De maand van Latifah Abdou
“‘Ik ben geen schrijver, maar schrijven is niet alles’
Het dekoloniseren van kennis gaat niet alleen over de inhoud, maar ook over de manier waarop die kennis wordt overgedragen, schrijft MO*columniste Latifah Abdou. 'Het is ironisch, maar in een geschreven column wil ik pleiten voor de herwaardering van de orale cultuur.'
Latifah Abdou: ‘Geschreven kennis is niet alles.’
© Konstantinos Tsanakas
Het dekoloniseren van kennis gaat niet alleen over de inhoud, maar ook over de manier waarop die kennis wordt overgedragen, schrijft MO*columniste Latifah Abdou. De Afrikaanse geschiedenis staat bol van de orale traditie en kennisoverdracht, maar die is onterecht ondergeschikt gemaakt aan geschreven kennis. ‘Het is ironisch, maar in een geschreven column wil ik pleiten voor de herwaardering van de orale cultuur.’
Toen MO* me vroeg om één maand columnist te worden, moet ik in alle eerlijkheid toegeven dat ik niet meteen enthousiast ‘ja’ zei. Mijn eerste gedachte was: ‘Waarom ik? Ik ben helemaal geen schrijver.’
Vooral dat laatste zorgde voor aarzeling. Ik ben een prater, schrijven is niet de manier waarop ik me doorgaans uitdruk. Dat was ook zo tijdens mijn studententijd: hoewel mondelinge examens me beduidend meer stress opleverden, vond ik het zo toch makkelijker om mijn opgedane kennis weer te geven.
Toch is geschreven taal van groter belang in ons onderwijssysteem, en de westerse maatschappij in het algemeen. Zeker wat betreft het doorgeven en archiveren van kennis. In de academische wereld klinkt het dat spraak te vluchtig is, en te subjectief klinkt. Denk maar aan de verplichting om mondelinge interviews te transcriberen voor onderzoekspapers, al komt daar stilaan verandering in. Toch zag ik in mijn opleiding politieke wetenschappen hoe er nog steeds veel aandacht gaat naar hoe om te gaan met geschreven bronnen. Voor de methodes om om te gaan met niet-geschreven bronnen was maar weinig aandacht.
Verhalen, muziek, poëzie en theater zijn ook manieren om kennis te archiveren en door te geven.
Maar zo gaat heel wat belangrijke informatie verloren. Er is geen aandacht voor de intonatie, de pauzes of aarzelingen en de houding van iemand tijdens een gesprek.
Daarom wil ik hier — ironisch genoeg met een geschreven column — pleiten voor de herwaardering van de orale cultuur. Verhalen, muziek, poëzie en theater zijn ook manieren om kennis te archiveren en door te geven.
Alice Walker laat een van haar personages in The Temple of My Familiar het perfect verwoorden: ‘Mijn volk leeft om te onthouden, elke hersengraanschuur is vol. Uw volk leeft om te vergeten. Uw graanschuren (“musea”) zijn vol, maar u bent dat niet.’
Geen gebrek aan alfabetisme
Dat ik altijd een spreker ben geweest kunnen mijn ouders, leerkrachten en vrienden in een oogwenk bevestigen. Misschien is het ook niet zo vreemd, gezien mijn Rwandese roots. Rwanda kent een zeer rijke orale geschiedenis.
Voor de Duitse en Belgische kolonisatie was het land een koninkrijk. Verhalen over de helden die de Rwandese dynastie mee vormgaven werden toen verteld via poëzie, zang en dans aan het koninklijke hof.
Een voorbeeld daarvan is ibitekerezo, een soort heldendicht met zang en muziek. Het woord ibitekerezo verwijst naar het werkwoord gutekereza en betekent “nadenken”. Dienaars en wachters van de koning kregen die heldendichten aangeleerd in hun opleiding. Die orale traditie was de manier om geschiedenis te onderwijzen, te archiveren en te verspreiden in de maatschappij.
