Het stond in de sterren geschreven

Column

Kiezer toont middelvinger aan "traditionele" politiek

Het stond in de sterren geschreven

Het stond in de sterren geschreven
Het stond in de sterren geschreven

Dag in, dag uit, jarenlang, krijgen we de boodschap door de strot geramd dat dit land het land van de duizend rampen is, schrijft Matthias Somers. Is het dan zo moeilijk te bevatten dat de kiezer de puzzelstukken bij elkaar legt, en kiest voor de partijen die beloven hen te beschermen door te stampen naar wie hen bedreigt?

Bron: Facebook

Bron: Facebook

Mij werd, op de democratische hoogdag laatstleden zondag, de weinig benijdenswaardige taak toebedeeld secretaris te zijn van een stembureau in het kieskanton Sint-Jans-Molenbeek (Brussel). Ik was me maar al te zeer bewust van het feit dat ik bij een volgende verkiezing geen jonge man meer zou zijn, maar de veertig voorbij, en op weg naar het einde; het was dan ook met een enigszins bezwaard gemoed dat ik ontwaakte.

Wie mij kent zal weten dat het voeren van een gesprek, op zo vroeg een uur, voor mij onmogelijk is. Al schijnt buiten de zon en kwinkeleren de vogels vrolijk hun lied, in mij heerst nog het duister van de nacht, en elk geluid voortgebracht door een mens klinkt als de aankondiging van een spoedig zich voltrekkend drama. Op meer dan ontstemd gegrom ten antwoord hoeft men dan ook niet te rekenen. Dat ik mijn ochtendlijke koffie die zondagmorgen haastig naar binnen had te slokken, hielp mijn humeur geenszins.

Laat daarmee niet gezegd zijn dat ik ook maar voor een moment overwoog me aan mijn burgerlijke plicht te onttrekken: zonder mij geen verkiezingen, en zonder verkiezingen is het meteen uit met onze democratie. Op mijn al te tengere schouders rustte dan ook een al te zware verantwoordelijkheid, al kon ik me optrekken aan het feit dat ik op z’n minst niet voorzitter van een stembureau was. Zo alles in het honderd zou lopen, ik kon me altijd nog als een hazewind uit de voeten maken, de boel de boel latend. Met rampscenario’s weigerde ik echter rekening te houden; eerder was het met een zekere trots dat ik uiteindelijk, een kwartier voor zeven, het stembureau betrad. Hier zou het gebeuren. Hier zou geschiedenis geschreven worden.

Dat de uitslag dramatisch zou zijn, het stond in de sterren geschreven. Dag in, dag uit, jarenlang, krijgen we de boodschap door de strot geramd dat dit land het land van de duizend rampen is.

Het stembureau bevond zich in een kaal klaslokaal. Enkel een kalender aan de muur herinnerde aan de kinderen die hier doordeweeks tot brave burgers van het land worden gekneed: vier heldere kleurvlakken deelden voor de leerlingen het jaar op in vier seizoenen, de witte winter lag achter ons, de groene lente was aangebroken.

Keurig in het gelid rezen de stemhokjes op uit het halfduister waarin het klaslokaal nog baadde. Enkel de wastafel in de hoek lichtte op in het binnenvallende zachte zonlicht. Het zorgde voor een mooi, verstild plaatje. Even later ging de deur van het stemlokaal open, en de dag bergaf.

Het was pas later dat de pathetische symboliek van het beeld tot me doordrong. Hoe de dag in de tussentijd verlopen was, ik zou het niet kunnen vertellen. Ik moet een achttal uren aan één stuk door hebben rechtgestaan aan de urne, terwijl ik met mijn meest vriendelijke stem aan vele honderden kiezers uitlegde hoe hun stembiljet te scannen en vervolgens in de stembus te deponeren, ondertussen zelf het lokaal scannend op onverlaten die met een kiezer mee het stemhokje indoken — gedrag in strijd met de kieswet dat niet getolereerd kan worden.

