‘Economie is te belangrijk om over te laten aan economen’
“‘Geef de economie terug aan de samenleving’
De coronacrisis zet de economische discussie op scherp. Het aantal dissidente stemmen van economen die in meer of minder radicale bewoordingen het neoliberale denken op de schop gooit, neemt al enkele jaren toe. Wat hen verenigt, is de erkenning dat economie vooral een kwestie is van politieke (en morele) keuzes.
PxHere Public domain (CC0)
De coronacrisis zet de economische discussie op scherp. Toch neemt het aantal dissidente stemmen toe van economen die in meer of minder radicale bewoordingen het neoliberale denken op de schop gooien. Wat hen verenigt, is de erkenning dat economie geen natuurwetenschap is, maar vooral een kwestie van politieke (en morele) keuzes.
De New York Review of Books bracht tijdens deze corona-maanden een selectie van vroegere publicaties online onder de aandacht. Zo hernam ze begin september een artikel van David Graeber, antropoloog en Occupy-activist.
In Against Economics, oorspronkelijk verschenen in december 2019, besprak Graeber het boek Money and Government: the Past and Future of Economics van Robert Skidelsky (2018). De rechtstreekse aanleiding tot herhaling van de publicatie was het overlijden van Graeber, op 2 september jl..
Maar de laatste paragraaf van zijn recensie biedt een veel dwingender reden om de bespreking opnieuw te lezen en ook het boek zelf aan te pakken. Graeber vroeg zich immers af welke schok nodig is om het reguliere economisch denken grondig om te gooien. ‘Een radicale politieke ommezwaai in een belangrijke regering in deze wereld? Een globale jongerenopstand?’.
Dat was vóór de uitbraak van COVID-19. Kan de ongeziene economische weerbots van deze wereldwijde gezondheidscrisis alsnog die rol spelen?
Dissidente stemmen worden sterker
De titel Against Economics dekt niet helemaal de lading. Voor Graeber ging het er in de eerste plaats om de aannames en uitgangspunten van mainstream economen (hij bedoelt daarmee hoofdzakelijk neoliberale theorieën) in vraag te stellen en de economie terug te koppelen aan de echte wereld. Het is meteen ook een pleidooi om economie niet enkel aan de economen over te laten. Dat is niet nieuw (denk aan “The Great Transformation” van Karl Polanyi uit 1946 dat nog steeds inspireert) maar krijgt sinds de financiële crisis van 2008 en de grote recessie die er op volgde wel vernieuwde aandacht.
Sinds die crisis passeerde een hele golf van publicaties en optredens van “dissidente” of “heterodoxe” economen die in meer of minder radicale bewoordingen het neoliberale / neoklassieke denken op de schop gooien. Om er slechts enkele te noemen die regelmatig ook een breder publiek aanspreken (er zijn Nobelprijswinnaars bij): Joseph Stiglitz, Thomas Piketty, het duo Abhijit Banerjee & Esther Duflo, Ha-Joon Chang, Kate Raworth, en van eigen bodem Paul De Grauwe of, minder zichtbaar, Ingrid Robeyns.
Ze vormen een bontgekleurde mix want ze leggen allemaal eigen klemtonen, maar één van de uitgangspunten die hen verenigt, en het punt dat we hier willen maken, is: de erkenning dat economie geen natuurwetenschap is, maar vooral een kwestie van politieke (en morele) keuzes.
Het doet terugdenken aan een boekje dat eind jaren ’70 van de vorige eeuw in Nederland grote populariteit kende: Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien van de Nederlandse econoom Jan Pen. Hij stelde o.a. ‘als iemand meent dat de economen ons kunnen uitleggen hoe we moeten handelen, wordt hij misleid door het zelfverzekerde gedrag van deze lieden, (…)’
Verder, stelde Pen ‘wordt het misverstand in de hand gewerkt dat ze [de economen] over een geheime formule beschikken waarmee ze ons kunnen bedillen. Veel economen werken graag aan dat misverstand mee – ze spreken over “optima” als ze gewoon hun voorkeuren kracht willen bijzetten’.