Tegelijk was geschreven taal zeker niet onbekend of onbestaande op het Afrikaanse continent. Alleen was de orale kennisoverdracht van aanzienlijk belang en daardoor zeer sterk ontwikkeld. Die rijke orale geschiedenis van het Afrikaanse continent laat zien dat niet alleen geschreven taal een manier is voor een samenleving om zich sociaal, cultureel en politiek te ontwikkelen. De orale traditie was toen dé manier om aan politiek te doen en de maatschappij te organiseren.
Het belang van die orale kennisoverdracht werd me nogmaals duidelijk toen ik in Zuid-Afrika het Apartheidsmuseum bezocht. Daar werd me nogmaals bevestigd hoe kolonialisme een invloed had op de rol van de orale traditie.
Zowel in Rwanda als in Zuid-Afrika werd de orale cultuur door kolonisatoren bestempeld als primitief en niet ontwikkeld, of zelfs als gebrek aan alfabetisme. Maar een sterke orale cultuur is net een cultuur die de mens helpt ontwikkelen. De conservatie en overdracht van verhalen staat erin centraal, en dat is, net zoals het schrijven ervan, een kunst op zich.
Waarom wordt de orale cultuur dan voorgesteld als een gebrek aan alfabetisme? Voor de kolonisator was het opleggen van de geschreven taal als dé manier om te documenteren en te communiceren een manier om macht uit te oefenen. Want het is natuurlijk moeilijk om te heersen over een groep mensen die verschillende talen spreken die je niet verstaat, én die nog eens een andere communicatiecultuur hebben waarbij dat orale karakter domineert.
‘Wij zijn verhalenvertellers’, las ik in het Apartheidsmuseum over de uitgestorven taal Ixam. ‘In onze verhalen dragen we kennis van de ene generatie op de andere. Maar vastgelegde geschiedenis legt stemmen aan de rand van de macht het zwijgen op.’
Wat kan Burna Boy ons leren
Willen we kritisch naar het “dekoloniseren van kennis” kijken, dan gaat het dus niet alleen om de inhoud van die kennis, maar ook de vorm ervan, of de manier waarop we kennis overdragen. Zo kan je zien dat ook de opvatting van wat kennis is, is veranderd.
Door niet-geschreven bronnen te (her)waarderen wordt ook de betekenis van “kennis” verbreed en andere stemmen betrokken. In het werk van dekoloniseren is dat essentieel.
Dekoloniseren van kennis gaat niet alleen om de inhoud, maar ook om de vorm.
Nummers van Fela Kuti, de grondlegger van de Afrobeat, zijn behalve muziek ook een belangrijke bron van kennis over en kritiek op de Nigeriaanse overheid. In zijn album Zombie bekritiseerde Kuti het militaire geweld van de Nigeriaanse overheid.
Hij inspireerde daarmee onder meer het werk van Burna Boy, de Nigeriaanse Afrobeats-zanger. Die sampelde in het nummer Collateral Damage Kuti’s Sorrow, Tears and Blood uit 1977. Net zoals Kuti heeft Burna het over het gebrek aan verontwaardiging over de excessen van de regering: ‘My people sef dey fear too much. We fear the thing we no see.’
Ook om een realistisch beeld te krijgen van prekoloniaal Rwanda zijn die orale bronnen belangrijk. Tot vandaag is het vertellen van verhalen belangrijk in de Rwandese cultuur.
Het AfrikaMuseum in Tervuren besloot in 2021 om 4000 gedigitaliseerde geluidsopnames van traditionele Rwandese muzikale tradities “terug te geven” aan de Rwanda Cultural Heritage Academy. De opnames werden gemaakt tussen 1950 en 1990 en kunnen nu beluisterd worden in het Etnografisch Musuem in de Rwandese stad Huye.
Dat orale culturen primitief zouden zijn, kent zijn basis in een koloniale, westerse superioriteit. Maar ook in westerse maatschappijen heeft orale kennisoverdracht een plaats.
Denk maar aan sprookjes die morele waarden, sociaal gedrag of wijsheden overbrengen. Het is allerminst een ver-van-mijn-bedshow. Dus neen, schrijven is niet alles.