‘De Europese Commissie lijkt een ongeziene haast te hebben’
“‘Europa schakelt een versnelling hoger in zijn grondstoffenpolitiek. Is dat goed nieuws?’
Het Europees Parlement stemde op 14 september over wetgeving die de bevoorrading van kritieke grondstoffen, zoals nikkel of lithium, moet verzekeren. Deze aardmetalen zijn van belang voor de duurzame omslag van onze economie. De wetgeving oogt mooi op papier, maar is ze dat ook in de praktijk?
Een kleinschalig mijnbouwproject in Congo, 2020. Een meerderheid van ‘s werelds geschatte kobaltreserves bevindt zich in het land.
The International Institute for Environment and Development (CC BY-NC-ND 2.0)
Het Europees Parlement stemde op 14 september over nieuwe wetgeving die de bevoorrading van kritieke grondstoffen moet verzekeren. Wordt het een stap richting een economie binnen planetaire grenzen, of een neokoloniaal recept voor de plundering van het Globale Zuiden? Onze beleidsmakers hebben nog enkele sleutels in handen, schrijft MO*ontwikkelaar Wies Willems.
In maart dit jaar lanceerde de Europese Commissie een voorstel van verordening over de toevoer van zogenaamde kritieke grondstoffen voor de Europese economie. Europa wil immers minder afhankelijk worden van staten als China en Rusland voor de toevoer van mineralen zoals lithium, kobalt, nikkel en zeldzame aardmetalen – grondstoffen waarvan de vraag als gevolg van de energietransitie enorm zal stijgen (voor de productie van onder andere autobatterijen, windmolens en zonnepanelen).
In totaal worden 34 grondstoffen als ‘kritiek’ beschouwd, wat wil zeggen dat hun bevoorrading onder druk staat terwijl ze tegelijk van groot belang zijn voor de Europese economie, en in het bijzonder de realisatie van de Green Deal (het plan om de EU klimaatneutraal te maken tegen 2050). Al rekt de Commissie het begrip ‘kritiek’ nogal breed op: naast hernieuwbare energie worden ook de ruimte- en defensie-industrie in de tekst beschouwd als strategische sectoren. Dat de wet vooral de energietransitie zou dienen, moet dus met een korrel zout genomen worden.
De nieuwe verordening wil die grotere Europese autonomie verwezenlijken via een combinatie van meer mijnbouw en metalenverwerking op Europese bodem, ambitieuzere recyclagedoelstellingen en handelsafspraken met ‘gelijkgezinde’ grondstoffenrijke landen. Ook wil ze afspraken vastleggen voor een beter geregelde interne Europese markt voor kritieke grondstoffen (en producten die deze grondstoffen bevatten).
Wat is er mis met het voorstel?
De Commissie stelt de bevoorradingszekerheid van Europa voorop en legt in haar voorstel sterk de nadruk op investeringen in nieuwe mijnbouw en de versnelling van procedures om zogenaamde ‘strategische’ projecten in de steigers te zetten. Hoewel er inderdaad meer primaire grondstoffen nodig zullen zijn voor de energietransitie, is die dominante focus op mijnbouwbelangen vanuit het perspectief van mondiale (klimaat)rechtvaardigheid nogal problematisch. De garanties voor bescherming van natuur, mensenrechten en goed bestuur in de tekst zijn immers (veel) te zwak, terwijl de industrie met fluwelen handschoenen wordt aangepakt.
Vraagvermindering is uiteraard een belangrijk deel van de oplossing. Maar ik focus hier op drie andere aspecten.
Een eerste punt zijn de strategische partnerschappen die de EU wil aangaan met andere landen. De voorgestelde verordening spreekt in de context van partnerschappen over ‘meer gelijkwaardige relaties’ met niet-Europese landen en ontwikkeling van toegevoegde waarde voor de economie in die landen.
Maar het is onduidelijk welke concrete maatregelen daartegenover staan. Zo zou Europa zich sterker moeten engageren tot het delen van financiële middelen, kennis en technologie, steun voor industrialisatie in niet-Europese landen, en zich bereid moeten tonen om ook afgewerkte producten te importeren.
Een tweede probleem is het al te grote vertrouwen dat de Commissie stelt in certificaten en bedrijfsaudits. Bedrijven die Europese steun willen krijgen om een ‘strategisch project’ op te starten moeten hun duurzaamheidsprestaties louter kunnen aantonen op basis van de naleving van dergelijke standaarden die de industrie zelf bepaalt. Daardoor loert greenwashing van de mijnbouwsector om de hoek, want ngo-rapporten tonen aan dat er heel wat schort aan dergelijke systemen.
