spel.
De wijze waarop een beweging aansluiting vindt bij een of andere politieke partij is een cruciaal moment onderweg naar maatschappelijke verandering.
Omgekeerd is het ook belangrijk dat sociale bewegingen (in dit geval de vrouwenbeweging) hun zaak op de juiste manier in de politieke markt zetten, zodat hun zaak kan resoneren met de toon van het debat: ‘als de vrouwenbeweging erin slaagt om haar belangen te laten aansluiten bij een probleem waarmee dominante politieke actoren al begaan waren, dan vergroot dat de kans dat hun bezorgdheden een luisterend oor vinden’.
Een sociale beweging kan uiteraard ook aansluiting zoeken bij een oppositiegroep en op die manier proberen te wegen op het nationale beleid. Ook op die manier kan een sociale kwestie haar weg vinden naar het bestaande politieke debat.
Hoe dan ook is de wijze waarop een beweging aansluiting vindt bij een of andere politieke partij (in de betekenis van: deelnemer aan het nationale politieke spel) een cruciaal moment onderweg naar maatschappelijke verandering. Soms loopt de weg hier ook dood. Het overdenken van deze stap vraagt dan ook voorbereiding, denkwerk en organisatietalent.
De pionnen en het ondemocratische politieke schaakbord
Maar met die link tussen beweging en partij is de belangrijkste vraag nog niet beantwoord: Onder welke omstandigheden hebben de hoofrolspelers op het politieke toneel behoefte aan een nieuw front? Uiteraard, een sociale beweging wil wel per definitie bewegen, maar disruptie is meestal het laatste waar politieke leiders op zitten te wachten. Behalve soms, misschien: behalve in momenten van democratisch deficit.
We kunnen die stelling verstaan op drie verschillende manieren, al naargelang we dat deficit op andere manieren invullen.
Allereerst kan dat deficit zitten in het democratische proces. Ter compensatie van de zwakkere prestatie van hun regime in het garanderen van politieke of _burger_rechten kunnen politieke leiders hun legitimiteit oppoetsen door in te gaan op specifieke vragen naar sociale rechten. Landen als Oeganda of Rwanda illustreren dit argument. In beide gevallen wordt het mobiliseren van de vrouwenbeweging ook gezien als een compensatie voor de beperkte etnische basis waarop de regimes van Museveni en Kagame gebaseerd zijn.
Maar democratische deficit kan ook te maken hebben met het feit dat het politieke schaakbord gedomineerd wordt door één partij of politiek leider, wiens lot niet afhangt van de eerstvolgende verkiezingsronde. Sociale bewegingen hebben dan immers een duidelijke gesprekspartner en ze kunnen een alliantie aangaan waarvan de horizon zich niet beperkt tot de eerstvolgende verkiezingsronde. Ook hier kunnen Oeganda of Rwanda weer genoemd worden.
Het bouwen van een coalitie tussen een sociale beweging en een politieke speler is een kwestie van persoonlijke relaties en vertrouwen.
Omgekeerd hebben sociale bewegingen in landen met een meer competitief politiek spel (Ghana, India) ook meer concurrentie van bijvoorbeeld conservatieve religieuze groepen. Een compromis over huishoudelijk geweld met zulke groepen is niet per definitie onmogelijk (zoals bleek in Ghana of deels in Oeganda), maar het is de situatie van politieke concurrentie die zo’n compromis feitelijk bemoeilijkt.
Maar er zijn nog andere voordelen aan een schaakbord met een dominant leiderschap: in zo’n situaties kan de weg tussen een wetswijziging en de beleidsuitvoering korter worden, er is sowieso minder politiek debat enerzijds en de politieke greep op de bureaucratie is groter anderzijds.
Het democratische deficit kan tenslotte ook te maken hebben met de mate waarin de politieke logica gebouwd is op personen en persoonlijke loyauteiten, dan wel op meer geïnstitutionaliseerde partijstructuren die rond een zekere ideologie zijn gebouwd.
Het bouwen van een coalitie tussen een sociale beweging en een politieke speler is hoe dan ook een kwestie van persoonlijke relaties en vertrouwen, dat bleek in alle gevallen, maar het bleek ook gemakkelijker in meer gepersonaliseerde regimes zoals die van Rwanda, Ghana of Oeganda. Meer gepersonaliseerde regimes zijn flexibeler en toegankelijker.
Moeten we dan blij zijn met een gebrek aan democratie?
Dàt nu ook weer niet. Ik neem aan dat men zich in India, ’s werelds grootste democratie van 1,3 miljard inwoners, na het lezen van dit boek niet echt aangesproken zal voelen door de prestaties van het gepersonaliseerde quasi-autocratische regime van Rwanda, enkele malen kleiner dan een modale Indische provincie. En daar is ook geen reden toe: de onderzoekers focusten ook enkel op gender-gebaseerd geweld, dat is slechts één van de vele punten in de veel bredere agenda van de vrouwenbeweging.
Voor het herschrijven van een sociaal contract moet je absoluut ver voorbij de formele spelregels graven naar waar er ruimte is voor verandering
Maar de belangrijkste les is wellicht dat het geen zin heeft om te wachten tot de electorale democratie is gearriveerd, of dat je niet alle hoop moet stellen in voldoende vrouwelijke vertegenwoordiging in het parlement: naast de electorale is er ook de deliberatieve democratie, en die is in dit geval belangrijker.
In die zin klinkt de stelling van de spanning tussen sociale gelijkheid en democratisering eigenlijk ook logisch: Het gaat immers over het proces van opbouw van de relatie tussen de staat en zijn burgers. Veranderingen in die relatie vragen zowel beweging als overleg met de powers that be. Het herschrijven van een sociaal contract kan je moeilijk oplossen met een bolletje in een stemlokaal.
Het betekent vooral ook dat je absoluut ver voorbij de formele spelregels moet gaan graven naar waar er ruimte is voor verandering. De opbouw van een sociale beweging die gemarginaliseerde groepen kan organiseren en flexibel kan inspelen op veranderingen en verschuivingen op het politieke toneel blijft wel een constante, ook op plaatsen waar de “publieke ruimte” even groot is als het oog van de naald waar die spreekwoordelijke kameel door moest geraken.