Indien een paradijs mogelijk is, wat zijn dan de voorwaarden?
“‘Het paradijs is er voor allen of het is niet’
Zijn we door een rottig virus onverhoeds in het paradijs beland? ‘Paradijs? Hoezo?', vraagt Geert Van Istendael zich af. 'Tienduizenden medeburgers zijn ten einde raad. Laten wij geduldig werken aan een paradijs voor allen. Mooi zal het niet zijn, bont alleszins. Het zal allicht minder spannend zijn dan ons hectische leven tot voor kort.’
© Brecht Goris
Als je her en der commentaren leest die wijze lieden ten beste geven over het schrikbewind van keizerin Corona, kun je de indruk krijgen dat wij sinds de maand maart leven in le meilleur des mondes possibles.
Die zinsnede komt uit het magistrale verhaal Candide (1759) van Voltaire. Dat zéér aanbevelenswaardig boekje beschrijft de zogezegd beste der werelden, maar die beste wereld is een oord van moord en doodslag. Voltaire begon te schrijven aan zijn Candide een paar jaar na een zware aardbeving in Lissabon (1755), waar tienduizenden doden vielen, en tijdens de zevenjarige oorlog, waarbij alleen al in Europa honderdduizenden slachtoffers werden geteld.
Hooguit een half jaar had keizerin Corona nodig om wereldwijd honderdduizenden slachtoffers te maken. Dat is veertien keer minder dan zeven jaar en de strijd is nog lang niet gestreden.
Vanwaar dan al die sagen over gelukzalige dagen? Onthaasting? De genadeslag voor onze doldriftige prestatiemaatschappij? De godendeemstering van het neoliberalisme, niet minder?
Zijn we soms met ons allen, toen we even niet goed keken, onverhoeds in het paradijs beland?
Zijn we soms met ons allen, toen we even niet goed keken, onverhoeds in het paradijs beland? Dankzij een rottig virus dan nog, een virus dat zelfs de knapste virologen elke dag voor nieuwe raadsels stelt?
Paradijs? Hoezo?
Tienduizenden medeburgers zijn ten einde raad, verarmd, op van de zenuwen, kapot gewerkt in onze ziekenhuizen, op of over de rand van het bankroet, opgehokt, losgerukt van vriendinnetjes en vriendjes, gecrepeerd van eenzaamheid, enzovoort, vul maar aan naar eigen godvrucht en vermogen.
Niks paradijs. Jazeker, er zijn bevoorrechten, zoals ik, met een ruim huis en een tuin en zonder geldzorgen. Laten wij toch de getroffenen niet veronachtzamen.
Toch is er een vraag die mij, letterlijk, wakker houdt. Indien een paradijs mogelijk zou zijn, wat zijn dan de voorwaarden om er een te maken?
Ik bedoel een paradijs voor allen, niet alleen voor een handvol gelukzaligen terwijl de overdonderende meerderheid opgesloten zit in een kerker van ellende. Dat is de toestand nu, bij ons niet helemaal, globaal wel. Maar als we de productie van onderbroeken tot versnellingsbakken globaliseren, moeten we ook het paradijs globaliseren, nietwaar?
Daar heb je al meteen een eerste voorwaarde of noem het vereiste: het paradijs is er voor allen of het is niet.
Maar vervolgens?
Wie kent niet de oude kreet van de werkgevers en de hun dienstige economen: ‘Je kunt geen sociaal paradijs bouwen op een economisch kerkhof’. Aha, hier is een tweede voorwaarde: er moet rijkdom genoeg zijn. Of, wat actiever uitgedrukt, we moeten rijkdom genoeg produceren.
Rijkdom zat op aarde. En toch is het paradijs niet nabij.
Sinds de jaren zeventig van vorige eeuw weten we al, volgens het liedje van de Noord-Brabantse band Bots: er is genoeg voor iedereen. Dat is niet zomaar een leuk liedje. Volgens haast alle landbouwdeskundigen produceren we genoeg voedsel om 10 miljard mensen hun buik rond te laten eten. We kunnen iedereen fatsoenlijke kleren aantrekken. Rijkdom zat op aarde. Aan de tweede voorwaarde is voldaan en toch is het paradijs niet nabij. Er is dus op zijn minst een derde voorwaarde nodig.
