Depressie, paniekstoornissen, burn-out. Lang leve doctoreren?
“‘Het “monster” van Warda’
Warda El-Kaddouri is bezig met het schrijven aan “haar monster” zoals ze haar doctoraat tegenwoordig noemt. De afgelopen jaren toonden verschillende onderzoeken in Vlaanderen en Nederland aan dat ongeveer een op drie doctoraatsstudenten kampt met mentale gezondheidsproblemen.
Warda El-Kaddouri
© Brecht Goris
‘En? Hoe gaat het met je doctoraat? Ben je bijna klaar?’ Het is een vraag waarvan velen weten dat je die best niet te vaak stelt aan een doctoraatsstudent in zijn of haar laatste jaar. Ik wil niet eens tellen hoe vaak ik het afgelopen jaar door paniekerige huilbuien ben overvallen. Of hoe vaak ik mijn eigen intellectuele capaciteiten in vraag heb gesteld wanneer ik ’s morgens in de spiegel keek na alweer een onrustige nacht vol gepieker.
Ik voelde me een klein, verdwaald meisje dat naar niets anders verlangde dan een wegwijzer. Aan opgeven dacht ik nooit want dat zit niet in mijn aard. Het is meer verantwoordelijkheidszin dan koppigheid waardoor ik ben blijven vastklampen aan wat ik de laatste maanden “mijn monster” noem: mijn nog steeds niet helemaal maar wel bijna-bijna-bijna afgewerkt doctoraat.
De afgelopen jaren toonden verschillende onderzoeken in Vlaanderen en Nederland aan dat ongeveer een op drie doctoraatsstudenten kampt met mentale gezondheidsproblemen.
De afgelopen jaren toonden verschillende onderzoeken in Vlaanderen en Nederland aan dat ongeveer een op drie doctoraatsstudenten kampt met mentale gezondheidsproblemen: depressie, paniekstoornissen, burn-out. You name it, we have it. Een rapport van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor van de Vlaamse Gemeenschap (ECOOM) concludeerde in 2016 al dat doctorandi maar liefst 2,5 keer zoveel kans maakten dan andere hoogopgeleiden met een niet-academische achtergrond.
Wat is er sindsdien veranderd? Ik kan het niet meteen zeggen. En dat is toch wel problematisch. De intentie van deze column is niet om iemand met de vingers te wijzen of om universiteiten te beschuldigen van een gebrekkig beleid – hoewel ik op het einde wel een voorstel ga doen. Het is niets meer en niets minder dan een kwetsbaar openstellen zodat iedereen een blik kan werpen in de woelige gedachten van een jonge onderzoekster.
Ergens in de loop van het derde jaar van mijn mandaat overviel me een verlammende angst dat ik misschien niet op tijd klaar zou zijn. Mijn onzekerheid resulteerde in een schuldgevoel nog voor er sprake was van een schuld. Uiteindelijk werd het een self fulfilling prophecy.
Op 1 oktober 2018 liep mijn financiering af en hoewel ik nog niet klaar was, viel er een enorme last van mijn schouders. Ik kon weer ademen want ik was geen “kost” meer voor de samenleving. Ik nam een pauze – iets wat ik al een jaar niet had gedaan omdat ik mezelf had verteld dat ik dat niet verdiende – en ik raapte alle stukjes van mezelf weer bij elkaar. Veel doctorandi zullen zich herkennen in de volgende problematische gedachten die zonder hulp en begeleiding kunnen leiden tot een situatie van die een op drie.
1. ‘Ik moet dankbaar zijn’
Eerst en vooral was er de gedachte dat ik dankbaar moest zijn. Een proefschrift schrijven is het hoogste intellectueel streven. Op het moment dat je begint, behoor je al tot de lucky few die een beurs heeft weten de bemachtigen. In tegenstelling tot andere landen, word je in België en Nederland ook nog eens betaald voor je werk – via een beurs met belastinggeld – en eindig je niet met een torenhoge studieschuld. Bovendien begin je dankzij de fiscale voordelen ook nog eens met een loon dat hoger is dan de gemiddelde starter. Klagen over mijn mentale gezondheidstoestand leek me de meest ondankbare daad ooit.
2. ‘Is dit wel goed genoeg? Ben ik wel goed genoeg?’
