Donderpredikers zijn van alle tijden
“‘Boodschappers van harde tijden, denk toch niet dat jullie iets nieuws uitbazuinen’
Nu de oorlog in Oekraïne in alle hevigheid woedt, reageert de wereld geschokt op de gruwel. Toch zijn er ook stemmen die zich laatdunkend uitlaten over driekwart eeuw vrede. De weerstand tegen vrede lijkt een modern verschijnsel. Maar, zegt Geert Van Istendael, donderpredikers zijn van alle tijden.
Geert Van Istendael
© Brecht Goris
Nu de oorlog in Oekraïne in alle hevigheid woedt, reageert de wereld geschokt op de gruwel. Toch zijn er ook lieden die zich laatdunkend uitlaten over driekwart eeuw vrede. De weerstand tegen vrede en welvaart lijkt een modern verschijnsel. Maar, betoogt MO*columnist Geert Van Istendael, donderpredikers zijn van alle tijden. ‘Ik geloof jullie handelaars in groot verdriet niet, het is me al te herkenbaar.’
Sinds 24 februari woedt op zestienhonderd kilometer van onze hoofdstad Brussel oorlog. Dat is dichter bij onze voordeur dan Napels of Valencia. O zoete herinneringen aan die zomervakanties van weleer! De Costa Blanca, Benidorm, paella, de Amalfitaanse stranden, gnocchi alla Sorrentina, zon, wijn, blote billen.
Zwartgeblakerde appartementsblokken, lijken in de straatgoot, schuilkelders met doodsbange kinderen, Oekraïne vandaag. Even ver, even kortbij. Oorlog. Vrede.
En dan lees ik in kranten en weekbladen, elektronisch of op papier, dat vrede ons, West-Europeanen, heeft verwekelijkt. Dat we wentelen in weelde. Dat vrede van ons verwende zeurkousen heeft gemaakt.
En dan hoor ik op mijn televisie (ja, ik kijk nog naar nieuwsuitzendingen en gesprekken op de luttele zenders waarvan ik de taal ietwat begrijpen kan) vrouwen- en mannenstemmen op boetgezantentoon verkondigen dat meer dan zeventig jaar vrede West-Europa heeft verslapt. Zo vreselijk slap zou ons vrede gemaakt hebben dat we geen partij meer zijn voor de harde autocraten die ons haten.
Sinds 24 februari hoor en lees ik dat van oost en west, rechts en links, jong en oud, conservatief en progressief, als het tenminste nog gepermitteerd is die laatste twee categorieën te gebruiken.
***
Toegegeven, de onheilspellende West-Europese retoriek verzinkt in het niets als je ze vergelijkt met het taalgebruik van Poetin, de patriarch van Moskou en allen die hem vereren c.q. vrezen. In hun hersens is gedegenereerd “Gayropa” een agressief amalgaam van hyperindividualistische liberaalgezinden, die niet alleen hun onzinnige politieke fantasme van vrijheid najagen, maar ook nog eens hun laagste driften botvieren, en, dansend op de daverende beats van hun decadente dreunmuziek, alle beschaafde, weldoende, rustgevende bindingen van gezin en staat versnipperen.
Ne goeien oorlog! Dát is wat dat wij nodig hebben!
Europa is één reusachtige, soppende homobar van Brussel tot Berlijn, waar tot overmaat van ramp geharnaste feministen en verwijfde zwijmelaars hun mensonterende wetten opdringen. Verpulver dat ongedierte, te beginnen in het oosten. Vraag me niet de logica van dergelijke denkbeelden te ontrafelen. Het kan haast niet anders of er is een samenhang in te vinden. Ik, voor mij, heb die tevergeefs gezocht. Wie wel daartoe in staat is, mag altijd langskomen. Ik zal sterke koffie zetten. Ik zal aandachtig luisteren.
***
Echter, Poetins woorden zijn al van de haver tot gort geanalyseerd. Ik wil het hier hebben over onze eigen donderpredikers.
In mijn kinderjaren had je telkens weer mensen – de meesten waren niet eens de vijftig gepasseerd – die ons bij de geringste tegenspraak hetzelfde toebeten. Weet ge wat ú deugd zou doen, manneke? Ne goeien oorlog! Dát is wat dat wij nodig hebben!
En dan hoor ik hier in veilig West-Europa lieden spreken over vrede alsof we al veel te lang in vrede leven.
Merk de overgang van de tweede persoon naar het collectieve wij.
Het woord vrede kwam niet over hun lippen. Toch klonk het alsof vrede iets verbodens was. Alsof de ideale toestand niet vrede was, maar oorlog. Oorlog noemden zij goed.
