De pijn van een dode vogel in je hand

Column

De pijn van een dode vogel in je hand

De pijn van een dode vogel in je hand
De pijn van een dode vogel in je hand

De overheid moet geen regels maken, toch niet als het over de wapenindustrie, politie-optreden of ruimtelijke ordening gaat. Dat lijkt de heersende opinie te zijn. Maar wat het gebrek aan regelgeving veroorzaakt, dat laat zich heel moeilijk samenvatten in woorden die begrepen worden. Schrijven over de pijn die je voelt bij het verdwijnen van dieren, natuur en bomen wordt gemakshalve gediskwalificeerd als neoromantisch gezeur.

Het onderwerp van het stuk lag klaar. Het rationele deel van mezelf was vast van plan een vlammend betoog te schrijven over de illusie van zelfregulering en dit naar aanleiding van een regering die de verplichte registratie van lobbyisten van de wapenindustrie onder de mat veegt met de onzinnige uitleg dat ze de wapenindustrie niet wil stigmatiseren en – nu komt het – omdat ze vertrouwt op de zelfregulering van deze dienstverlener aan een niet onbelangrijke economische sector. De ethische code van een industrie die de dood als doel heeft, valt inderdaad niet te onderschatten.

Als Donald Trump Junior deze week zijn volledige inbox niet op Twitter had gepleurd om te bewijzen dat hij misschien wel en misschien ook niet met Russische influencers had gekonkelfoesd, dan was dit naïeve geloof in de oprechtheid van de wapenindustrie het domste en meest dwaze geweest wat ik had gehoord. Gelukkig voor onze regering wonen er aan de overkant van de Atlantische Oceaan nog grotere idioten.

Het sprookje van de zelfregulering

Hetzelfde sprookje over de rechtvaardige krachten der zelfregulering schemerde ook door in de sneren en opmerkingen die de Mechelse burgemeester Bart Somers naar zijn hoofd kreeg geslingerd – vriendelijk debatteren is al even uit de tijd – omdat hij van zijn politiekorps verwacht dat ze iedere identiteitscontrole registreren zodat men ten minste op basis van concrete gebeurtenissen en cijfermateriaal kan nagaan of “ethnic profiling” feit of fictie is.

Ook hier werd geroepen dat men moest vertrouwen op het zelfregulerend vermogen van de politie, ook hier werd geschermd met termen als stigmatisering en het voeden van een klimaat van wantrouwen. Er had toch ooit een campagne gelopen, de politie uw vriend, was die dan niet voldoende om te bewijzen dat een politieagent zich nooit alleen laat leiden door de huidskleur als hij iemand op straat naar zijn papieren vraagt?

Als een vrouw in een boerkini op een springplank verschijnt, moeten de ridders ter bescherming van de westerse waarden van stal gehaald worden

Ik vroeg me af waarom we in de ene tak van de samenleving zo graag geloven in de kracht van zelfregulering terwijl we in de andere niet genoeg kunnen verbieden, aflijnen en regelen.

Als een vrouw in een boerkini op een springplank verschijnt, weigeren we te geloven dat die vrouw uit eigen wil op die springplank is geklommen. Boerkini’s kunnen zichzelf niet reguleren. Nee, dan moeten de ridders ter bescherming van de westerse waarden van stal gehaald worden en trekken we driftig lijnen in het zand die men nooit of te nimmer mag overschrijden wil men de ruiters van de Apocalyps niet op zijn dak krijgen.

Ook aan het geloof in zelfregulering zijn er duidelijk grenzen. Nu ja, duidelijk. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ze eerder opportunistisch getrokken worden, een beetje à la tête du client. Om het wat cru te zeggen: de grens mag ons geen geld kosten.

De dood is overal

Dat was het waar mijn rationele deel het over wilde hebben. Maar toen vloog er een vogel tegen het raam waar mijn bureau op uitkijkt, een zwarte roodstaart, ik herkende hem aan die vlammend oranje staart. Ik raapte hem op, de borst met de grijze veren ging krachtig op en neer, zijn hart klopte duizelingwekkend snel en trilde door mijn vel als een uurwerk dat naast secondes ook de honderdsten van die secondes wegtikt.

Ik dacht – maar dat verbeeldde ik me waarschijnlijk – dat ik in zijn kraaloogjes een mengeling van doodsangst en levenskracht zag en toen werd het stil. De strijd was beslecht. De vogel in mijn hand was dood.

Zijn dood bracht me bij alle doden en stervenden die we de voorbije maanden in dit huis hadden verzameld. Het is de missie die het leven van mijn zonen op dit moment volledig in beslag neemt. Ze redden wat er te redden valt en schrapen vlinders van stoeptegels, hurken neer om verloren gevlogen bijen aan te sterken met een drupje honing en noteren nauwkeurig in een schrift waar ze ieder dood dier vonden.

We – nee, ik – noem hen de slachtoffers van het glazen plafond van onze beschaving, de ontbrekende gegevens in de statistieken van verkeersdoden, werkongevallen en chemische lozingen.

De herinnering aan die vogels zal wegsterven, zei iemand me onlangs. Het stemde me droevig.