Wie oud genoeg is (en een beetje band met Nederland heeft) zal deze verzameling columns met plezier teruglezen (integraal online beschikbaar). Ze zijn geschreven tussen 1967 en ‘75, dat boeiende tijdsgewricht met mei ’68, de oliecrisis en het verschijnen van het rapport van de Club van Rome. Een tijdsgewricht ook waar het idee van de welvaartsstaat en het keynesiaanse economisch beleid langzaam maar zeker onderuit gingen.
Toch is de provocerende titel misleidend, want volgens Pen viel het anno 1976 nogal mee met die heilige koeien en voor hem was de economie een rationele wetenschap, die zoekt naar verbanden en naar instrumenten om doelstellingen te bereiken die de samenleving moet formuleren. En hij kon hard uithalen naar vakgenoten en vooral niet-economen die dat anders zagen.
Ha-Joon Chang is in “Economie. De gebruiksaanwijzing” (2014) veel scherper voor zijn eigen vak, dat voor hem nadrukkelijk géén exacte wetenschap is, en daarom niet enkel aan de experten kan overgelaten worden.
Wetenschappelijke waarheden of geloofsartikelen
Graeber maakt met de recensie over Skidelsky zijn punt door te wijzen op twee verschillende discussies onder economen die nooit opgelost lijken: de verhouding tot geld, en de rol van de overheid. Hij zet daarvoor de orthodoxe monetaristen –die voor hem min of meer samenvallen met neoklassieken en neoliberalen– af tegenover de economen die een actiever begrotingsbeleid voorstaan.
Skidelsky toont met vele voorbeelden uit de economische geschiedenis dat telkens wanneer hard monetair beleid werd toegepast een economische krimp volgde, met alle gevolgen van dien.
De eersten zouden hun rol liefst beperken tot het onder controle houden van de hoeveelheid geld in omloop (uit vrees voor inflatie) en vertrouwen er verder op dat de marktwerking altijd wel weer, als “vanzelf” een evenwicht vindt. Voorstanders van een actiever begrotingsbeleid, zoals het Keynesiaanse beleid in de naoorlogse periode tot begin jaren ’70 van de vorige eeuw, trachten door overheidsuitgaven en belastingheffing rechtstreeks invloed te krijgen op welvaartscreatie en herverdeling via overheidsinvesteringen in tewerkstelling, sociale zekerheid, infrastructuur, …
Voor Skidelsky is dat inflatierisico geen economische wetmatigheid maar simpelweg een foute aanname. Hij toont met vele voorbeelden uit de economische geschiedenis dat telkens wanneer hard monetair beleid werd toegepast (zeg maar strakke besparingen) een economische krimp volgde, met alle gevolgen van dien. En net als zo vaak in het verleden, maakte het vertrouwen in de marktwerking blind voor de aanstormende crisis in 2008.
Tijd voor andere economische uitgangspunten.
Ondertussen sloeg het coronavirus toe, met als gevolg niet alleen een gezondheids- maar ook, en opnieuw, een gigantische economische crisis. Het voorlopige economische antwoord bestond uit ongeziene kapitaalinjecties – dat is volstrekt geen orthodox monetair beleid.
De vraag is echter wat er gaat gebeuren nà deze crisis: wie gaat de rekening betalen? Graeber zou wellicht betoogd hebben dat er makkelijk de spons over geveegd kan worden, geldcreatie is tenslotte tovenarij van de bank…
Skidelsky is er minder gerust in. Zonder sterke sturing vreest hij een herhaling van de reactie op de financiële crisis van 2008, waarbij de kapitaalinjecties vooral de financiële markten bedienen terwijl ze geen duurzame investeringen garanderen in de reële economie. (in: Skidelsky & Mariana Mazzucato, in: Projet Syndicate, Toward a new fiscal constitution, online, 10 juli 2020).
Economische theorieën zijn geen natuurwetten? maar een rechtvaardiging voor welbepaalde beleidskeuzes – neoliberaal of keynesiaans of anders.
