Facebook en ik: it’s complicated.

Column

Facebook en ik: it’s complicated.

Facebook en ik: it’s complicated.
Facebook en ik: it’s complicated.

Nadat ik het contract had getekend waardoor ik hier niet langer columniste ben maar halftijds redacteur klimaat bij MO* word, kwam nog een laatste vraag. Of beter: een niet afdwingbare verplichting die als vraag geformuleerd werd. Het betrof de sociale media.

Of ik me wat actiever op sociale media kon bewegen, was de pertinente vraag. De kans dat u deze column via Facebook leest en deelt, is nu eenmaal dubbel zo groot dan dat u hem actief opzoekt op de website van MO*.

Neem het van mij aan: dat is ondertussen netjes berekend, uitgeteld en in statistieken gegoten. Uw bewegingen op het wereldwijde web hebben al lang geen geheimen meer voor wie ze kan lezen en interpreteren. Een journalist in de 21e eeuw heeft nauwelijks bereik als hij of zij geen profiel op Facebook heeft.

Facebook was als een kennis waar ik ooit veel tijd mee had doorgebracht, maar die ik – eens verhuisd – uit het oog verloren was omdat het altijd al wat had gewrongen tussen ons.

Het had een onbelangrijk detail in een verder aangenaam gesprek kunnen zijn. En voor de twee miljard actieve gebruikers van Facebook was het niet eens een punt van discussie geweest. Alleen: ik zit niet op Facebook. En dat is geen vergetelheid of een gevolg van een uitgelopen verblijf in de oertijd: het is een bewuste beslissing. Exact 299 dagen geleden heb ik mijn account op Facebook afgesloten. Sindsdien heb ik de stroom aan andermans belevenissen nauwelijks gemist. Facebook was als een kennis waar ik ooit veel tijd mee had doorgebracht, maar die ik – eens verhuisd – uit het oog verloren was omdat het altijd al wat had gewrongen tussen ons.

De voorwaarde die nu voor me op tafel lag – u kan maar beter een Facebook-account aanmaken – bevestigde in mijn ogen vooral het besluit dat ik toen genomen had. Het zegt veel over de centrale plaats die de sociale netwerksite op amper tien jaar tijd in onze levens heeft veroverd en over de manier waarop ze alle instellingen die we zo cruciaal en onontbeerlijk achten voor onze democratie door elkaar heeft geschud. Van het maatschappelijk debat over de politiek en de journalistiek. Ze lijken slechts half te bestaan zonder Facebook, wat reëel gebeurt wordt virtueel versterkt en omgekeerd. Niet zelden klontert het verkeer op sociale media samen tot de actualiteit van de dag. De aarde is vele planeten tegelijk geworden.

Virtuele suiker

Sommigen jubelen bij zo veel disruptieve kracht en menen vol goede en misschien lichtjes naÏeve moed dat dit de vooruitgang is die nu eenmaal onomkeerbaar is. Het is aanpassen of wegrotten. Anderen wijzen erop dat de gulzige manier waarop Facebook beslag legt op onze tijd, onze omgang met elkaar en de manier waarop we allemaal vervellen tot kleine merken eerder corrosief is dan constructief.

Het boeiende is dat degenen die als eersten wezen op alle positieve krachten van sociale media – ze zouden ons wereldwijd verbinden en hadden ze ons niet de Arabische lente, Occupy Wall Street en een nieuwe golf van protest gebracht? – ook de eersten werden om te waarschuwen voor de macht die de onstilbare datahonger Facebook opleverde. Zowel op onze levens als in de samenleving.

‘Het wordt tijd om sociale media op dezelfde lijn te plaatsen als de tabaksindustrie.’

‘Het wordt tijd’, schrijft wetenschapsjournalist Adam Alter in Superverslavend, ‘om sociale media op dezelfde lijn te plaatsen als de tabaksindustrie.’ Iedere like, iedere re-tweet, ieder hartje is virtuele suiker die slechts een doel heeft: ons nog meer te laten opzuigen in een “nepwereld van niksigheid”.

Maar er is meer dan het feit dat sociale media dezelfde hersenlobben kietelen als chocolade, nicotine en cocaïne. In essentie gaat het om die ongecontroleerde macht die Facebook bij elkaar schraapt. Mark Zuckerberg mag dan al graag benadrukken dat het eerste en belangrijkste doel van Facebook is ‘de wereld transparanter te maken door mensen de kracht te geven om te delen’, hoe langer dit feestje van virtuele verbondenheid duurt, hoe duidelijker het wordt dat de wereld altijd complex zal blijven en dat de enige die niet transparant wordt Facebook zelf is. En dat is een probleem. Zeker als je weet dat ondertussen veertig procent van de Amerikanen Facebook als eerste nieuwsbron aanvinkt.