Voor ik die opschrijf, even een zijdelingse bedenking. Keer de klassieke vraag eens om. Is een economisch paradijs mogelijk op een sociaal kerkhof? Puur economisch bedoel ik. Stort de vraag dan niet in? Kan een economie op volle toeren draaien met sterk beperkte consumptie? Kunnen we het schrikbewind van keizerin Corona niet ook zien als een ongewild, wereldwijd economisch experiment? Basisvraag hierbij: wat gebeurt als aanbod en vraag tegelijkertijd naar beneden duikelen? Einde bedenking.
De derde voorwaarde voor het paradijs is: de verdeling van die rijkdom voor allen, uit voorwaarde één.
Eigenlijk zijn het twee verwante voorwaarden: 3a en 3b.
Ik ben geneigd te zeggen, je mag zo rijk zijn als je wilt, maar niemand mag onder een bepaalde grens duiken.
Voorwaarde 3a is een niet te grote ongelijkheid van inkomsten. Ik ben geneigd te zeggen: je mag zo rijk zijn als je wilt, maar niemand mag onder een bepaalde grens duiken. Ons eigen land met 16 procent armen slaagt er niet in die voorwaarde te vervullen. Het puissant rijke Duitsland vervult die voorwaarde niet. Iemand die daar bijvoorbeeld Hartz IV ontvangt (de Duitse werkloosheidsuitkering, red.), kan daar niet van leven, dat is tot achter de komma becijferd. Zo iemand komt 154,47 euro tekort per maand.
Ik denk dat een zeer progressieve belasting onvermijdelijk is. Iedereen, ook de allerrijkste, profiteert mee van het omliggende paradijs en moet dus een bijdrage leveren proportioneel tot de dikte van zijn geldbeugel. Of je voor herverdeling het systeem van erfenisbelasting aanhangt dat Thomas Piketty in zijn jongste boek voorstelt (zie Capital et idéologie, vanaf blz. 1122 en vooral tabel 17.1, blz. 1130) of een ander systeem, laat dat stof zijn voor paradijselijke discussies.
Voorwaarde 3 b.
Hier komt de sociale zekerheid op de proppen, dat weergaloos vernuftige mechaniek van herverdeling. Ik noem de sociale zekerheid altijd een schitterend toppunt van beschaving, even glanzend en geniaal als, zeg eens iets, de muziek van Mozart of Jan van Eycks schilderijen, en voeg er voor mijn part meesterwerken uit de hele wereld aan toe, van de rotstekeningen in Zuid-Afrika tot de tango’s van de porteños.
Sociale zekerheid behoedt ons drie keer voor armoede: armoede door werkloosheid, armoede door ziekte, armoede door hoge ouderdom. En nu weten we: ook voor de ergste wreedheden van keizerin Corona.
In Knack (nr. 32 van dit jaar, blz. 62-66) lees ik een verblijdend stuk over het eiland Mauritius. Dat gelukkige eiland heeft gratis gezondheidszorg en een universeel pensioensysteem. Maar ook, en hier komen we bij de vierde voorwaarde, op Mauritius is het onderwijs gratis.
Je kunt toppunten van beschaving niet bereiken zonder grondige scholing. Als het toppunt van beschaving niet het werk is van een eenzaam genie (maar is niet ieder genie een groep?), als het toppunt van beschaving voor iedereen moet gelden, zoals de sociale zekerheid, heb je een hoge en algemene scholing nodig. Dus gratis onderwijs van kleuterklas tot doctoraat. Dat is voorwaarde vier.
Misschien is een vijfde voorwaarde nodig om dat alles nog eens te schragen. Werk voor allen zou die voorwaarde zijn. Het is een gedachte die al is opgekomen bij eminente denkers als Branko Milanović of onze eigen onvolprezen prof. em. Bea Cantillon. Ik ben er niet uit. Werk voor allen lijkt me de te verkiezen optie boven het universele basisinkomen. Door iedereen werk te verschaffen, betrek je allen bij het welzijn van allen.