Voor Paul De Grauwe is het economisch antwoord op deze crisis relatief eenvoudig (MO* 18 april 2020) . Zo’n uitzonderlijke crisis vraagt uitzonderlijke maatregelen, en verantwoordt geldcreatie door de overheid via de centrale banken. En er zijn mechanismen denkbaar om ervoor te zorgen dat dit geen inflatie en ook geen nieuwe schuldenberg creëert, en er dus geen zware besparingsronde hoeft te volgen na de crisis – zoals bij bijna alle eerdere crisissen het geval was. De huidige afspraken binnen de Europese unie maken dat weliswaar moeilijk, maar, zegt ook De Grauwe: dat is geen natuurwet, dat zijn afspraken, m.a.w. politieke keuzes.
Zo zet de coronacrisis de economische discussie op scherp. Economische theorieën zijn geen natuurwetten maar een rechtvaardiging voor welbepaalde beleidskeuzes – neoliberaal of keynesiaans of anders. Die rechtvaardiging toont ook de machtsbasis en de belangen. De financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende maatregelen draaiden grotendeels om de belangen van de financiële sector. Tijdens de drie naoorlogse decennia van keynesiaans begrotingsbeleid lagen de maatschappelijke verhoudingen in de geïndustrialiseerde wereld anders: arbeid was een sterkere machtsfactor, en dus ook de invloed van de vakbonden.
Die tijd komt niet meer terug, niet in het Noorden, maar allicht evenmin in veel landen in het Zuiden – de tijd van delocalisatie is immers ondertussen al ingehaald door technologische ontwikkelingen die leidden tot automatisering en digitalisering. Maar er groeien ondertussen andere maatschappelijke bewegingen die aandacht opeisen en pleiten voor verandering; niet in de laatste plaats de klimaatactivisten, maar ook het groeiend onbehagen over ongelijkheid en extreme rijkdom.
En de arme landen?
Het lijkt er soms op dat deze hevige discussies vooral in de rijke landen spelen, waar sowieso meer keuze- en begrotingsruimte is. Behoudens enkele uitzonderingen is de analyse ook bij de dissidente of heterodoxe economen vrij universeel, al wordt er wel verschil gemaakt tussen Noord en Zuid, en vooral tussen arm en rijk, met aandacht voor de wederzijdse afhankelijkheid en historische uitbuiting, en de problematiek van de schuldenlast.
Het is hun ervaring met de dagdagelijkse realiteit die Banerjee en Duflo wars maakt van grote economische theorieën.
Met name Joseph Stiglitz wijst op de precaire situatie van ontwikkelingslanden in corona-context, en wel in het IMF-tijdschrift Finance & Development: De combinatie van hoge schuldenlast – die al vóór de corona-crisis sterk aan het oplopen was – en teruglopende inkomsten uit export, toerisme, geldtransfers door migranten, … maken de gevolgen van COVID-19 in ontwikkelingslanden veel kritieker. Ook andere bijdragen in het IMF-tijdschrift bieden een alarmerende diagnose; de crisis dreigt jarenlange ontwikkelingsinspanningen volkomen teniet te doen.
Voor meer onderscheid in de receptuur moeten we bij Banerjee en Duflo zijn, die met veel empathie en respect voor de armen, de problematiek van armoede onder de loep nemen. Hen wordt door vakgenoten wel eens verweten teveel te focussen op het micro-niveau en geen antwoorden te hebben op macro-economisch beleid. Maar het is juist hun ervaring met de dagdagelijkse realiteit die hen wars maakt van grote economische theorieën. Ook voor hen gaat het niet om algemeen geldende wetmatigheden maar om lokaal bepaalde keuzes. Het zal ondertussen niet meer verbazen dat de laatste zin van Good economics for hard times luidt: ‘Economics is too important to be left to economists’.
