Ja, het leven is zo kort, maar dat hoeft niet tot egoïsme en gulzigheid te leiden

Column

De rustgevende stilte van een winter

Ja, het leven is zo kort, maar dat hoeft niet tot egoïsme en gulzigheid te leiden

Ja, het leven is zo kort, maar dat hoeft niet tot egoïsme en gulzigheid te leiden
Ja, het leven is zo kort, maar dat hoeft niet tot egoïsme en gulzigheid te leiden

Door corona beseffen veel mensen dat het leven kort is, schrijft Jan Mertens. Maar dat besef hoeft niet per se te leiden tot vluchtgedrag. ‘De drang naar de lente is groot, maar misschien is het net goed om af en toe in de winter te blijven en verder het ritme van de seizoenen te volgen.’

© Brecht Goris

Jan Mertens

© Brecht Goris

Terwijl ik dit schrijf, besef ik dat het binnen enkele dagen mijn verjaardag is. De Jean wordt 57. Ik kijk even naar dat getal. Het lijkt redelijk om te stellen dat ik waarschijnlijk over de helft van mijn leven ben. Als ik zo reken, is er nog de tijd die mij rest. Hopelijk nog lang, misschien heel kort.

Op sommige dagen is het alsof ik die tijd kan zien, de tijd die ik hier nog kan doorbrengen met de mensen die me dierbaar zijn. Een krimpende tijd. Ik kan ook omgekeerd rekenen.

In 1999, rond deze tijd van het jaar, waren er de eerste signalen in mijn lichaam dat ik ziek was. Ik overleefde de kanker, en sindsdien voelt elke dag als een dag extra, die ik zomaar krijg. Als ik zo reken, wordt het tweede deel van mijn leven almaar groter. Het is dezelfde tijd. Het besef van die twee perspectieven geeft me tegelijk rust en rusteloosheid.

In de herfst moet je iets loslaten, uit handen geven, en je kunt alleen hopen dat het er vernieuwd weer uit zal komen aan de andere kant, in de lente.

Proberen elke dag een beetje bewust te leven en te handelen, in dankbaarheid en nederigheid, wetend dat je elke dag opnieuw kunt beginnen, het geeft een soort breekbare innerlijke vrede. Tegelijk maakt het me soms onrustig. Stel dat ik morgen zou sterven, zouden alle mensen die ik graag zie en die zo belangrijk waren in mijn leven wel weten wat ze voor me hebben betekend? Zou ik hun dat wel genoeg hebben gezegd?

Misschien is het heen en weer gaan tussen die perspectieven wel iets als de getijden – eb en vloed die elkaar opvolgen – of de seizoenen.

Op mijn stapel nog te lezen boeken ligt een boek over ‘winteren’. Ik weet niet of ik het goed zal vinden, maar op een of andere manier sprak het tot mij, terwijl ik door de boekhandel liep. Hoe het werkt, weet ik niet, maar ik wil aan een boek kunnen voelen, om te weten of het iets voor mij zal zijn. Van sommige boeken weet ik dat ze goed zijn, maar niet voor mij. Andere boeken zeggen dat ze graag wat tijd met mij willen doorbrengen. Misschien verlang ik wel naar winteren.

Ik heb altijd het gevoel gehad dat je voor winter moed nodig hebt. De dingen hebben zich in zichzelf teruggetrokken. De koude is zo naakt. Je kunt je moeilijker verschuilen, er zijn alleen takken of stronken. De grond is hard.

In de herfst moet je iets loslaten, uit handen geven, en je kunt alleen hopen dat het er vernieuwd weer uit zal komen aan de andere kant, in de lente. En misschien is het goed om in de winter ook iets toe te laten van de winters in een leven. Gewoon kijken naar het lijden, naar verdriet en pijn, en dat alles niet overschreeuwen met leukigheid of herrie.

De stilte van een winter

Ik had de voorbije weken vaak het gevoel dat ik iets van de stilte van een winter wilde. Er was zoveel lawaai in de maatschappij, zoveel roepen en tieren, zoveel boosheid. Iedereen vond natuurlijk vanuit haar of zijn perspectief dat al dat lawaai terecht en nodig was, en ongetwijfeld heeft iedereen gelijk. Maar ik voelde soms alleen maar een diep verdriet, hoopte misschien wel op iets meer winter. Iets minder lawaai, iets meer rouwen.

Hoe oud ben je eigenlijk? Het is moeilijk dat van jezelf te weten. Als ik probeer te begrijpen hoe oud ik ben, denk ik aan de kinderen van mijn dierbaren. En dan zie ik hoeveel tijd er al is voorbij gegaan. Dat besef van ‘zo lang of oud al’ vertaalt zich tegelijk in een gevoel dat het leven zo kort is. Het heeft iets van de paradox die je voelt bij het keren van de seizoenen. Op de dag dat de zomer begint, worden de dagen korter.

Beseffen dat het leven kort is, kan je een beetje de adem benemen. Een heel klein moment van angst voor het er niet meer zijn. Het kan je aanzetten tot een beetje winteren. Voor sommigen is het dan weer een aanleiding om breed en gulzig te gaan leven.

Ik las een stuk in de krant waaruit blijkt dat vorig jaar de verkoop van luxewagens zeer sterk is gestegen. Een merk als Rolls-Royce doet het heel erg goed. (We spreken hier over auto’s die je kunt kopen voor € 330.000 of meer…)

Terwijl gewone automerken een moeilijk jaar hadden, was het voor de luxemerken big business. En de verklaring die wordt gegeven is: ‘Door corona heerst bij veel mensen een “life can be short’-gevoel. Veel mensen zijn overleden aan COVID en dat doet je realiseren dat je het leven dat kort is ‘beter nu kunt leven dan uitstellen tot later’.

