Helden helpen om het halfvolle glas te zien

Column

Helden helpen om het halfvolle glas te zien

Helden helpen om het halfvolle glas te zien
Helden helpen om het halfvolle glas te zien

Als het aan Catherine Vuylsteke ligt, worden wereldwijd tal van pleinen genoemd naar Liu Xiaobo. Het is een kwestie van helden en hen zichtbaar maken.

In de modder van het lijden ga ik op zoek naar helden. Eerst wist ik het niet maar ondertussen ben ik er me er terdege van bewust. Het is een automatisme geworden, noem het een verweer tegen de niet zelden somber stemmende actualiteit. Ik speur naar diegenen die tegen de stroom ingaan, dappere mensen die doen wat ze moeten doen. Vanuit het besef dat je fundamenteel altijd kan kiezen.

Helden tillen me op, het zijn gidsen. Ze helpen ook, om het halfvolle glas te zien. Maar sommigen, of beter: velen, ontglippen me. Ik kijk er merkwaardig genoeg over of luister met onvoldoende aandacht naar BBC World Radio.

Zou het met Yang Jisheng zo zijn gelopen? Ik weet het niet. Maar het is tot mijn schande dat ik het beken: toen ik het verhaal deze week in The Guardian las, had ik nog nooit van de man gehoord.

Snel even zoeken. Nee, aan Yang hebben de Vlaamse media nooit één zin verspild. 75 is deze Chinese journalist ondertussen, en al een jaar of 15 met pensioen. Bijna vier decennia lang werkte hij voor het Chinese persbureau Xinhua, het mondstuk van de Communistische Partij.

Yang Jisheng: ‘Het bloed van de jonge studenten op het Tiananmenplein in 1989 zuiverde mijn hersenen van alle leugens die ik al die tijd had geaccepteerd’.

Aanvankelijk deed hij dat met grote trots, zoals het goede Volksrepublieker betaamt. Later werd zijn geloof ondergraven. Eerst geleidelijk, door wat hij overal te velde zag en hoorde. En toen verdween het restant, in één keer. Of zoals hij het zelf in een interview zei: ‘het bloed van de jonge studenten op het Tiananmenplein in 1989 zuiverde mijn hersenen van alle leugens die ik al die tijd had geaccepteerd’.

Er was een voorgeschiedenis, zij het dat Yang die deelt met miljoenen anderen. Met 36 miljoen Chinezen, of tenminste, dat is het cijfer dat hij zelf berekende. Als we de Nederlands-Britse China-expert Frank Dikötter mogen geloven, zijn het er nog 9 miljoen meer.

Yang’s vader verhongerde in 1959, tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, de campagne waarmee Mao China’s industriële productie razendsnel wou laten toenemen. Het werd een catastrofe: talloze mannen, vrouwen en kinderen leden permanent honger. Ze jaagden op kikkers, aten boomschors, kregen oedeem en stierven. Of ze werden vermoord toen ze poogden alarm te slaan of te ontkomen. De leiders werden veelvuldig gewaarschuwd maar het enige wat ze deden was giftige pijlen richten op de boodschappers.

19 was Yang toen hij via een vriend hoorde van zijn vaders kritieke toestand. Hij vroeg verlof, bemachtigde anderhalve kg rijst mee en trof een man aan die te zwak was om zelfs maar gedag te zeggen. Drie dagen later was hij zijn vader kwijt.

Yang zou dat overlijden decennialang wegzetten als een persoonlijke tragedie, zonder zich af te vragen hoeveel schuld de overheid trof. Het waren de tanks van 4 juni die het verschil maakten.

In de jaren die daarop volgden snuisterde de Xinhua-journalist met een smoes en de nodige aanbevelingsbrieven in de partij-archieven van alle provincies. 15 jaar lang deed hij onderzoek naar wat er precies gebeurde aan het noodlottige einde van de jaren vijftig.

Zij die kritiek uitten op het desastreuze beleid, werden aan ondenkbare barbarij onderworpen.

Hij kwam tot onwaarschijnlijke ontdekkingen, over wat Chinese schoolkinderen tot op heden “de tijd van de drie moeilijke jaren” moeten noemen. Zo vernam hij dat duizenden mensen zich aan kannibalisme hadden bezondigd en dat veel doden lange tijd niet werden begraven zodat hun voedselbonnen nog konden worden gebruikt. Zij die kritiek uitten op het desastreuze beleid, werden aan ondenkbare barbarij onderworpen. Levend begraven, de woestijn in gedreven of met kokend water overgoten.