Journalistiek heeft de opdracht helder en transparant te zijn; Facebook is dat bewust niet. Het maakt de netwerksite per definitie onbetrouwbaar als nieuwsbron en toch lijkt ons dat niet te deren. Precies omdat Facebook over dat geheime algoritme beschikt dat ervoor zorgt dat we precies die berichten als eerste lezen die ons het diepste raken of het eigen gelijk bevestigen. Het maakt ons onverschrokken en lichtjes onbeschaamd. Wat we in de echte wereld nooit met vreemden zouden delen, doen we virtueel onbekommerd.

Mocht Facebook in de achttiende eeuw bestaan hebben, het was de grootste slavenhandelaar van zijn tijd geweest.

’s Avonds laten we rolluiken af om onbekende blikken buiten te sluiten, online bieden we ongegeneerd een inkijk in wat ons roert. We zeggen, nee roepen, schreeuwen en fulmineren het onzegbare. Het is deels waar Facebook op teert. Ons menselijke verlangen om niet alleen vakantiefoto’s, maar ook verontwaardiging en ongefilterde boosheid te delen, onze natuurlijke aanleg tot sociaal gedrag is de grondstof die Facebook ontgint en die wij gratis en volledig vrijwillig aanbieden.

Wij zijn de energiebron waar Facebook op draait en wij zijn het product dat het bedrijf volgens een bikkelharde commerciële logica elders op de markt brengt. Mocht Facebook in de achttiende eeuw bestaan hebben, het was de grootste slavenhandelaar van zijn tijd geweest.

Facebookpresident

Het was een van de redenen waarom ik 299 dagen geleden, de dag na de Amerikaanse presidentsverkiezingen op Google – zeker, de ironie ontging me niet – de vraag typte: ‘How to delete eternally my Facebook-account.’ Al was ‘How to delete’ voldoende geweest, want de derde autosuggestie die Google uit het eigen wonderlijke algoritme toverde was: ‘Facebook’. Niet alleen ik worstelde blijkbaar met de greep van Facebook op mijn leven en ons samenleven, velen waren me voorgegaan.

Ik merkte het ook na mijn afscheidsnota op het sociale netwerk. Iedereen worstelde ermee, velen wilden ervan af en bleven toch. Ze vloekten op alle tijd die ze verloren door op berichten te klikken waarvan ze zich na het lezen afvroegen waarom ze ze eigenlijk aangeklikt hadden. Alsof we met z’n allen vastzaten in een schizofreen universum en we omwille van de enkele, duidelijke en heldere voordelen de ondertussen steeds groeiende nadelen erbij namen.

De reden die mensen om me heen opgaven waarom ze ondanks alle bedenkingen toch op Facebook zaten, was bijna identiek aan de argumenten die men op tafel legt om bomen te kappen voor bedrijventerreinen of files op te lossen met meer wegen: we kunnen niet anders, we hebben geen keuze, als iedereen op Facebook zit, ben je dan geen technologie-hatende romanticus als je het niet doet?

Dat er misschien iets schortte aan de verhouding tussen voor- en nadeel van Facebook werd nooit zo duidelijk in de nadagen van de Amerikaanse verkiezingskater.

Dat er misschien iets schortte aan de verhouding tussen voor- en nadeel werd nooit zo duidelijk dan in de nadagen van de Amerikaanse verkiezingskater. Omdat Facebook zo’n belangrijke rol – bepalend volgens de ene, doorslaggevend volgens de andere – had gespeeld, werd Trump ook wel de eerste Facebookpresident genoemd. Zijn campagneteam was erin geslaagd boodschappen zo op maat te snijden van iemands Facebookprofiel dat aanhangers van Clinton berichten kregen over haar banden met Wall Street en mogelijke Trump-kiezers werden bestookt met het ondertussen gekende recept van de muur, het weer groot maken van Amerika, de zondvloed van illegalen, de waanzin van windmolens en het omarmen van steenkool.

Ook Obama had gedroomd van deze gerichte vorm van campagne voeren, maar Trump kon het platform bestormen dat ervoor gemaakt leek: Facebook. In de virtuele wereld bleek plots alles mogelijk: echt werd vals en vals werd echt. De waarheid leek niet meer van tel, feiten waren irrelevant, zo lang de inhoud of het gebrek eraan maar de juiste zones in de onderbuik bespeelde.