Je kunt uit die uitspraak allerlei dingen afleiden. De mondiale pandemie heeft de ongelijkheid tussen rijk en arm niet bepaald kleiner gemaakt. Net als bij de klimaatcrisis zijn de meest kwetsbaren het grootste slachtoffer. Wie aan de rijke kant zit, kan zich gemakkelijker beschermen.

Je zou het besef van je eigen korte leven kunnen vertalen in meer solidariteit en bescheidenheid, in het leven vanuit de vaststelling dat je maar jezelf kunt zijn door je verbondenheid met anderen. Je zou kunnen proberen het lijden van anderen te verminderen. Je zou zo misschien een beetje klaar zijn om het leven zachtjes te verlaten, wanneer het moment daar is. Of je kunt kiezen voor een weg waarin je vindt dat je nu jezelf mag gunnen om zo “vrij” te zijn dat je je niets van anderen moet aantrekken.

Misschien is het net goed om af en toe in de winter te blijven en verder het ritme van de seizoenen te volgen.

Het is waarschijnlijk heel menselijk, en tegelijk is het zo triest. Je ziet het lijden om je heen, daardoor dringt het tot je door dat je zelf heel sterfelijk bent, en je vertaalt dat gevoel in een zo groot en zo duur mogelijke auto. Je wordt uitgenodigd om even te winteren, en je vlucht in een nogal extreme vorm van zomeren.

Mensen willen hun auto ook zoveel mogelijk personaliseren, zo staat in het artikel. Je auto wordt dan je eigen gulzige eiland waarin je je helemaal kunt terugtrekken, los van de wereld. In het voelen van de kwetsbaarheid van anderen uit je existentiële verbondenheid zich, en je antwoordt daarop door de verbindingen te verbreken om voluit te kunnen kiezen voor je eigen genot, niet meer gehinderd door schaamte. Iets in die aard.

Het is zo triest, en het is zo cynisch. Niet willen weten hoe de meest kwetsbaren aan de andere kant van de wereld en evenzeer in eigen land de zwaarste gevolgen dragen van een door gulzigheid veroorzaakte klimaatverandering, is misschien wel een vorm van wegvluchten van de seizoenen. We hebben er recht op, vinden we, om de winter te ontvluchten met een vliegtuig, liefst zo goedkoop mogelijk. Maar misschien is het net goed om af en toe in de winter te blijven en verder het ritme van de seizoenen te volgen.

Winteren kan ook ruimte geven aan rouwen. En soms denk ik wel eens dat we dat te weinig doen en gedaan hebben. Het was een gedachte die me vaak door het hoofd ging de voorbije weken. We hebben intense maanden meegemaakt, met veel maatschappelijk lawaai.

De drang naar de lente is groot, en dat is goed. Maar hopelijk duwen we de winter niet te ver weg.

Ik wil me even niet uitspreken over deze of gene positie in al die belangrijke discussies die allemaal hun aandacht verdienen. Ik had alleen zo vaak het gevoel dat er zoveel lijden, zoveel dood, zoveel machteloosheid tegenover dat lijden buiten beeld bleef, door al dat lawaai.

De voorbije twee jaar zijn zoveel mensen gestorven, hebben zoveel mensen in vaak erg moeilijke omstandigheden een dierbare verloren, voelden zoveel dokters en verpleegkundigen zich machteloos en dachten dat ze faalden, bleven ze doorgaan voorbij de grens van hun uitputting. Misschien zal het binnenkort beter beginnen te gaan. De drang naar de lente is groot, en dat is goed. Maar hopelijk duwen we de winter niet te ver weg. Hopelijk lopen we niet te snel vooruit en kunnen we ook ruimte maken voor het rouwen. Het is een stilte die gehoord mag worden.

Het is waarschijnlijk gemakkelijk om akte te nemen van de statistiek van het aantal mensen dat die dag is overleden, zeker als je alleen maar aan de lente wilt denken. Het is moeilijker, en uitdagender, om de gezichten te willen zien van al die mensen die niet meer in het leven zijn. Zodra we hen zien, hun verhalen zachtjes de wereld in laten komen, voelen we hoe verbonden we met hen zijn, voelen we hoe kwetsbaar we zelf zijn, in dit korte leven. Je laten raken, in het besef van het deelzijn, het is een vorm van blijven.

Soms vraag ik me af wat ik zou doen als ik zou horen dat ik nog maar drie maanden te leven heb. (Het is al een hele geruststelling dat er geen enkel stiekem Rolls-Royce-verlangen onder mijn huid naar boven schuift.) Op dagen dat ik me heel moe voel, lijkt zo’n perspectief van een nog heel erg kort leven niet eens zo angstaanjagend. Dan voelt het als een soort Lay your burden down.

Misschien mag het van de winter, om zo’n gedachte ook gewoon toe te laten. Op andere dagen heb ik een beeld van mijn dierbaren en geliefden die ik nog een keer zou willen zien en aanraken, heel even of een beetje langer. Uitspreken wat we in elkaars leven betekend hebben. Iemand die mijn hand vasthoudt als ik uit het leven verdwijn. Dat zou al veel zijn.

Het leven is zo kort. Misschien ben ik er volgende week al niet meer. Misschien mag ik nog veel kinderen zien opgroeien, als toeschouwer. Misschien komen er nog veel winters. Misschien niet. En na elke winter komt er wel weer een lente.