Kijk uit, in die tijd waren wij nog niet eens vijftien jaar geleden bevrijd. Dit jaar leven we in ons land zevenenzeventig jaar zonder oorlog. Blijkbaar is dat in de ogen van moraalapostelen vroeger en nu een hoogst onwenselijke toestand. Vrede is gevaarlijk, prediken zij.
Ik kan moeilijk geloven dat de bibberende Oekraïners, die in de kelders van Marioepol en Charkov wanhopig in leven proberen te blijven, vrede gevaarlijk vinden. Ik weet heel zeker dat zij oorlog gevaarlijk vinden, elke dag, elke nacht opnieuw. Dat zij hunkeren naar vrede, zij het niet tot elke prijs. Zij willen vrede, maar geen slavernij.
En dan hoor ik hier in veilig West-Europa lieden spreken over vrede alsof we al veel te lang in vrede leven. Alsof die uitzonderlijk lange vrede iets verwerpelijks zou zijn. Alsof wij daar niet trots op mogen zijn. Alsof wij niet mogen willen dat die vrede nóg eens zevenenzeventig jaar duurt en dan nóg eens en nóg eens, enzovoort, zum ewigen Frieden, naar de eeuwige vrede, zoals Immanuel Kant het schreef. Verzwakt, lui, bedorven kinderen, dat soort woorden nemen zij in de mond.
***
Jullie boodschappers van harde tijden, denk toch niet dat jullie iets nieuws uitbazuinen. Ik geloof jullie niet, jullie handelaars in groot verdriet, als ik Raymond van het Groenewoud mag parafraseren. Het is me al te herkenbaar.
Strijdend en triomferend, ik denk dat die categorieën ook prominent aanwezig zijn in Poetins denkwereld.
Na meer dan een halve eeuw ben ik ze niet vergeten, de uitentreuren herhaalde klaagzangen over de jeugd van tegenwoordig. Niets waren wij waard, geen knip voor onze neus, een paar keer viel het woord decadent. We hadden het veel te goed. Daar kon niets goeds uit voortkomen.
Eén erudiete, zeer recht in de leer staande priester bestempelde ons als laat-Romeins en hij voegde er grijnzend aan toe, u weet, heren, wat er met het Romeinse Rijk gebeurd is. Waarom hij heren zei, en niet slappelingen, heb ik nooit begrepen.
Té vaak heb ik in mijn jeugd die jeremiades moeten horen. Altijd weer kwamen ze uit de mond van mensen die ons in het gareel wilden dwingen. Altijd weer was dat het gareel van een rooms-katholieke kerk, die in mijn wereld toen nog schier oppermachtig heerste.
Daarnaast leerden wij dat wij deel uitmaakten van de strijdende kerk en dat wij ooit deel zouden uitmaken van de zegevierende kerk, ook wel triomferende kerk genoemd. Dat soort woordenschat kregen wij ingelepeld. Strijdend en triomferend, ik denk dat die categorieën ook prominent aanwezig zijn in Poetins denkwereld.
Gelukkig waren mijn beide ouders buitenmate vredelievend. Over de oorlogen die zij hadden gezien, mijn moeder twee, mijn vader, een stuk jonger dan zij, één, lieten zij niet één goed woord vallen, niet één. Vrede was voor hen een overtuiging. Een levenshouding.
Veel later kruisten twee Vlaamse ex-oostfrontstrijders mijn levenspad. De ene sprak vol trots over de oorlog. Hij had niets geleerd.
De andere had alles geleerd. Hij was als snaak van achttien dwars door Oekraïne en Polen en het instortende Duitsland teruggekeerd naar huis. Hij had met eigen jongensogen Dantes Inferno gezien, zei hij. Die man was op zijn manier een beetje een dichter. Aan hem dank ik deze formule:
Oorlog = Hel
En dan is er het tweede woord dat onze zwartgallige predikanten met nauw verholen minachting overladen:
Welvaart.
Ze spuwen het woord uit alsof het een stuk stront was. Alsof het een doodzonde zou zijn dat mensen het goed hebben. Alsof wij, West-Europeanen, met ons allen bij elkaar een stelletje hersenloze consumenten zijn die als kippen zonder kop hun nieuwste impulsaankoop achterna fladderen.
Laat me eerst wat voorspelbare tegenwerpingen opzijschuiven.
Nee, het is niet goed dat onze welvarende levenswijze de planeet vernielt.
Nee, het is niet goed dat onze welvarende levenswijze steunt op veel te goedkope grondstoffen en grove uitbuiting elders in de wereld.
Nee, het is niet goed dat zestien procent van onze medeburgers arm is.
