Het spiegelbeeld dat ik vermeed
“‘Ik heb veel te lang gedacht dat ik een wit meisje was’
Jezelf ontdekken, ontdekken wie je bent: voor sommigen is het zoals kinderen die te horen krijgen dat Sinterklaas niet bestaat. Het was pas in haar eerste academiejaar op de kunstschool, in de grote en toen nog onbekende stad Brussel, dat slam poet en MO*columniste Lisette Ma Neza zichzelf tegen het lijf liep. ‘Oh God, ik heb altijd gedacht dat ik een wit meisje was. In het dorpje waar ik opgroeide waren al mijn vriendinnen witte meisjes. Waarom zou ik er dan geen zijn?’ Dacht ze. Of zoiets.
Lisette Ma Neza
© Charis Bastin
Daar stond ik dan, tijdens de intocht van een man die al eeuwenlang niet meer bestaat. Nicolaas van Myra, de Sint en zijn zwarte slaaf.
Ik heb de liedjes nog in mijn hoofd, de songteksten die ook ik vanbuiten ken. Zie ginds komt de stoomboot… Precies de Gouden Eeuw. 1602. VOC. Ik herinner me de middelbareschoollessen er nog over, over de roem en de rijkdom, de gegoede burgerij, de bourgeoise, de plantages, de scheepvaart en het grote geld. Zoals het nu gaat over een kinderfestijn, dat een feest moet blijven, het traditionele (terwijl het traditionele in tijden van kolonisatie, slavernij en uitbuiting volledig uit de zwarte mens werd geslagen!).
Het gaat erover: het belang van cultuur en welk klasgenootje het grootste cadeautje van Sinterklaas krijgt, de schoentjes, pepernoten, en de klassieker in elk sprookje: het witte paard.
De geschminkten, die mijn spiegelbeeld zonder enige schaamte bespotten en ik kon wel in mijn broek schijten van verbijstering, toen ik ze voor het eerst zag: de hooligans.
Want wit, dat is smetteloos, dat is schoonheid, en zwart, dat is afval, dat is duister, dat is woede, dat is vuil.
Ik ken de sprookjes wel. En de kleuren en de metaforen. De zwarte kant van een verhaal, de zwarte mens, het zwarte kind dat in de trein door witte bejaarden voor Zwarte Piet wordt uitgescholden, vergeten we al sinds de Gouden Eeuw.
Goud, dat is geld, dat is kapitalisme. Kapitalisme, dat is winst maken uit andermans verlies. Dat is witte kinderfeestjes geven en alle zwarte begrafenissen vergeten. Ja, we vergeten de zwarte kant al een hele tijd. Ik zeg we, alsof ik het recht ertoe heb, te doen alsof ik ook van hier ben. (Want van waar anders?) Had ik dat voorrecht maar.
Daar stond ik dan. Op het podium van het Kick-Out Zwarte Piet-manifest. Op het Haagse malieveld. Plots en door een Instagram-berichtje van iemand die mij via via uit het veld had geplukt. In de verte zag ik de Pieten, met blauwe, groengrijze, kastanjebruine ogen, maar een huid zo pikzwart als die van mij. De geschminkten, die mijn spiegelbeeld zonder enige schaamte bespotten. En ik kon wel in mijn broek schijten van verbijstering toen ik ze voor het eerst zag: de hooligans.
Studeren in Brussel
Ik was door mijn studie in Brussel te lang niet meer in Nederland geweest in de sinterklaasperiode. Witte chocolade pepernoten, waar ik zo van houd, waren alles wat ik er nog van mee kreeg de afgelopen drie jaren. November en december zaten meestal vol met langdurige lessen en drukke draaidagen aan het Sint-Lukas, waar ik audiovisuele kunsten studeerde.
Het was in mijn eerste academiejaar op de kunstschool, in de grote en toen nog onbekende stad Brussel, dat ik ineens mezelf tegen het lijf liep. ‘Oh God, ik heb altijd gedacht dat ik een wit meisje was. In het dorpje waar ik opgroeide waren al mijn vriendinnen witte meisjes. ‘Waarom zou ik er dan geen zijn?’ Dacht ik. Of zoiets.
Het is echt pas in Brussel, waar ik de meisjes van Bledarte (ja, dat fantastische dekoloniserende, vernieuwende, geëmancipeerde, feministische en Brusselse collectief) leerde kennen. Twee meisjes van Bledarte studeerden samen met mij. Ze keken me scheef aan wanneer ik in de spiegel keek en niet zag dat ik van hier én van daar was.
Zo werd ik nieuwsgierig naar het afro-feminisme, de raak-mijn-haar-niet-aanliedjes en het dekoloniseren waar zij het over hadden. Ik trok de bibliotheken in, maakte gebruik Google (wat we trouwens allemaal heel gemakkelijk kunnen doen) en bekeek voor het eerst de documentaire van Sunny Bergman, Zwart als roet.
In de laatste minuut van die documentaire gaat het over Sunny, de maakster zelf, en een oude vriend van haar, die haar scherp aankijkt en oprecht vraagt of ze hem echt kan zien zonder een greintje racisme. Waarop Sunny zegt dat ze van hem houdt en hij dat beaamt en haar van de wederzijdsheid verzekert en vertelt dat het buitenom die liefde is.
De vriend vraagt haar nogmaals of ze van hem houdt zonder er een piepklein beetje vanuit te gaan dat hij zus en zo is, vanwege zijn huidskleur. Of ze hem gewoon voor zich kan zien, als mens. Waarna een lange stilte de vraag beantwoordt. Bij die minuut barstte ik in tranen uit en wist ik dat ik nooit meer in de spiegel zou kijken en een wit meisje zou zijn. En ik wist even, een paar jaar, niet meer wie ik was. Ik weet niet eens of ik er al uit ben.