Wie nu de schouders ophaalt en die voorwaarden weghoont als communistisch of utopistisch of simplistisch of te idealistisch vergist zich.
Het is het tegendeel van simplistisch. De organisatie van een paradijs vertoont een indrukwekkende graad van complexiteit. Alleen al om de sociale zekerheid te laten functioneren, heb je bakken intelligentie en creativiteit nodig. Is de wiskundige die een liederlijk algoritme bedenkt om belastingbetalers af te troggelen en hun centen door te sluizen naar onbehoorlijk rijk volk intelligenter bezig?
Te idealistisch? Nee, dit gaat over praktische, dagelijkse dingen waar wij allen belang bij hebben.
En dan utopistisch. Ik gruw van heilsstaten, of het nu de Civitas solis is (eerste druk 1623 in Frankfurt am Main) van Tommaso Campanella, de zonnestad waar iedereen dezelfde kleren moest dragen en op het rechte pad werd geleid door officieren, voor elke deugd één. Of Utopia (eerste druk 1516 in Leuven) van Thomas Morus of het aartskapitalistische systeem van Ayn Rand (Atlas shrugged, 1957 in New York).
Wat het communisme betreft, historici redetwisten niet meer over massamoord, die staat vast, alleen nog over tien miljoen slachtoffers meer of minder. Lees misschien eens de roman Het achtste leven (voor Brilka) van Nino Haratischwili.
Het paradijs waar ik over nadenk is niet stralend zuiver, het is onzuiver. Het is niet bloedig, het is kalm.
Nee, het paradijs waar ik over nadenk, is juist het tegendeel van dat alles. Het is niet stralend zuiver, het is onzuiver. Het is niet bloedig, het is kalm.
Allerlei soorten mensen leven er naast en door elkaar heen. Niemand hoeft dezelfde kleren te dragen. Niemand dringt zich op aan een ander. Noem dat voor mijn part een zesde voorwaarde. Leven en laten leven. Jij zo, ik zo. Misschien is het zelfs raadzaam in het paradijs een milde vorm van kleine corruptie te laten gedijen, als onschadelijk onkruid op een wegberm.
Daarom moeten bekerende godsdiensten in de gaten worden gehouden, want die willen hun eigen zuiverheid opleggen aan iedereen. Nee, iedereen mag blijven vasthangen aan de hoogsteigen idiosyncratische riten en heiligheidjes, dat moet je vooral respecteren. Maar mijn geloof in de kop van mijn buur heien? Streng verboden.
Laten we nooit vergeten, ieder paradijs is fragiel. Morgen kan het instorten. Vandaag al.
Wie van ons had met Nieuwjaar kunnen denken dat ons afkooksel van een paradijs drie maanden later grondig overhoop zou liggen? Mondkapjes? Dat was goed voor Koreanen en zo. Ophokplicht? De pest is hier toch allang uitgeroeid. Avondklok? Is het oorlog soms?
In een van de schitterende reportages die Danny Ghosen, Nederlander van Libanese herkomst, maakte in Beiroet, de stad waar hij opgroeide, zegt de baas van een broodjeszaak: ‘Vroeger was het hier een paradijs’. Vijftien jaar burgeroorlog en honderdduizenden Syrische vluchtelingen hebben dat paradijs vernield. De Libanezen dalen af in de hel.
Laten wij geduldig werken aan een paradijs voor allen. Mooi zal het niet zijn, bont alleszins. Het zal allicht minder spannend zijn dan ons hectische leven tot voor kort.
Winnaars zullen niet met de hele prijzenpot gaan lopen, alle andere dapperen met lege handen achterlatend. Iedereen wint wat. En verliest soms wat, o ja. We zullen niet meer altijd alles willen, nu.
We zullen niet meer als gekken achter alle evenementen aanhollen, panisch dat we iets zouden missen. We zullen beseffen dat iedereen, zonder uitzondering, altijd 99,9 procent mist en die schatting is aan de lage kant.
Wellicht zal het paradijs het tegendeel zijn van groots en meeslepend.
Maar wel het paradijs.