De kracht van niet durven veranderen
“‘‘Dat gaan we onze mensen toch niet afpakken zeker?’’
Dat we de mensen niets gaan afpakken. Die stelling is een van de ondertussen vaak gebruikte debatstoppers. Het klinkt goed, maar het helpt ons niet echt vooruit. Tenzij we het niet erg vinden om de hoop af te pakken van de jongere generaties.
Jan Mertens
© Brecht Goris
Je ziet ze in deze tijden van nakende verkiezingen wel eens los rondlopen. Politici die zichzelf als “realistisch” of “rationeel” omschrijven, bezorgd om “de” mensen en vooral bezig met dingen te zeggen die heel wat van die “de mensen” graag willen horen. Op hun debatfiche hebben ze naast een woord als “belastingtsunami” ook de zin ‘dat gaan we onze mensen toch niet afpakken zeker?’ staan.
Sommige debatfiches bevatten niet zozeer voorstellen van antwoorden waarmee je goed kunt antwoorden op de vraag en waarmee je een nuttige bijdrage zou kunnen leveren aan een zoekend debat over de complexe uitdagingen van morgen, maar wel instrumenten waarmee je het debat kunt bevriezen. Volgens de auteurs van die fiches komt dat bevriezen dan waarschijnlijk neer op winnen.
‘Het klimaat is natuurlijk belangrijk, en we moeten er zeker mee bezig zijn, maar…’ Die maar is altijd interessant.
Enkele dagen geleden mocht ik het nog eens meemaken. Een niet nader genoemde politica begon haar tussenkomst ongeveer op de volgende wijze: ‘Het klimaat is natuurlijk belangrijk, en we moeten er zeker mee bezig zijn, maar…’ Die maar is altijd interessant. Gewoonlijk komen er dan redenen waarom vooral anderen iets moeten doen. Vaak komt China dan in die zin opduiken en wordt er creatief gegoocheld met percentages. Die bewijzen dan dat wij natuurlijk maar een minimale bijdrage aan het probleem leveren, en dat dus eigenlijk een ander het moet doen. We zeggen er dan liever niet bij dat, in dit geval, een groot deel van de uitstoot in China eigenlijk uitstoot voor ons is.
Een ander punt dat steevast na die maar komt is dat “de” groei ten koste van alles door moet gaan. Dat klinkt soms als: het kan best zijn dat je van roken zo goed als zeker longkanker krijgt of kanker bij iemand anders veroorzaakt, maar onder geen enkel beding mogen we in vraag stellen dat roken moet kunnen. In tijden van acute klimaatcrisis is het soms moeilijk, en dat begrijp ik best, om om te gaan met onaangename waarheden.
Stel je voor dat het zou kunnen dat de groei van het vliegverkeer, de groei van de vleesconsumptie, de groei van het gebruik van grondstoffen voor producten en infrastructuur, de groei van de ontbossing, de groei van het waterverbruik, … mee verantwoordelijk zouden zijn voor de groei van de uitstoot van broeikasgasemissies. Stel je dat even voor… Ik ben waarschijnlijk (ongetwijfeld) niet zo slim als de mensen die die debatfiches op ritmische wijze kunnen aframmelen. Er klinkt evenwel soms een onderhuidse angst in hun woorden die absoluut moet worden weggeduwd. Alsof ze tegen zichzelf roepen.
Wie zijn “onze mensen”?
‘Dat gaan we onze mensen toch niet afpakken zeker?’ Die stelling komt dan vervolgens, om het debat definitief te begraven. Je kunt er heel wat vragen bij stellen. Wie zijn bv. die “onze mensen”? Er zijn immers grote verschillen in individuele voetafdruk en sociale positie. Die verschillen zijn zeer relevant, zeker als je weet dat de ecologische gulzigheid van mondiaal en historisch gezien een minderheid de levenskansen van anderen vermindert en zo de ongelijkheid vergroot.
Laten we zeggen dat alle gemakkelijke maatregelen al genomen zijn. Nu het moeilijk dreigt te worden, nu we sommige onaangename waarheden recht in de ogen moeten kijken, zeggen we dat we het toch maar niet gaan doen.
In die ene zin klinkt soms ook iets door als een soort niet ter discussie te stellen voorafname waar de werkelijkheid zich dan maar bij moet neerleggen. We komen daar waarschijnlijk op het terrein waar de goden wonen. Als ik een slecht karakter had, zou ik misschien wel denken dat het klinkt als een vorm van fundamentalisme. Soms hoor ik er dit in: ‘Ja, we weten wat de wetenschap zegt. We weten dat het nastreven van een steeds verdere forse groei en een verdere toename van de ecologische voetafdruk van de wereldwijde consumentenklasse niet houdbaar zijn. We weten dat het eigenlijk beter zou zijn dat we manieren zoeken om de impact van het vliegverkeer of het vleesverbruik fors te doen dalen, maar dan zouden we het moeten hebben over de symbolen van ons geloof, en dus doen we dat maar niet.’
