Een racistisch woord gebruiken in mijn boek, mag ík dat wel?

Column

De maand van Tuly Salumu

Een racistisch woord gebruiken in mijn boek, mag ík dat wel?

Een racistisch woord gebruiken in mijn boek, mag ík dat wel?
Een racistisch woord gebruiken in mijn boek, mag ík dat wel?

Het schrijven van haar eerste roman leverde MO*columniste Tuly Salumu een groot dilemma op. Want wat doe je daarin met het n-woord? Ze wéét hoe hard het kan kwetsen. 'Ik hoop dat de lelijkheid en rauwheid van het woord lezers ontmoedigt om het woord ooit nog te gebruiken.'

© Konstantinos Tsanakas

Tuly Salumu: ‘Een racistisch woord gebruiken in mijn boek, mag ík dat wel?’

© Konstantinos Tsanakas

Het schrijven van haar eerste roman leverde MO*columniste Tuly Salumu een groot dilemma op. Want wat doe je daarin met het n-woord? Ze wéét hoe hard het kan kwetsen. ‘Ik hoop dat de lelijkheid en rauwheid van het woord lezers ontmoedigt om het woord ooit nog te gebruiken als aanspreking of verwijzing naar een persoon van kleur.’

Binnenkort verschijnt mijn debuutroman. Het is een autofictioneel werk over het leven van een dubbelbloed, een Belgisch-Congolees meisje. Bintje groeit op in de jaren ‘90, in de nasleep van Zwarte Zondag, toen de Vlaamse kiezer de regeringspartijen massaal afstrafte en het toenmalige Vlaams Blok voor het eerst de verkiezingen won. Ze is geboren in de late jaren ‘80, waarin volkswijk de Seefhoek in Antwerpen zijn gal spuwde over de “bomenklimmers” en “bananenfretters” in een Panorama-reportage van de toenmalige BRT. Racisme was overal.

In mijn roman probeer ik de impact van die socio-politieke situatie op een gezin te schetsen. De manier waarop ik dat doe, houdt me ‘s nachts wakker. Waarom ontdek je in de volgende scène.

***

_‘_Jullie weten dat ik op prepensioen ga’, zei opa, een druppel ijs van zijn vinger likkend. ‘Maar een vetpot is dat niet. Dus heb ik gezocht naar een job in het zwart.’

‘En heb je iets gevonden?’, vroeg moeder.

‘Neen, ik word nergens aangenomen.’

‘Wat jammer’, antwoordde ze. ‘Door de recessie zeker? Met jouw ervaring zal je uiteindelijk wel iets vinden.’

‘Ik hoop het’, zuchtte opa. ‘Maar jij met je recessie altijd. Een duur woord om het echte probleem te verstoppen…’

‘Welk probleem?’

‘Die vreemdelingen hé’, zei hij terwijl hij de ogen van vader zocht. ‘Die komen hier alleen maar om te profiteren. Ze pikken onze jobs, en ze krijgen onze uitkeringen. En wij maar werken! Ik ben dat beu.’

‘Al wat slecht gaat op de vluchtelingen steken, dat is gemakkelijk’, zei moeder en ze liet haar bestek op tafel vallen.

‘Ik heb gesolliciteerd voor een job als conciërge hier in de blokken’, riep opa met aanzwellende stem. ‘En ik heb ze niet eens gekregen! Ze hebben voor een Somaliër gekozen. En weet je waarom? Omdat hij goedkoper is dan ik. Ze halen de jobs zo van onder onze neus weg!’

‘Rustig, Gaston’, suste oma.

‘On ne peut pas parler d’autre chose?’, prevelde vader met neergeslagen ogen. Zijn ijstaart was inmiddels gesmolten. Hij roerde er lusteloos in.

‘Vuile neger, jij moet zwijgen’, riep opa die rood aanliep. Hij zette zich recht. ‘Jij bent hier met een parachute mijn huis komen binnenwaaien. Mijn huis! En jij durft mij dicteren waarover ik moet babbelen?’

‘Kom, we zijn weg’, zei moeder en ze greep mijn hand. ‘Kom Bintou, het is tijd!’

***

Zeg eens, wat voel je bij dit fragment? Laat het je koud? Of struikel je erover met lichte gêne, met verontwaardiging misschien? Dat begrijp ik.

Iedere keer ik het woord hoor of lees is het een slag in mijn gezicht, en toch leg ik het mijn personage zelf in de mond.

Tientallen keren moet ik het al gelezen hebben, en toch grijpt het me nog altijd bij de keel. De kwalijke gedachtegang van de opa. De stijgende ergernis van de moeder.

En dan is er nog het n-woord, iedere keer ik het hoor of lees een slag in mijn gezicht, en toch leg ik het mijn personage zelf in de mond. Sindsdien heb ik het al meermaals geschrapt, opnieuw geschreven, geschrapt enzovoort. Ik lig er al maandenlang met mezelf over in de knoop. Want zo’n racistisch woord gebruiken in mijn boek: kan dat wel? Mag ík dat wel?

Er zijn ongetwijfeld mensen die mijn schroom niet zullen begrijpen en die van mening zijn dat het maar een woord is als een ander, zonder negatieve bedoelingen. Voor hen duik ik even terug in de geschiedenis van de uitdrukking, die taalhistoricus Ewoud Sanders in Het n-woord genuanceerd heeft blootgelegd.