Maar al die evidenties beletten niet dat alle mensen het behoorlijk goed kunnen hebben, mogen hebben, horen te hebben, en toch niet Moeder Aarde hoeven te verkrachten. Dat we het behoorlijk goed kunnen hebben en toch grondstoffen en kleren naar behoren betalen, wat wil zeggen duurder. Dat we in ons eigen land de welvaart beter kunnen spreiden. Veel beter.
***
Ik heb een hekel aan puriteinen die met een zure trek om de mond medemensen verdoemen die het een beetje goed willen hebben. Alsof welvaart immoreel zou zijn. Alsof welvaart crimineel zou zijn. Vroeger hielden zedenmeesters in zwarte jurken ons voor dat rijkdom je ziel afwendt van God. Denk aan de kameel en het oog van de naald (Matteüsevangelie, 19:24). Een doorzichtige smoes is het om mensen te laten berusten in uitzichtloze miserie.
Armoede is nooit goed, wat alle bedelmonniken van de middeleeuwen tot heden ook mogen preken.
Armoede is niet goed. Waar komen al die Afrikanen op af, zou je denken? Hunkeren zij soms naar meer armoe? Bazel niet. Lees eens het derde deel in de roman Trois femmes puissantes van Marie NDiaye (vertaald als Drie sterke vrouwen, Amsterdam, De Geus, 2010) en je begint misschien te beseffen wat Afrikanen noordwaarts drijft. Als je de beschreven ellende niet kunt uithouden, wat moet het dan zijn met de reële, de ellende die je magere lijf opvreet? Het boek kreeg de Goncourtprijs in 2009.
Armoede is nooit goed, wat alle bedelmonniken van de middeleeuwen tot heden ook mogen preken. Het is nooit goed als een kind met een lege maag moet gaan slapen. Het is nooit goed als je karige loon je gezin niet kan voeden, laat staan dat je met je koortsige kleine niet naar een dokter kunt. Het is nooit goed als je geen dak boven je hoofd hebt.
Genoeg hebben is goed. Welvaart is goed. Wie denkt dat ik daarmee een open deur intrap, heeft de afgelopen maand niet goed geluisterd.
***
Welvaart is goed. Voor alle mensen.
In 1957 verscheen het boek Wohlstand für Alle (Welvaart voor iedereen). Op de kaft prijkte de naam van de toenmalige Duitse minister van Economische Zaken, Ludwig Erhard, een conservatieve, liberaalgezinde christendemocraat. Wat de methode was waarmee de dikke minister met de eeuwige sigaar iedereen welvaart wilde bezorgen, daar ga ik niet op in. Bekijk alleen de kreet op de kaft. Die vat in drie woorden, gebalder kan niet, een oeroude, oerlinkse verzuchting samen. Vakbonden en socialistische partijen zouden zonder probleem die drie woorden op hun vaandel kunnen schrijven.
Ja, iedereen moet genoeg hebben. Tot de allerlaatste campesino, de allerlaatste kisan, de allerlaatste msichana op aarde. Alleen als aan die voorwaarde voldaan is, mogen de superrijken op hun jacht in Saint-Tropez zoveel champagnekurken laten knallen als ze willen. Maar alleen dan.
***
Vrede plus welvaart.
Die twee zijn onverbrekelijk verbonden en het is onze plicht die twee te verdedigen. Dat zou vandaag onze Europese trots moeten zijn. Ik besef terdege dat achter dat Europese verhaal donkere schaduwen schuilgaan die duizenden vierkante kilometers verduisteren. ‘We weten allemaal dat boeven en beulen uit vele Europese landen op alle continenten en wereldzeeën gemarteld hebben, gebrandschat, geroofd, verkracht, gemoord’, schreef ik enkele jaren geleden (De grote verkilling, Amsterdam, Atlas Contact, 2019, blz. 227-228).
Het is zéér goed dat de mensen, alle mensen zonder uitzondering, het goed hebben.
Wij kunnen ons daar niet genoeg van bewust zijn.
Maar dat betekent niet dat we die twee achteloos zouden mogen verketteren. Laten we vooral niet toegeven aan de verzoeking vrede en welvaart inherent slecht te noemen. Diegenen die zich de jongste weken in West-Europa laatdunkend uitlaten over driekwart eeuw vrede heulen onderhuids mee met Poetins smalende scheldpartijen. Ze zijn niet zo grofgebekt als hij, maar de grondgedachte is dezelfde: het is niet goed dat de mensen het goed hebben.
Het is zéér goed dat de mensen, alle mensen zonder uitzondering, het goed hebben. Hoogst wenselijk. Nastrevenswaardig. Een nobel ideaal. In vrijheid en democratie, dat spreekt. Voor dat alles brengen de Oekraïners de zwaarste offers die mensen kunnen brengen.