Het afsluiten van de stemming, het invullen van alle documenten, het noteren van de talrijke incidenten in het proces verbaal — ach, het geheim van de stemming verbiedt me er meer over te zeggen, en wat een zonde dat is, het nakijken van de stemregisters op eventuele fouten, het joggen door Brussel — absurd beeld — met zakken vol stembiljetten om ze aan het hoofdbureau te bezorgen.
Eindelijk daar — doodop, het was niet “gaan zitten” dat ik deed tussen de vele wachtenden, het was neerzijgen — kwamen me de binnenstromende resultaten voor het eerst ter ore.

Tegelijk worden we —opnieuw, dag in, dag uit, jarenlang— overspoeld door een hitserig discours, vol gelieg en bedrieg.

Dat de uitslag dramatisch zou zijn, het stond in de sterren geschreven. Dag in, dag uit, jarenlang, krijgen we de boodschap door de strot geramd dat dit land het land van de duizend rampen is, een boodschap met onvermoeibare energie in de markt gezet door bedrijfsbazen voor wie geen winstmarge groot genoeg en geen bijdrage aan de sociale zekerheid en de landsfinanciën klein genoeg is.

We betalen “te veel” belastingen (al heeft dat niet verhinderd dat de doorsnee-Belg zowat de rijkste burger ter wereld is, maar laat dat niet gezegd zijn), toch worden ons steeds hogere facturen opgesolferd — iemand moet tenslotte de stelselmatige verlaging van de bedrijfsbijdragen compenseren, al lijkt niemand zich daar vragen bij te stellen, zo geïndoctrineerd zijn we door de propagandamachine van het conglomeraat dat onze economie bestiert.

En dus vraagt de burger: als ik zoveel betaal, en toch staat dit land zogezegd op de rand van het faillissement (quod non, maar wie maalt daarom?), waar is dat geld dan naartoe? Tegelijk worden we —opnieuw, dag in, dag uit, jarenlang— overspoeld door een hitserig discours, vol gelieg en bedrieg, dat dreigt met tsunami’s aan migranten en de ondergang van het avondland door horden barbaren die zich al in ons midden bevinden. Is het dan zo moeilijk te bevatten dat de kiezer de puzzelstukken bij elkaar legt, en kiest voor de partijen die beloven hen te beschermen door te stampen naar wie hen bedreigt?

De kiezer verschuilt zich achter een gordijntje en steekt zijn middelvinger op — en wast vervolgens zijn handen in onschuld.

Geen verrassend resultaat dus, maar daarom niet minder ontstellend, toen ik daar zondagavond half ingestort op een houten zitbank zat te wachten in het telbureau van Molenbeek, en de wereld van me af wilde trappen. Wat dat precies opgeleverd zou hebben, was me ook toen al niet geheel duidelijk, maar in mijn woede en vermoeidheid heb ik de onbedwingbare neiging te vervallen tot het gedrag van een peuter die, wanneer hij zijn zin niet krijgt, zich krijsend op de grond gooit en wild met zijn kleine beentjes in het rond begint te trappelen.

Ondertussen, na de nodige nachtrust, ben ik alweer bedaard. Ik heb geleerd dat men de kiezer zijn keuze niet mag aanwrijven. Ik heb geleerd dat het niet meer dan een foert-stem was, die massale steun voor niet eens zo verholen racisten en hun nabauwers, waarmee men weliswaar zijn ongenoegen uit, maar zich daarom nog niet inschrijft in het discours waarvoor men wel gekozen heeft. Ik moest weer denken aan de stemhokjes, die daar in het halfduister oprezen in het klaslokaal, en de wastafel verlicht door de binnenvallende zon. De kiezer verschuilt zich achter een gordijntje en steekt zijn middelvinger op — en wast vervolgens zijn handen in onschuld. Vrij van zonden, onschuldig als een lam, wandelt hij het stemlokaal buiten, het zonlicht in. Het wordt een mooie dag.