Zuidstages: individuele groei of internationale solidariteit?
“‘“Een onbetaalbare ervaring”’
Over het nut en de meerwaarde van een stages in het Zuiden bij een ngo lopen de meningen uiteen. Voor de stagiair kan het een heel leerrijke ervaring zijn. Maar wat ze realiseren in de kleinschalige projecten in het Zuiden is zelden meer dan een speldenprik, de meerwaarde voor het gastland is heel beperkt, zegt Melanie Schellens.
Hug It Forward / Flickr (CC BY-NC-SA 2.0)
Over het nut en de meerwaarde van een stages in het Zuiden bij een ngo lopen de meningen uiteen. Voor de stagiair kan het een heel leerrijke ervaring zijn. Maar wat ze realiseren in de kleinschalige projecten in het Zuiden is zelden meer dan een speldenprik, de meerwaarde voor het gastland is heel beperkt, zegt Melanie Schellens.
De vraag sluimerde al langer. Hier in dit arme maar vrij kalme West-Afrikaanse land strijken jaarlijks vele tientallen Belgische stagiairs, studenten, en andere uitwisselingsjongeren neer. Wat beweegt hen, en wat zet hun werk hier in beweging? Zoals veel vragen vandaag, knelt ook deze een beetje harder nu het Corona-virus wereldwijd toeslaat. Opgejaagd door de pandemie zijn de jongeren half maart zo goed als allemaal voortijdig terug naar huis gevlogen. Bij alle commotie en frustratie, biedt dat ook iets meer tijd voor reflectie.
Het is uiteraard geen nieuw fenomeen, die zucht naar het Zuiden bij jonge mensen. In het verleden zocht je naar een plekje als vrijwilliger bij een niet-gouvernementele organisatie (ngo) en als het klikte leerde je al doende het vak en kon je er je hele carrière “blijven hangen”, zo niet kwam je na een tijdje terug met enkele ervaringen rijker. Maar ngo’s zijn gaandeweg geprofessionaliseerd en er is niet meer zoveel plaats voor dergelijke vrijwilligers, tenzij ze geld opbrengen of instrumenteel zijn in het communicatieverhaal van de betrokken organisaties (inleefreizen, “ambassadeurs” allerhande, sponsorreizen, …). Het “voluntourism” heeft de afgelopen decennia een hoge vlucht genomen, en komt in meer en minder sympathieke vormen.
Om met die laatste soort te beginnen: er bestaan zelfs bedrijven die er een winstgevende bezigheid van maken om reizigers die alles al gedaan en gezien hebben ook nog deze bijzondere ervaring mee te geven. Een andere categorie vormen de sponsors van hulporganisaties die, op eigen kosten, een paar dagen of weken achter de schermen van “hun” organisatie kunnen komen kijken, al of niet gecombineerd met “echte” vakantie.
Er zijn de gedreven professionals, die voor enkele weken hun ervaring en expertise inzetten voor een ngo, ziekenhuis of opstartend bedrijf in het Zuiden. Er is de categorie van “moeilijke jongeren” die een time-out krijgen in een ontwikkelingsland.
Maar de meest talrijke groep betreft de stagiairs die in het kader van hun opleiding enkele weken tot ettelijke maanden aan de slag gaan in een ontwikkelingsland. Er zijn geen statistieken over, en ze werken in zeer verspreide slagorde, maar vanop mijn huidige stoel tel ik in dit betrekkelijk kleine land in sommige seizoenen tot wel vijftig Belgische stagiairs tegelijkertijd. Over deze groep wil ik het even hebben.
Geen meerwaarde voor het gastland
Over de meerwaarde voor het gastland kunnen we kort zijn: die is heel beperkt. De meeste gastlanden hebben overigens geen idee van de aanwezigheid van stagiairs, want zij komen meestal met een toerismevisum zonder vermelding van een specifieke opdracht.
Er is uiteraard een economisch effect, zoals toerisme een economisch effect heeft. Dat is beperkt, want studenten zijn doorgaans geen big spenders, al komen hun uitgaven wel de lokale mensen ten goede en niet de internationale hotelketens.
De realisaties zijn slechts speldenprikken.
Ook kennisoverdracht is beperkt, want expertise of ervaring hebben deze jongeren nog niet echt, ze zitten zelf nog in een leerproces. De stages zijn van korte duur – een half jaar is wel het maximum- en ook dat maakt dat er geen grote bijdrage van verwacht kan worden.