Ook voor gewone burgers
Het geldt wellicht voor elk vakgebied, maar doorsnee-economen in het bijzonder houden er niet van dat leken zich op hun terrein begeven – je wordt al snel weggemaaid met cijfers en echte of vermeende wetmatigheden en voelt jezelf op glad ijs wegens te weinig technisch onderlegd in de materie. Het is een complex domein, dat zeker, maar dat mag een gemiddeld intelligente burger niet intimideren.
Ha-Joon Chang’s “gebruiksaanwijzing” is behulpzaam als bredere inleiding die het vak demystificeert. Voor die meer dan 1100 pagina’s van de nieuwe Piketty is méér nodig dan een COVID-quarantaine, daar moet ik zelf ook nog eens rustig voor gaan zitten. Maar je kunt starten met zijn laatste hoofdstuk, dat al bij al een beperkt aantal aanbevelingen en denkpistes formuleert, in zijn woorden ‘bouwstenen voor een participatief socialisme’.
Ook hij benadrukt dat burgers nauwer betrokken moeten worden bij financiële en economische zaken. Of om nog eens te verwijzen naar Jan Pen, waar hij schreef over de (politieke) voorkeuren van economen: “de lezer wordt aangeraden daar niet in te trappen. Hij moet zelf uitmaken wat hij wil, ook al is dat een van de lastigste opgaven die er bestaan”.
Het meest lastige zal zijn dat het niet gaat om louter individuele keuzes, maar om een zo groot mogelijke consensus in de samenleving. Piketty spreekt bij wijze van gedachtenexperiment van een oneindig debat. Dat lijkt toch niet zo praktisch. Maar de vragen moeten wel op tafel komen, en de antwoorden moeten niet van de economen komen, maar van een zo ruim mogelijk deel van de samenleving. Het gaat om het soort groei dat we willen, het gaat om wie we geven, om wat we prioritair vinden, om de vraag hoe iedereen daar een faire bijdrage aan kan leveren, om wat we daarbij van de overheid verwachten en om wat burgers, bewegingen, bedrijven, beter zelf kunnen.
Dat zijn geen theoretische discussies, en al evenmin simplistische links-rechts of Noord-Zuid scheidslijnen, maar heel concrete kwesties voor een klein land dat rekening moet houden met de Europese en mondiale context: Hoe belonen we gezondheidswerkers? En CEO’s? Hoe organiseren we arbeid in het digitale tijdperk? Beschermen we privévermogens tot in de volgende generatie of herverdelen we? Blijven we gaan voor privébezit of promoten we de deeleconomie? Hoe berekenen we de kost van vervuiling en klimaatverandering en wie betaalt die?
Hoeveel winst is acceptabel? Hoeveel belastingen? Gaan we echt voor internationale transparantie en afspraken over kapitaalstromen? Subsidiëren we vliegtuigreizen of stimuleren we de trein? Of minder reizen zonder meer? Wat hebben we over voor gezondheid en onderwijs? Hoe inclusief willen we zijn, en kijken we daarbij voorbij onze landsgrenzen? Hoe afhankelijk willen we zijn van buitenlandse productie? Willen we de prijs betalen voor producten die én waardig werk én de milieukost in rekening brengen? Want er moeten uiteraard wel wat verbanden gelegd worden in zo’n keuzeproces.
Dat vergt een flinke intellectuele inspanning. Maar de voorradige lectuur helpt allemaal geweldig om gewone burgers kritisch mee te laten denken over de economie en deze terug te claimen; dat is: ze om te buigen ten dienste van de hele samenleving en niet enkel ten dienste van de megawinsten van deze of gene sector. Maar laat tegelijk de mainstream economen beginnen met zich te herscholen en ook rekening te houden met wetmatigheden in andere domeinen van de samenleving; en laat hen ten minste beginnen om beter te luisteren naar de afwijkende stemmen in hun eigen vakdomein.
En de beleidsmakers?
Een nieuw beleid zal, goedschiks of kwaadschiks, moeten komen van nationale overheden en internationale regelgeving. Terwijl het beleid in België omwille van de politieke impasse al bijna twee jaar tussen haakjes staat, kijken we met interesse naar de evolutie in het denken bij de internationale waakhond van de economische wereld, het IMF.