‘Aanvankelijk’, schrijft Yang in de inleiding van zijn boek, ‘had ik voor de titel De weg naar het paradijs gekozen. Maar uiteindelijk is het Grafsteen geworden, en daar zijn vier redenen voor. Dit is een grafsteen voor mijn vader, en voor de 36 miljoen mensen die verhongerden. Ook is het een grafsteen voor het regime dat ons de Grote Hongersnood aandeed. Tenslotte is het ook een grafsteen voor mezelf. (..) Misschien wordt dat wel gerechtvaardigd door het risico dat ik loop met het ondernemen van dit project’.

In China werd het 1200 pagina’s tellende Grafsteen nooit gepubliceerd. Het is er tot op heden verboden maar de Hongkongse editie verscheen in 2008 en is onderhand aan haar 8ste uitgave toe. Vier jaar later kwam een Engelse vertaling, gevolgd door een Franse.

Bij de verschijning van de vertaling zeiden westerse experts nog te hopen dat Peking ‘eindelijk in het reine zou komen met het turbulente verleden van de regerende Communistische Partij’ en dat er gaandeweg meer openheid zou komen. Maar zo is het sinds het aantreden van president Xi Jinping, in maart 2013, geenszins gelopen.

De internationale lauweringen voor Yang bleven nochtans niet uit. Vorig jaar nog werd de gepensioneerde journalist in Zweden met de Stieg Larsson Prijs bedacht en in december besloot de Harvard Universiteit aan hem de Louis M. Lyons Prijs uit te reiken voor zijn ‘onwaarschijnlijk moedige onderzoek’.

Volgende maand wordt Yang in Boston verwacht voor de officiële ceremonie. Alleen, hij mag het land momenteel niet uit.

Het valt te vrezen dat wat hem overkomt, niet op zich staat. Kijk naar Too risky to call ourselves defenders, het deze week verschenen jaarrapport van Chinese Human Rights Defenders. ‘De vervolging van advocaten en mensenrechtenactivisten’, zo begint het verslag, ‘was in 2015 ongezien hevig en wijd verspreid, het lijkt wel alsof president Xi daar het keurmerk van zijn bewind van wil maken. (…) Sinds juli werden meer dan 300 advocaten en activisten opgepakt, velen verdwenen in geheime detentie. (…) Op het moment van dit rapport zitten 22 advocaten en activisten nog steeds vast, 19 van hen zijn nu formeel gearresteerd’.

Dat betekent een heel pak actieve helden minder. En van de meesten hebben we nooit eerder gehoord. Zou naambekendheid hen hebben kunnen helpen? Ach, Ai Weiwei’s advocaat Pu Zhiqiang was een van de internationaal bekendste Chinese juristen en toch werd hij een jaar lang zonder enige vorm van proces opgesloten. In december kreeg hij een voorwaardelijke straf van drie jaar, wegens een paar tweets. Pu werd schuldig bevonden aan het merkwaardige ‘voortdurend voor moeilijkheden zorgen’. En toch. Een forum hebben, een huishoudnaam zijn, het maakt ‘verdwenen worden’ door de overheid lastiger.

Ik wed dat hij moet glimlachen bij de gedachte dat zijn naam zou prijken op de envelop van alle aan de ambassadeur gerichte brieven.

Ik moet daar onwillekeurig aan denken als ik het nieuws hoor over het Liu Xiaobo Plaza in Washington, een net door de VS-Senaat goedgekeurde naamsverandering voor het plein voor de Chinese ambassade.

Wat zou hij er zelf van vinden, de Chinese Nobelprijslaureaat (2010) die pas in 2020 opnieuw een vrij man zal zijn? Ik wed dat hij moet glimlachen bij de gedachte dat zijn naam zou prijken op de envelop van alle aan de ambassadeur gerichte brieven.

Het Huis van Afgevaardigden en de president moeten de beslissing nog bekrachtigen, maar een goed plan lijkt het mij eigenlijk wel. En stel dat wij het voorbeeld volgden, en onze straten en pleinen ook noemden naar echte helden, in plaats van naar vorsten die hun koloniale ingezetenen de handen afhakten?