Je moet er als lokale partnerorganisatie tenslotte ook niet te hard op willen rekenen, want het zijn de eersten die weggestuurd worden wanneer de veiligheidssituatie verslechtert – dat gebeurde eerder al lokaal in Burkina, Burundi, Congo, Mali, … maar werd op wereldschaal duidelijk met de Corona-crisis.
De realisaties – een schooltje, een paar huizen gebouwd, een stel bomen gepland, een paar zieken verzorgd of een paar kinderen opgevangen (en dat laatste is meteen een heel controversieel aspect) zijn slechts speldenprikken. Het werk van “amateur humanitarian workers” zoals ergens smalend werd geschreven, die te weinig oog hebben voor de onderliggende mechanismen van armoede en ongelijkheid, en die deze mechanismen ongewild en ongeweten in stand houden.
Dat is een erg hard oordeel en vraagt wat nuance. De meeste onderwijsinstellingen zijn zich inmiddels wel bewust van de risico’s van foute beeldvorming waarbij stagiairs uit het Noorden “komen helpen”, of erger, komen uitleggen hoe het moet. Ze waarschuwen tegen te hoge verwachtingen, zowel bij de studenten als bij de partnerorganisaties die deze studenten opvangen in het Zuiden.
Je zou denken dat de relatief grote aantallen toch ergens een verschil maken. Er zijn immers niet enkel de talrijke Belgische stagiairs, maar ook Franse, Duitse, Zwitserse, Canadese, … collega’s, om niet te spreken van de talrijke Amerikaanse Peace Corps jongeren.
Werken in een lokaal initiatief werken is niet noodzakelijk gunstig voor een bredere reflectie en diepgaandere discussie.
De lokale gastorganisaties zien de stagiairs graag komen want ze brengen een bescheiden bron van financiering, goedkope werkkracht en onvermijdelijk ook status. Maar de jongeren zelf werken veelal in heel verspreide slagorde, ze hebben geen onderlinge contacten over de instellingen heen en een groot aantal onder hen werkt bij voorkeur in kleinschalige lokale initiatieven.
Daar zijn goede redenen voor vanuit de logica van de opleiding: organisatoren willen vermijden dat ze teveel bij elkaar blijven hangen en daardoor kansen laten liggen om voluit contacten met de lokale bevolking te leggen. Maar het bemoeilijkt schaalvergroting en netwerking, terwijl de verafgelegen lokale realiteit niet noodzakelijk gunstig is voor een bredere reflectie en diepgaandere discussie.
Waar de onderwijsinstelling een duurzame institutionele band heeft met de betrokken lokale organisatie is wel diepgaander uitwisseling mogelijk, maar dat blijft een uitzondering.
Persoonlijke groei of wereldburgerschap
Wat komen ze dan wel doen, als ze nogal nadrukkelijk niet kunnen helpen? In de verhalen die we horen en de getuigenissen die we lezen bij de verschillende onderwijsinstellingen, klinken vooral de persoonlijke ervaringen.
Het gaat dan om de waarde voor de jongeren zelf, om attitudevorming, analyseren van de lokale context, omgaan met andere culturen, omgaan met conflicten en sterke contrasten, leren wat armoede in het Zuiden is, niet alleen je eigen handelen maar ook de samenleving bekijken vanuit een breder perspectief, … Die kwaliteiten en attitudes moeten het strikt persoonlijke overschrijden, om straks in te kunnen zetten in het beroepsleven en als meer bewuste wereldburgers in de samenleving.
De contacten met de stagiaires en hun docenten ter plaatse geven een gemengd beeld. De leerervaring hangt behalve van de eigen instelling van de studenten ook heel sterk af van de omkadering zie ze meekrijgen. Op dat vlak wordt best hard gewerkt, en de meeste Belgische onderwijsinstellingen maken in ieder geval wel ernstig werk van de voorbereiding.
De ernst van de opvolging ter plaatse varieert – sommige studenten komen in groep vergezeld van een groot aantal begeleiders, anderen komen moederziel alleen en “je plan trekken” lijkt onderdeel van het curriculum, niet elke stage voorziet supervisiezendingen door docenten.
In nazorg wordt meestal wel weer voorzien, dit is niet alleen belangrijk voor de verwerking door de jongeren zelf maar zou ook moeten helpen om de ervaringen nuttig in te zetten eenmaal ze terug thuis zijn. De Brusselse handelshogeschool ICHEC maakt er bijvoorbeeld een punt van om de attitudes van de stagiaires voor en na de (korte) stage-ervaring uitgebreid te onderzoeken, met interessante, vooral positieve conclusies. Een significant aantal studenten stelt na de ervaring dat ze zich blijvend willen inzetten voor organisaties met mondiale doelstellingen.