Dergelijke tools kunnen wel helpen, maar in plaats van zorg voor mensenrechten en milieu uit te besteden, is het vooral aan bedrijven zélf om continu te waken over risico’s op vlak van mensenrechten en milieu in de hele waardeketen van hun activiteiten, zoals internationale richtlijnen voorschrijven. De EU-wetgeving over zorgplicht kan hiervoor een kader creëren, maar zal vanwege haar beperkte reikwijdte (enkel van toepassing op de allergrootste bedrijven) niet volstaan.
Ten derde is er een grote bezorgdheid vanuit gemeenschappen, sociale bewegingen en ngo’s rond de beperkte inspraak die de Commissie voorziet met betrekking tot nieuwe mijnbouwprojecten, zowel binnen als buiten de EU.
Meer dan de helft van projecten voor de ontginning van ‘energiemineralen’ wereldwijd bevindt zich op land van inheemse gemeenschappen.
Vooral inheemse gemeenschappen dreigen hiervan het slachtoffer te worden: volgens onderzoek van Nature bevindt meer dan de helft van projecten voor de ontginning van ‘energiemineralen’ wereldwijd zich op land van inheemse gemeenschappen. Recent waren er bijvoorbeeld nog grote protesten tegen plannen voor lithiumontginning in Argentinië — één van de landen waarmee de EU de handelsbanden rond grondstoffen wil versterken.
De vlottere toekenning van vergunningen waarop de Europese verordening mikt, gaat voorbij aan internationaal erkende rechten zoals het recht op vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC). In plaats van een eenduidige verwijzing naar dit recht — wat ook in sommige gevallen een ‘nee’ aan nieuwe mijnbouwprojecten impliceert — spreekt de tekst over het ‘faciliteren van publiek draagvlak’. Een recent rapport van Oxfam toont aan dat ook hier een dwingend regelgevend kader nodig is: slechts een zeer kleine minderheid van bedrijven engageert zich uit zichzelf om FPIC te respecteren.
Ook in de Critical Raw Materials Board, een orgaan dat advies moet geven over vergunningen voor nieuwe mijnbouwprojecten (bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie), is er vooralsnog geen duidelijk mechanisme om bezorgdheden rond mensenrechten-, milieu- of bestuurlijke kwesties aan te kaarten. Het is essentieel dat vertegenwoordigers van het middenveld, Europees en niet-Europees, hier een plaats aan de tafel krijgen.
Wat heeft het Parlement beslist?
In juni nam de Raad van EU-lidstaten zijn standpunt aan over de wetgeving, met enkele voorstellen voor verbetering van het Commissievoorstel. Positief is onder meer dat de Raad de ambitie voor de verwerkings- en recyclagecapaciteit wil verhogen en meer aandacht vraagt voor de terugwinning van secundaire kritieke grondstoffen uit afval en producten die reeds in omloop zijn.
Tijdens de zomer namen vervolgens verschillende comités in het Europees Parlement hun positie aan en op 14 september werd het dossier gestemd in de plenaire vergadering. Ook het Parlement vroeg een versterking van de circulariteitsambities, een belangrijke stap vooruit.
Europese besluitvorming is vaak tergend traag, maar deze keer lijkt de Commissie een ongeziene haast te hebben.
Een andere overwinning is de goedkeuring in het Parlement van amendement 11, dat het recht op FPIC van inheemse gemeenschappen sterker verankert. Maar ook hier blijven er achterpoortjes: zo kan de EU nog altijd projecten doorduwen als ze ‘van hoger algemeen belang’ worden beschouwd – een concept dat voor interpretatie vatbaar is. De EU zou daarmee dus nog altijd mijnbouwbelangen voorrang kunnen geven op de (land)rechten van gemeenschappen, maar ook bijvoorbeeld op (Europese) natuur- en waterwetgeving.
Hoe moet het nu verder?
Europese besluitvorming is vaak tergend traag, maar deze keer lijkt de Commissie een ongeziene haast te hebben. De onderhandelingen bevinden zich momenteel in de laatste fase – die van de trialooggesprekken tussen de Commissie, de Raad en het Parlement.
Spanje, de huidige voorzitter van de Raad, wil nog dit jaar een finaal akkoord rondkrijgen. Als het Spanje niet lukt, is voor België als de volgende EU-voorzitter vanaf januari een belangrijke rol weggelegd bij het doorhakken van de laatste knopen in dit dossier.
Een brede coalitie van ngo’s en hun partnerorganisaties buiten Europa blijft ondertussen het proces op de voet volgen en de civiele maatschappij een stem geven in deze cruciale tijden voor Europa’s grondstoffenpolitiek.
Lees meer in deze politieke nota die de auteur schreef voor Broederlijk Delen.