Ik heb nog nooit zo vaak getwijfeld aan mijzelf als in het afgelopen jaar. Bij elke pagina die ik schreef dacht ik: ‘Is dit wel goed genoeg? Ben ik wel goed genoeg?’ Faalangst was altijd een onbekende geweest voor mij en ik kan me geen enkel moment in mijn leven herinneren dat een moeilijke opgave me verlamde in plaats van uitdaagde en motiveerde.
3. ‘Waar ben ik eigenlijk mee bezig?’
De toekomstperspectieven voor jonge onderzoekers zijn op zijn minst “onduidelijk” te noemen.
Als je weet dat in België het aantal toegekende doctoraten sinds 1990 verdubbeld is maar het aantal posities niet, dan is het niet verwonderlijk dat slechts 20% van de doctorandi doorstroomt naar een job binnen de universiteit. De toekomstperspectieven voor jonge onderzoekers zijn op zijn minst “onduidelijk” te noemen. Niet zelden vraag je jezelf af, wat voor zin het allemaal heeft. Hoe worden we dan op andere carrièrepaden voorbereid?
De afgelopen jaren is o.a. aan mijn geliefde alma mater Universiteit Gent hard gewerkt aan het aanbieden van soft skills via Doctoral Schools cursussen. Cijfers daarover heb ik helaas niet, maar ik ben wel telkens verbaasd om te zien hoe veel internationale en hoe weinig Vlaamse doctorandi eraan deelnemen.
Ik betreur ook dat ondernemen in combinatie met een beurs nog steeds contractueel uitgesloten is. Nochtans liggen precies in ondernemerschap en innovatie belangrijke kansen voor jonge onderzoekers die niet per se prof willen worden.
4. ‘Dit hoort er nu eenmaal bij’
Onzekerheid, stress, spanning, competitie, druk, deadlines. Het hoort er nu eenmaal bij. De academische wereld is een rat race. Weet je niet zo goed waar je naar toe wil? Het hoort er nu eenmaal bij. Heb je nog steeds niet je ideale werkritme gevonden? Het hoort er nu eenmaal bij.
Ik herinner me dat ik tijdens een workshop over efficiëntie in mijn eerste jaar had mijn doel uitsprak: ik wilde op het einde van mijn eerste jaar mijn eerste hoofdstuk geschreven hebben. De senior doctoraatsstudenten proestten het uit en riepen ‘onhaalbaar!’ Vertraging opgelopen? Het hoort er blijkbaar nu eenmaal bij.
Net in die situaties waarin er veel vrijheid was, was er een grotere kans op mentale problemen.
Hoe zit het dan met de begeleiding? In Vlaanderen en Nederland heerst er een werkcultuur waarbij promotoren hun doctorandi veel vrijheid en autonomie geven om hun eigen onderzoeksproject vorm te geven. Een onderzoek aan de Universiteit Gent in 2015 toonde echter aan dat net in die situaties waarin er veel vrijheid was, er een grotere kans was op mentale problemen. De psychologische theorieën over motivatie zeggen dat je pas autonomie kan ontwikkelen eens je weet wat er van je verwacht wordt.
Wat kunnen we dan doen om jonge onderzoekers met deze blokkerende gedachten te helpen? Hoe voorkomen we dat ze zich ontwikkelen tot die 1 op 3 met mentale gezondheidsproblemen? In Nederland hebben enkele universiteiten “promovenduspsychologen” aangesteld. Pionier was de Technische Universiteit Delft waar een psychologe al in 2010 besloot om zich enkel nog te richten op deze groep omdat het aantal studenten dat bij haar aan kwam kloppen alarmerend hoog was en hun problemen bijzonder specifiek waren.
De drempel is een stuk lager wanneer je het gevoel hebt dat je problemen serieus genomen worden. Dat je ook iets anders mag voelen dan alleen maar dankbaarheid en ‘het hoort er nu eenmaal bij’. Ik kan alleen maar hopen dat de Vlaamse universiteiten binnenkort volgen.
Hoe het mij ondertussen vergaat? Ik heb mijn wegwijzer gevonden en ik werk weer met volle overgave verder. Zonder financiering weliswaar. Een boetedoening die ik moedwillig accepteer want eigen schuld, dikke bult. Al had ik toch graag eens mijn onzeker hart willen luchten bij zo’n promovenduspsycholoog.