Het zijn vlinders die door de hevige luchtstroming van voorbijrazende vrachtwagens gedesoriënteerd tegen muren botsten, bijen die uit gevaar voor eigen leven over woestijnen van beton en asfalt zweefden op zoek naar bloemen die niet enkel mooi ogen in plantenbakken maar ook nog nectar bevatten en libellen die bij het nijpend tekort aan poeltjes in akkers en weiden verdwaasd door het felle blauw van private tuinzwembaden bevangen raakten door de chloordampen die boven deze levenloze waterspiegels hangen. Of die gewoon werden doodgemept door een mens die zich verbaasde over de grootte van de muggen dit jaar.

Het gras is langer aan de overkant

Het is moeilijk te schrijven over wat verdwijnt zonder het verwijt te krijgen al te nostalgisch te zijn. Maar nu ik het afgelopen jaar in het Zuiden van Duitsland woonde en regelmatig per trein over de Belgische grens reed, weet ik wat ik het meeste zal missen als we opnieuw naar België verhuizen. Het landschap. De levende natuur. De horizon die in de verte, ja, echt in de verte nog zichtbaar is, de oevers van de rivier die zelfs in de stad niet verhard zijn, het getjilp van mussen, het gekwinkeleer van leeuweriken, het jachtige getwiet van kieviten.

Allemaal vogels die niet eens zo lang geleden boven Vlaamse velden vlogen en in die velden nestelden, maar zich een voor een teruggetrokken hebben in afgebakende reservaten waar we massaal investeren om hun natuurlijke biotopen zo goed mogelijk na te bootsen. De herinnering aan die vogels zal wegsterven, zei iemand me onlangs. Het stemde me droevig.

Ik had geprobeerd de afwezigheid van de vogels niet op te merken, maar als ik langs de eindeloze zeeën van ruisende maïsvelden fietste, viel me vooral de stilte op. En de kraaien die als koningen van de overlevingsstrategie het luchtruim overheersen. De rest van de vogels kan je samen met duizenden andere vogelliefhebbers vanop afstand bespieden in de daarvoor bestemde gebieden.

Met groen hebben we geen probleem, met natuur wel.

Het is de prijs die we betalen voor ons geloof in de zelfregulering van de ruimtelijke ordening. Alles kon, alles mocht, het land was om te bebouwen, bewerken en te betonneren.

Het resultaat is een versmacht landschap waar de natuur nog steeds stevig aan banden wordt gelegd. Zo is het perfect legaal om gras in je tuin te vervangen door plastic kunstgras, maar wie de druivenrank tegen de gevel aan de straatkant te veel laat woekeren, krijgt een boete in de bus. Met groen hebben we geen probleem, met natuur wel.

Ook dat leerde dit jaar in Duitsland me. Het gras is er niet groener, wel langer. Bermbeheer gebeurt er rustig en geduldig, men doet al eens iets met de hand in plaats van met grote machines de hele boel kort en plat te maaien waarna men waarschuwingsborden moet plaatsen voor de bevolking om duidelijk te maken dat achter die hele kaalkap wel degelijk een plan schuilt.

Landschapspijn

De natuur mag dan wel een prijskaart hebben; de regels van de economie zijn er behoorlijk waardeloos.

Als ik vanuit de trein dit rommelige landschap bekijk, dan voel ik pijn. Landschapspijn, zoals de Nederlandse journaliste Jantien de Boer in haar gelijknamige boek beschrijft. Toch vind ik het moeilijk om dat zo te benoemen.

Schrijven over de pijn die je voelt bij het verdwijnen van dieren, natuur, bomen in een wereld waarin cijfers zwaarder doorwegen dan woorden, wordt gemakshalve gediskwalificeerd als neoromantisch gezeur. Het is de reden waarom we tegenwoordig de waarde van natuur in gangbare economische termen zijn gaan uitdrukken.

Zo weten we ondertussen dat bijen meer bijdragen aan de globale economie dan de Britse koninklijke familie en dat het wegkwijnende Great Barrier Reef zo’n 56 miljard dollar waard is. Net als de banken die we massaal redden na de crisis is het in principe “too big to fail”, alleen kan je het verbleken en afsterven van koralen niet zo maar afremmen met een stevige injectie overheidsgeld. De natuur mag dan wel een prijskaartje hebben; de regels van de economie zijn er behoorlijk waardeloos.

Ik heb de neiging te weigeren te vergeten en ik vrees dat ik mijn kinderen met dit virus heb besmet. Het is de reden waarom we dit jaar zo veel mogelijk gletsjers hebben bezocht. Je kan dit luguber vinden, maar het was een vorm van afscheid nemen. We weten dat ze zullen verdwijnen. Het zijn landschappen uit een verleden tijd.

Wie kijkt naar de sneeuw- en ijsgrens die steeds hoger opschuift, de modder en de bruine stenen die alsmaar duidelijker door het blauwige ijs schemeren, weet dat wat hij nu ziet straks herinnering zal zijn. De pijn die ik daarbij voel, kan ik niet negeren. Het is de reële pijn van verloren schoonheid en verwondering. Het is de pijn van een dode vogel in je hand.

Tags