Sanders vond het woord in onze contreien voor het eerst terug in een notariële akte uit 1561 in Antwerpen. Die vermeldt een zekere Antoon, een zwarte man die werkzaam was in de lakenindustrie. Sanders onderzoek wijst uit dat het woord later, in de 19de eeuw, een duidelijk negatieve bijklank krijgt en wordt geassocieerd met slaven. Het idee dat het neutraal is, klopt dus niet.

Voor de duidelijkheid: ik vind het een walgelijke en kwetsende uitdrukking. Door zijn historische verwijzing naar slavernij maar ook door mijn persoonlijke ervaringen. Als kind werd het me op school soms toegeworpen, mijn vader kreeg het voortdurend naar zijn hoofd geslingerd. Ik weet hoeveel pijn het doet, dus zal het zelf nooit in mijn dagelijkse communicatie gebruiken.

In Engelstalige rapsongs kan ik het verdragen, als geuzennaam. Met komieken die het onder de noemer van humor gebruiken, heb ik het moeilijker, al probeer ik ook hen te tolereren. Dat lukt me trouwens enkel als de moppen intelligent zijn. Zijn ze gratuit, dan doen ze godverdomme veel pijn.

Is het geoorloofd?

Verwijt de pot de ketel? Misschien. Maar laat me proberen uitleggen waarom ik het gebruik van het woord in mijn boek wel geoorloofd vind. Ik gebruik het, op één uitzondering na, enkel in dialogen. Het zijn mijn personages die het uitspreken, soms uit onwetendheid, zoals de juf van Bintou, soms als wapen om anderen te kleineren, zoals de opa.

Ik ben me ervan bewust dat dit sommige lezers kan kwetsen. Maar om de impact van het rauwe racisme in de jaren ‘90 over te brengen, moet ik de lezer naar adem doen happen. Dat lukt me alleen door de geschiedenis te schetsen zoals ze was en het woord voluit te gebruiken.

Als we die realiteit vandaag verbloemen, lijkt het alsof het nooit is gebeurd.

De roman speelt zich af in een arbeidersmilieu waarin zo’n taal gangbaar was. Sommige scènes hebben het nodig. Een sociaal verantwoord alternatief volstaat simpelweg niet om de manier waarop we dertig jaar geleden omgingen met zwarte mensen invoelbaar te maken. Als we die realiteit vandaag verbloemen, lijkt het alsof het nooit is gebeurd. Zeker voor kinderen en jongeren die het nooit hebben meegemaakt en niet anders kennen dan de huidige situatie.

Momenteel gebruik ik het woord vier keer in mijn boek. Hoofdpersonage Bintou wordt er de laatste keer mee geconfronteerd in het derde deel, als ze volwassen is en voor de klas staat als leerkracht Frans en moeite heeft om haar leerlingen in toom te houden. Op een gegeven moment wil ze een jongen buiten gooien, maar hij weigert. Daarop trekt ze aan zijn mouw, waarop hij woedend uitroept: ‘Blijf van me af! Ik laat me niet de les spellen door een dwaze negerin!’

Doet die zin je even verstijven? Dat is het effect dat ik als schrijver voor ogen heb, en dat ik niet — of toch zeker in veel mindere mate — bereik met: ‘Blijf van me af! Ik laat me niet de les spellen door een dwaze kleurling!’

Ik ben van plan om hierover een begeleidende notitie in het boek op te nemen, een toelichting voor de lezer. Maar zelfs met zo’n waarschuwing vermoed ik dat het boek kritiek zal oogsten.

Enerzijds zullen er lezers zijn die het gebruik van het n-woord zullen veroordelen. Die zullen zeggen: ‘je dacht toch niet dat jij dit woord mag gebruiken, enkel en alleen omdat je een bruine huidskleur hebt?’

Ik hoop dat lezers begrijpen dat de taal van sommige personages in mijn boek geen weerspiegeling is van mijn eigen taalgebruik.

Anderzijds zullen er lezers zijn die het boek te woke vinden, omdat het gaat over aspecten van diversiteit die in de Vlaamse literatuur nog niet vaak zijn belicht. Het gaat over intergenerationeel trauma, huishoudelijk geweld, racisme en vervreemding binnen het eigen gezin, de hyperfixatie op huidskleur en het verstoten van je eigen kind.

Ik heb intussen geleerd dat je een dik vel moet kweken om te schrijven over deze gevoelige onderwerpen en dat je nooit voor iedereen goed kan doen. Daarom vind ik het des te belangrijker om authentiek en genuanceerd te blijven. Ik hoop dat lezers begrijpen dat ik mijn roman op een doordachte manier heb geschreven en dat de taal van sommige personages geen weerspiegeling is van mijn eigen taalgebruik.

Tot slot nog dit. De bewuste scènes zijn allemaal gebaseerd op echte gebeurtenissen in mijn leven, gebeurtenissen die een blijvende stempel op me hebben gedrukt. Door ze op papier te zetten, in al hun lelijkheid en rauwheid, hoop ik lezers te ontmoedigen om het woord ooit nog te gebruiken als aanspreking van of verwijzing naar een persoon van kleur.

Want ook al voelt het grote publiek meer en meer aan dat het niet oké is, er zijn nog steeds mensen die niet beter weten of het flauwekul vinden en vertikken om zich aan te passen. Als ik met mijn boek ook maar één van hen van het tegendeel overtuig, zal ik blij zijn.