Instituties zijn nooit monolithische blokken, en ook in het IMF zie je scheurtjes en twijfels en hoor je voorzichtige dissidente stemmen.
Er heerst duidelijk een sense of urgency in Washington. Weinig analisten hebben er moeite mee dat ontwikkelingslanden op de korte termijn alle zeilen bijzetten en hun schaarse middelen inzetten voor de gezondheidscrisis, en iedereen is het er wel over eens dat er iets moet gebeuren om de schuldenlast terug te dringen – maar “kwijtschelding” krijgt men vooralsnog niet over de lippen, in het beste geval gaat het over verlichting of herstructurering. Maar wanneer ontwikkelingslanden onconventionele maatregelen overwegen, zoals prijscontroles, handelsbeperkingen, kredietversoepeling, … worden sommige IMF-economen toch zenuwachting en gaat het waarschuwende vingertje omhoog, zoals in deze IMF-blog bijdrage.
Maar instituties zijn nooit monolithische blokken, en ook in het IMF zie je scheurtjes en twijfels en hoor je voorzichtige dissidente stemmen. In dezelfde IMF-blog suggereren Vítor Gaspar en Gita Gopinath een massief begrotingsbeleid. Deze IMF-bloggers zijn niet de minsten: Gaspar is directeur van het Fiscal Affairs Department en o.a. voormalig minister van financiën in Portugal; Gopinath is directeur van het onderzoeksdepartement en eerder o.a. economisch adviseur in de Indiase deelstaat Kerala.
We kijken met meer dan gemiddelde belangstelling uit naar de jaarvergadering van IMF en Wereldbank in oktober.
Voor hen moet het beleid een antwoord bieden op groeiende armoede en ongelijkheid en op structurele zwakheden die er al eerder waren maar die door deze coronacrisis ongenadig worden blootgelegd. Gaspar en Gopinath pleiten voor beter inkomensgeneratie door overheden, o.a. door het tegengaan van belastingontwijking en, jawel, progressieve belastingen. Daar moet een efficiënter uitgavenbeleid tegenover staan (o.a. stoppen met de subsidiëring van fossiele brandstoffen).
Er is meer geld nodig (o.a. via schuldverlichting) voor de armste landen om hun gezondheidssysteem op peil te brengen. Nog steeds volgens de twee IMF-toplui moeten overheden investeren in sterkere gezondheidssystemen, beter gefinancierde sociale bescherming en digitalisering en in klimaatvriendelijke groene investeringen die jobs creëren. Dat begrotingsbeleid moet ook zorgen voor uitgaven die gericht zijn op algemene toegang tot gezondheid en onderwijs.
Voorwaar toch een ander geluid, ook al vertolkt dat nog niet noodzakelijk de stem van het hele IMF of van de Executive Board, die onze ministers van financiën en directeurs van de centrale banken vertegenwoordigt. Maar als signaal mag het tellen. Net zoals het op z’n minst van intellectuele openheid getuigt dat diverse “dissidente” of “heterodoxe” economen het woord krijgen in het eerder vermelde tijdschrift van het IMF (zie Stiglitz, maar ook diverse anderen).
Is dat radicaal genoeg? De eerste vraag is of het signaal überhaupt zal opgepikt worden. We kijken daarom met meer dan gemiddelde belangstelling uit naar de jaarvergadering van IMF en Wereldbank in oktober, en naar de houding van de verzamelde ministers van financiën. Maar laten we dichter bij huis toch ook pleiten dat de signalen opgepikt worden door de Belgische regeringsvormers…
Welke vragen stelden zij, en rond welke antwoorden vonden ze (geen) consensus? Het wordt dringend tijd om het debat alvast in eigen land open te gooien. Dat zoiets veel tijd en moeite kost, kan echt geen argument meer zijn nu de regeringsonderhandelaars zelf al bijna twee jaar achter de schermen blijven bakkeleien en er niet uit komen. Daar verbleekt zelfs het oneindige debat van Piketty bij.