De algoritmes van Facebook vellen geen waarde-oordeel, ze onderscheiden juist niet van fout, daarvoor zijn ze niet gebouwd. Wel om een account zo veel mogelijk te bevestigen in wat hij al weet en wat hem beroert. Of dat nu het geloof in een platte aarde is of de overtuiging dat Elvis nog leeft. Op Facebook is ieder idee – hoe dwaas en nep ook – gelijk.

In de maanden voor de verkiezingen werden de valse nieuwsberichten gretiger gelezen en gedeeld dan wat doorging als echt nieuws. Een veranderende en schuivende democratie heeft een stevige journalistiek nodig. Maar, zo blijkt nu, die journalistiek redt het niet zonder Facebook waarvan de bereikbaarheid altijd het veelvoudige zal zijn dan van een tijdschrift op papier of een eigen platform. Het is de paradox waarin we met z’n allen rond spartelen en waaruit ik me op die donderdag in november wilde losweken.

Drugs in geschenkverpakking

Natuurlijk zou ik de loop der geschiedenis niet veranderen door de vraag die ik op Google had ingetikt effectief uit te voeren. Maar met Trump in het Witte Huis had ik die puberale drang iets te doen. Een kleine daad van verzet. Ik formuleerde het als iets heldhaftigs, maar dat afscheid van Facebook hield evengoed zelfbescherming in. Want het jaar waarin Trump president werd, werd mijn oudste zoon twaalf en twaalf is tegenwoordig het moment waarop men een eigen telefoon krijgt. Geen gewone telefoon, ben je gek en achterhaald, nee, een smartphone. En dat confronteerde me met een volgend probleem: hoe voed je kinderen op in tijden van sociale media die overal waar je gaat met je meereizen.

Toen iemand in mijn omgeving ons lachend vergeleek met ouders die de drugs van hun kinderen in geschenkverpakking aanboden en daarbij verwachtten dat ze zich wel zouden leren beheersen, vond ik dat behoorlijk overdreven. Maar de – op dat moment – meer dan honderd dagen zonder Facebook hadden me alerter gemaakt voor alle kleine signalen die erop wezen dat sociale media ons veranderd hebben. Soms lijkt het alsof we zombies geworden zijn, hoe we in de trein, aan de bushalte, op café, tijdens een gesprek met een lege blik over dat scherm scrollen, kijkend naar tweedehandsgebeurtenissen van anderen.

Ik wees er mijn zonen lachend op, hoe meisjes in de trein niet langer met elkaar giechelen maar duckfaces trekken naar hun smartphones; hoe een koppel aan de tafel naast ons meer oog heeft voor ieders smartphone dan voor het bord dat voor hen staat en de man of vrouw die voor hen zit; naar de ouders die hun kinderen met de ene hand op de schommel duwden en de andere afwezig over hun telefoon lieten glijden.

Hoe interpreteert een kind de voortdurende concurrentie van een pingende, tingelende en zoemende telefoon? Wat als al die sociale media ervoor zorgen dat de eenzaamheid nijpender wordt dan ooit? Hoe leer je kinderen omgaan met een medium dat zo’n aantrekkingskracht op ons uitoefent, waar we ’s ochtens voor het tanden poetsen al naar grijpen als een alcoholieker die de dag niet kan beginnen zonder die eerste pint? Hoe stevig staan we dan in onze schoenen tegen het systematische gebruik van onze data voor minder fraaie doelen?

Rekenen op de goodwill en het zelfregulerende karakter van de data-industrie, is als aan de dealer vragen of hij in zijn vrije uren ook een ontwenningskliniek wil leiden.

Wat bijvoorbeeld te denken van de supercomputer voor burgerlijke gehoorzaamheid die het Chinese regime wil uittesten: op basis van wat men deelt op netwerksites kunnen mensen punten verdienen en een sociale kredietscore opbouwen. Hoe hoger de score, hoe volgzamer de burger en hoe makkelijker hij toegang krijgt tot leningen of overheidsdiensten. De technologie om de ultieme bewakingsstaat uit te bouwen, bestaat.

Natuurlijk betekent dit niet dat we met z’n allen gillend moeten wegrennen van Facebook, maar wel dat we ons grondig moeten bezinnen waarvoor we de technologie willen gebruiken en waarvoor niet. Zeggen: iedereen doet het, dus ik ook, want anders loop ik de vooruitgang mis, is minder dan ooit een valabel argument. Verkeer heeft regels nodig. Zowel op de weg als op het internet. Daarbij rekenen op de goodwill en het zelfregulerende karakter van de data-industrie, is als aan de dealer vragen of hij in zijn vrije uren ook een ontwenningskliniek wil leiden.

Tags