We zijn ondertussen in volle verwerkingsproces van de Corona-pandemie en zagen de studenten overhaast vertrekken. Dat ging gepaard met heel gemengde gevoelens. Sommigen bleken vooral gefrustreerd omdat hun persoonlijke stage in de war was gestuurd, of verdrietig omdat ze geen afscheidsfeestje hadden kunnen organiseren.
Anderen waren snel over hun persoonlijke frustratie heen, juist erg scherp bewust van hun hoogst geprivilegieerde situatie waarin ze de luxe hadden om per vliegtuig terug naar huis te kunnen, waar een oerdegelijk gezondheidssysteem hen zal opvangen als ze alsnog ziek worden. Zij hebben inderdaad een paar belangrijke lessen geleerd.
Maar de Amerikaans-Nigeriaanse schrijver Teju Cole heeft het helemaal gehad met dat soort emoties. ‘Dit gaat niet over rechtvaardigheid, maar over emotionele ervaringen die mensen sterkt in hun (blanke) privileges’. Het vormt voor hem een onderdeel van “het industrieel complex van de blanke redder” – zeg maar de hulpindustrie.
Duurzame internationale banden
De kritiek van Cole, gedeeld door vele anderen, bleef niet onopgemerkt in het hoger onderwijs. Vlaamse universiteiten en hogescholen zijn zich bewust van de vragen die de stages in het Zuiden oproepen. Naar aanleiding van een studiedag in 2018 produceerden ze een visietekst “Relevante stages voor het globale Zuiden“ met een aantal principes en aanbevelingen, die gaan van sterkere selectie van studenten over betere voorbereiding en omkadering tot de keuze van de partnerorganisaties in het gastland, en een oproep tot meer onderzoek over de stages.
De tekst kreeg als ondertitel mee “op weg naar een visie voor de 21ste eeuw”. Dat lijkt een erg verre horizon. Niet alleen de klimaatcrisis – de schoolstakingen moesten nog komen in 2018 — maar nu ook de COVID-19 pandemie vormen een aanleiding om de oefening opnieuw te maken en vooral om de praktijk te evalueren.
We hebben absoluut nood aan meer kritische wereldburgers die zich willen inzetten voor een rechtvaardigere mondiale samenleving — dat is iets anders dan een arrogante witte redder. Je hebt geen Zuidstage nodig om zo’n kritische wereldburger te worden, maar het kan wel helpen om de blik te verruimen.
“Om jezelf tegen te komen” is de Afrikaanse zon niet nodig…
Zuidstages binnen het kader van een opleiding hebben ook hun nut waar er weinig andere mogelijkheden bestaan om een eerste werkervaring op te doen in de wereld van de internationale samenwerking. Maar dat vraagt scherpere voorwaarden en langere-termijn engagementen. Bescheidenheid ten aanzien van de eigen rol in het Zuiden is een goede basishouding, maar tegelijkertijd moeten Zuidstages wel de ambitie hebben om een bijdrage te leveren aan mondiale verandering.
Kritische wereldburgers moeten leren stevige analyses te verwerken en zelf te maken, ze moeten inzicht verwerven in de verhoudingen in onze eigen samenleving, in die andere samenleving waar ze tijdelijk terecht komen, en in de internationale verhoudingen en belangen.
Zelfinzicht is ook belangrijk, maar daarvoor hoef je geen duizenden vliegkilometers te maken. “Om jezelf tegen te komen” is de Afrikaanse zon niet nodig… Duurzame banden ter plaatse zijn wel noodzakelijk voor een zinvolle Zuidstage.
Onderwijsinstellingen moeten niet per definitie kiezen voor de kleinste, meest afgelegen organisaties, maar misschien juist voor iets groters, iets minder vrijblijvends, een organisatie die een vuist kan maken – en tegelijkertijd de band met de lokale bevolking niet verliest.
De opleidingsinstelling moet willen investeren zodat dit echte partnerorganisaties worden, niet louter een dienstverlener voor de ontvangst van stagiaires, maar een organisatie waarmee in debat getreden kan worden, die lokaal kan helpen bij de analyse en de reflectie, en de stagiaires ter plaatse stimuleert om meer contacten te leggen en een bredere kijk te krijgen.
De opleidingsinstelling moet tenslotte zichzelf engageren in duurzame internationale relaties, door ook gastdocenten en stagiaires uit het Zuiden uit te nodigen, duurzame keuzes te maken bij investeringen, aankopen, milieumaatregelen, … De Zuidstages zijn dan geen leuk extraatje en internationalisering geen modewoord om de school in de markt te zetten, maar een weloverwogen onderdeel van een duurzame strategie.