De week van de vrijwilliger: een ode aan een netwerk van solidariteit
“‘Een onzichtbaar leger’
We zamelen suiker, linzen, dettol en sportschoenen in. Wij, die ergens, op een of andere manier instaan voor de basisopvang van mensen op de vlucht en mensen die in de marge van de samenleving leven. Wij, de vrijwilligers, een onzichtbaar leger. We zijn met veel en er wordt te weinig naar ons geluisterd. Een column van Bie Vancraeynest.
Bie Vancraeynest
© Brecht Goris
We zijn met veel. Wij die ergens, op een of andere manier instaan voor de basisopvang van mensen op de vlucht en mensen die in de marge van de samenleving leven. Dat eerstelijnswerk wordt steeds vaker door burgers gedaan. Door ons. Gewone mensen. Door organisaties die dat niet onmiddellijk in hun visie en missie hebben staan, maar dat er gaandeweg hebben bijgenomen.
Op een voorzichtige, erg bescheiden manier hoor ik bij die “wij”. Waarschijnlijk maakt u er zelf ook deel van uit, van deze wij. Want het is een genereuze club, deze “wij”, je bent belachelijk snel lid.
Organisaties waar je het van zou verwachten, geven al lang niet meer thuis. Dus ontstaan er nieuwe vormen van solidariteit.
Er zijn mensen die zo zelfs zo ver zijn gegaan dat ze hun eigen leven hebben opgeschort om zich het lot aan te trekken van mensen op de vlucht. Burgers die er genoeg van hadden om toe te kijken en te zien dat er niets gebeurt.
Er zijn mensen die consequent hun avonden en weekends opofferen en hun privélevens openstellen, of, in sommige gevallen, zelfs hun job opzeggen en op hun spaarcenten teren. Burgers die zich verenigen in nieuwe organisatievormen en die moeten uitvinden waar ze bij staan. Die in het begin maar wat doen en dan gaandeweg structuur aanbrengen in hun bezigheden.
Organisaties waar je het van zou verwachten, geven al lang niet meer thuis. Dus ontstaan er nieuwe vormen van solidariteit. Eén van die ‘nieuwe’ organisaties vat het in haar slogan goed samen: ‘Wat we zelf doen, doen we zelf.’
We zijn met zoveel
Elke dag sta ik er wel even van versteld. Dat we met zoveel zijn: de jeugdhuizen waar moeders en jongeren samen koken voor wie op straat leeft, de Brusselse gemeenschapscentra die tot in Duinkerke rijden, de moskeeën die eten bedelen op vrijdag en de rij steeds langer zien worden, het anarchistisch internationaal collectief dat dagelijks 750 vegan maaltijden bedeelt in het Maximiliaanpark, de krakers die panden openen voor wie anders de nacht op straat zou moeten doorbrengen. De voogden van minderjarige asielzoekers, zij die in een naburig asielcentrum bijles gaan geven.
Er zijn de artiesten die na hun voorstelling rondgaan met de hoed om een veelvoud van Deux Euros Cinquante (twee en een halve euro voor een warme maaltijd) op te halen. Er zijn onvermoeibare advocaten aan wie je altijd iets mag vragen. Er zijn buddy’s die gewoon naast iemand gaan staan.
Mensen die gaan joggen met mensen zonder papieren. Mensen zonder papieren die gaan joggen met nieuwkomers. Er zijn nieuwkomers die voedsel recupereren van biowinkels voor vluchtelingen die hier op doortocht zijn.
Er zijn mensen die naar muziekinstrumenten zoeken voor gestrande muzikanten. Voetbalploegen die vluchtelingen laten trainen. Bruggepensioneerden die elke dag ergens achter grote kookpotten staan. Onder of net boven de radar, want of helpen nu eigenlijk mag, is niet zo duidelijk. Iemand zoekt al een tijdje een paar sneakers maat 49 voor een Soedanees met grote voeten.
Er wordt ingezameld, rondgereden, bedeeld en opgeruimd. Overlegd met elkaar. Er is een netwerk van mensen ontstaan in dit land, wat zeg ik, in deze regio, want Britten en Fransen en Duitsers maken er evenzeer deel van uit. Een netwerk van solidariteit, van onderlinge verstandhouding. Altijd pragmatisch, soms politiek.