Ik kan daar op zich best begrip voor hebben, maar de consequentie van die redenering is toch wel een beetje zorgwekkend. Laten we zeggen dat alle gemakkelijke maatregelen al genomen zijn. Nu het moeilijk dreigt te worden, nu we sommige onaangename waarheden recht in de ogen moeten kijken, zeggen we dat we het toch maar niet gaan doen.
Dat wordt dan geformuleerd met de term “afpakken”. Je zou kunnen zeggen dat beleidsverantwoordelijken die liever niet te veel willen doen aan de klimaatverandering de levensruimte afnemen van mensen aan de andere kant van de planeet die wonen op een in de zee verdwijnend eiland. Je kunt gemakkelijk begrijpen dat mensen met een lager inkomen kwaad zijn op de ongelijke verdeling van kansen en inkomen en zich zorgen maken over de komende transitie. Zij willen niet dat men hun gevoel van een perspectief op een waardig leven nu en in de toekomst afneemt, zeker niet in het besef dat ze nu al de zwaarste prijs betalen van de niet-duurzaamheid, onder meer door de luchtvervuiling.
Het kan best zijn dat die manier van leven als heel prettig aanvoelt, maar daarom kan die nog geen recht zijn, en daarom is het openen van het debat daarover nog geen “afpakken”.
Maar wanneer het gaat over de levensstijl van laten we zeggen de betere middenklasse of de rijkste inkomens, dan moeten we toch voorzichtig zijn om het woord afpakken te gebruiken als het gaat over het zoeken naar een levensstijl die minder op de planeet weegt. Mensen uit de generatie net voor mij hebben in veel opzichten sterk geprofiteerd van de forse naoorlogse groei die nu voor zoveel problemen begint te zorgen.
Als ik iemand uit die generatie hoor zeggen dat niemand hem of haar het recht mag afpakken om – nu de kinderen het huis uit zijn – volop te gaan genieten van het leven door enkele keren per jaar het vliegtuig te nemen naar de andere kant van de wereld, dan is dat woord afpakken toch niet helemaal op zijn plaats. Ik wil best begrijpen dat het niet vanzelfsprekend is om iets wat men als een verworven levensstijl is gaan aanvoelen in vraag te moeten stellen. Het kan best zijn dat die manier van leven als heel prettig aanvoelt, maar daarom kan die nog geen recht zijn, en daarom is het openen van het debat daarover nog geen “afpakken”.
De kracht van verandering?
Een niet nader genoemde andere politica toeterde onlangs via een populair roepmedium dat mensen die pleiten voor een vermogensbelasting “jaloers” zijn. Daar ben ik nu al weken over aan het nadenken. Ik onderzoek elke uithoek van mijn gammele lijf, op zoek naar een daar aanwezige jaloezie. Ik heb nog niets gevonden… Ik zou dus jaloers zijn op wat mensen met meer geld hebben bereikt in het leven, en dat zou de werkelijke drijfveer van mijn houding zijn. Het kan natuurlijk zijn dat in mijn mensvisie mensen niet in de eerste plaats calculerend wezens zijn die enkel zouden gedreven zijn door eigenbelang en dat in mijn economische visie het stimuleren van afgunst niet de beste weg is om het algemeen belang te dienen. Maar verder ben ik dus ongetwijfeld niet slim genoeg…
Ik kan gewoon niet goed vatten hoe je de gedachte tot je hoofd kunt toelaten dat je beseft dat je houding ervoor zorgt dat het leven minstens minder prettig wordt voor je kleinkinderen, maar dat dat dan gewoon pech is voor hen, of zo.
Onlangs las ik een interessante analyse over de intergenerationele dimensie van het debat over ecologische rechtvaardigheid. Als we echt kiezen voor een duurzaam klimaatpad, dan komt dat erop neer dat in een wereld waar we de klimaatverandering beperken tot 1,5°C iemand die vandaag geboren wordt ongeveer acht keer minder zal mogen uitstoten dan wat iemand die geboren is in 1950 deed. Maar wat hoor je vaak? ‘Ik weet wel dat onze manier van leven te zwaar weegt, maar ik kan mezelf toch niet veranderen.’ (De kracht van niet durven veranderen, zou mijn slecht karakter stiekem zeggen.)
Die zin klinkt al minder erg en eerlijker dan die met het woord afpakken erin. De implicatie ervan blijft evenwel zorgen voor kortsluiting in mijn hoofd. Ik kan gewoon niet goed vatten hoe je de gedachte tot je hoofd kunt toelaten dat je beseft dat je houding ervoor zorgt dat het leven minstens minder prettig wordt voor je kleinkinderen, maar dat dat dan gewoon pech is voor hen of zo. En het gaat hier dan nog meestal over mensen die zich niet al te veel zorgen moeten maken over het einde van de maand.
Misschien moeten we toch proberen te komen tot voorzichtige, zoekende gesprekken met elkaar, niet platgewalst door debatfiches. Gesprekken die wel de onaangename waarheden toelaten, hoe moeilijk ook. De jongere generaties verdienen het. Anders nemen we onszelf het vertrouwen af dat we met onze handen hoop kunnen doorgeven aan onze kinderen.