De pauze, de vertwijfeling en de veerkracht
We zijn met veel. We zijn een leger. We zien een nood en vullen die in. Als we tijd over hebben, zeggen we dat het soms lastig is. Dat we moe worden. Soms doen we even de deuren dicht om op adem te komen. Lassen een pauze in. De krop in de keel bij zoveel onrecht, bij zoveel verhalen, bij zoveel ellende, krijgen we soms niet meer doorgeslikt.
Waarom voeren zij die het voor het zeggen hebben geen gesprek dat maar een lange handdruk met oogcontact hoeft te duren om alles te begrijpen?
We delen de lichte paniek als er een verhaal opduikt met slechte afloop: zit er iemand bij die ik ken? Met wie ik mopjes heb gemaakt? Of ruzie?
Er is de voortdurende vertwijfeling: doen we het goed? Doen we goed? Moeten we niet meer doen?
Het zijn de lichtblauwe ogen van de 14-jarige Bachir, die zes maanden geleden weggestapt is uit Syrië. En die, bij de vraag of hij de hele weg te voet heeft afgelegd, toegeeft dat hij af en toe een stukje met de wagen heeft afgelegd, alsof hij vals zou hebben gespeeld.
Het is proberen niet na te denken wie waar slaapt als het stormt en hagelt. Het is bij elke regendruppel denken aan doorweekte slaapzakken.
Het is niet proberen nadenken over wat zich in Griekenland afspeelt, omdat dat ondraaglijk is. Het is verwonderd zijn over eindeloze veerkracht, en verdrietig worden van eindige veerkracht.
Het is luisteren naar mensen die zeggen dat de oplossingen niet eenvoudig zijn en in je binnenste denken: jawel.
Het is rondkijken en denken: waar zijn ze? De mensen die het voor het zeggen hebben? Die dit beslissen? Waarom voeren zij geen gesprek dat maar een lange handdruk met oogcontact hoeft te duren om alles te begrijpen?
Het is samen brainstormen over iets radicaals, over een gigantisch statement, om iedereen wakker te schudden.
Het is het helpen niet moe te zijn maar te moe zijn om te helpen.
Het is gelijkgestemde zielen vinden, overal in de wereld. Ver weg en dichtbij.
Luister naar ons
Een Duitse vriend, die buitenlandreporter is voor een tijdschrift met aanzien, vertelt me hoe hij het steeds moeilijker heeft om verhalen te mogen vertellen die van wat verder komen. Hij krijgt te horen dat het nu wel welletjes is geweest met die vluchtelingen. Dat is niet wat mensen willen lezen op de bank op vrijdag na een lange werkweek, laat staan dat ze er foto’s van willen zien.
De strategie om de teruglopende verkoop van een gedrukt medium tegen te gaan is “happy” verhalen van “hier”. De hoek waarin wij aan het schilderen zijn, wordt zo steeds kleiner.
Over één ding is er blijkbaar consensus ter politieke linkerzijde: met dit thema haal je geen stemmen. Als er mensen in De Panne in een bootje stappen, gaat het debat ’s avonds over hoe twittertrollen daar op reageren, over de reactie van “onze” mensen. Deze week spelen zich aan meerdere grensovergangen gruwelijke taferelen af, maar er wordt door zoveel politici gewoon over gezwegen.
Bij de christendemocraten stel ik vast dat ze al lang geen christelijk geïnspireerde tekst meer hebben vastgepakt en er al helemaal niet naar hebben gehandeld. Terwijl de woestijnvaders op elke vraag een antwoord hebben.
Gregorius: ‘Tevergeefs denken mensen dat ze onschuldig zijn, als ze beweren dat zij hun bezittingen niet hoeven te delen. Want mensen die zo denken, plegen roofbouw op andermans leven. Zij creëren een slagveld waarop zij moordend rondgaan, omdat zij achterhouden wat de ander toebehoort. Want als je hulp geeft aan mensen in nood, geef je hun wat van hen is, niet van jezelf. Als je je bezittingen met anderen deelt, kun je daarom beter spreken over een daad van rechtvaardigheid dan van naastenliefde.’
Op de eerste lijn zie ik wel militanten en sympathisanten van politieke partijen het werk doen, maar hun stem hoor ik niet als er beslissingen worden genomen, zelfs niet op de oppositiebanken.
Wie ons politiek durft te vertegenwoordigen, daar gaan we op stemmen.
We zijn 2020 en we zamelen suiker, linzen, dettol en sportschoenen in.
We zijn met veel. We zijn met keiveel.
We zijn een onzichtbaar leger.
We zijn met veel en er wordt te weinig naar ons geluisterd.