Wortels
Maar daar stond ik dan, bij de sinterklaasintocht van dit jaar. Nu zelf in de rol van Sunny Bergman getreden, met mijn cameratas en al, maar doodsbang, zong ik mijn gedicht over de blanke man:
‘Vroeger was ik bang, bang voor Zwarte Piet…’
‘De blanke man, die snapt het niet. De blanke man heeft het gewist.’
Ik schreef dit een paar dagen nadat ik Zwart als roet had bekeken. Eerst als liedje, maar uiteindelijk werd dit mijn eerste slam, deel één van de eindeloze zoektocht waarin ik me tot op de dag van vandaag nog bevind. (Bedankt, Bledarte-meisjes).
Zo kwam ik erachter dat alle dingen wortels hebben en die wortels ook weer wortels en zo verder. Dat Zwarte Piet ooit een boeman was, helemaal niet zo overdreven vrolijk en dansend, maar een neger die je moest laten schrikken. Zo kwam ik erachter dat het woord blank een woord is dat hoort bij kolonisatie, dat letterlijk schoon betekent. Dat het wit is, de prominente huidskleur.
Zo kwam ik erachter dat Afrikaanse en inheemse volkeren uit hun habitat werden geplukt om vervolgens in menselijke dierentuinen tentoon te worden gesteld, alsof het zwartzijn een diersoort was tussen de witte mens en de orang oetans in, of welke aap dan ook.
Dat de Afrikaan in de westerse geschiedenis in ieder geval allesbehalve een homo sapiens was, op z’n hoogst werd ze een piet, een knecht van een heilige.
Samen met mijn Bledarte-beste-vriendinnen kwamen we overal achter, pluisden we het allemaal uit, wisselden we uit wat we zelf leerden.
Om als meisje met migratieachtergrond erachter te komen wat geschiedenis is, moet je autodidact zijn. Er is (in mijn leven, helaas) geen enkele geschiedenisdocent geweest die mij wist te vertellen waar ik vandaan kom. Natuurlijk begrijp ik dan niet dat ik geen wit meisje ben.
Gelukkig had ik de meiden, mijn familie om vragen aan te stellen. Gelukkig zat ik in Brussel, de grote stad, waar de geschiedenis wel leef,t en voor het eerst kwam ik erachter waarom er zoveel Rwandezen in België leven. Alle wegen leiden naar de (kolonisatie)geschiedenis.
Hoe ben ik een kind van een land, waarin ik nooit echt heb gewoond? Wat ben ik dan, als ik niet van hier ben? En als ik van hier ben, waarom ziet men dat niet?
Tijdens de pauzes, tussen het monteren en de academische kunstgeschiedenislessen (lees: eurocentrische, westerse, wittemannen-kunstenaars-kunstgeschiedenislessen) schreven we theorieën uit.
Zoals deze van Maja, “Het muggenbulten-effect”: dat alle kleine, vervelende dingen die we doorheen de jaren meemaken als meisjes die tussen meerdere culturen leven, als muggenbulten zijn. Zoals mensen elke dag willen voelen aan ons natuurlijk haar. Elke nieuwe hand die door je haar heen woelt is een muggenbult. De complimenten over onze taalbeheersing. De stereotyperende grappen van klasgenoten. Muggenbult. De mensen die niet geloven dat je moeder jouw moeder is, omdat ze wit en blond is en jij niet. Muggenbult. Nu is het zo dat je een paar muggenbulten aankan, maar als je elke dag een nieuwe beet krijgt, barst je helemaal uit, bij elke nieuwe beet.
Zo ging dat. De vragen werden er meer, en hoe meer we lazen, hoe minder zeker we van de zaken waren. Het is een lange opsomming, een identiteitscrisis. De docenten die het aanmoedigen en de docenten die het afkeuren. Soms de medestudenten in wier ogen je een politica bent geworden, terwijl al waar jij het over hebt persoonlijk, menselijk en kwetsbaar is, nog ver voordat het politiek genoemd mag worden.
Zo werd ik me bewust van de taal waarin men tegen mij spreekt, hoe er aan mijn haar gepulkt wordt, hoe ik in gesprekken onderbroken wordt, in gesprekken soms niet uitpraten mag. Hoe weinig stem ik heb, als ik niet schreeuw. Hoe journalisten mijn huidskleur als geboorteland vermelden, terwijl ik gewoon Nederlandse ben.
Hoe lang heb ik wel niet gedacht dat ik een wit meisje was. Hoe ben ik een kind van een land waarin ik nooit echt heb gewoond? Wat ben ik dan, als ik niet van hier ben? En als ik van hier ben, waarom ziet men dat dan niet?
De grootste klap komt altijd rond 5 december. Wanneer de pikzwarte boeman ineens overal is, de discussie weer verschijnt over een traditie die mij al jarenlang imiteert. Ik probeerde het aan mijn vrienden in mijn moederland uit te leggen, wie Zwarte Piet is. Het lukte me niet. Soms vraag ik mezelf af waarom Sinterklaas bestaat, waarom het leuk is om te liegen tegen onze kinderen, vooral als Nederlanders, vraag ik me dan af. Waarom we zo graag het tegenovergestelde willen zijn van wat ons kenmerkt, de Nederlandse eerlijkheid.
Ik ben er vrienden door verloren, door die hele identiteitscrisis. Niet omdat we niet van elkaar hielden, maar omdat ze mij niet zagen. ‘Maar Lisette, het is een jeugdherinnering en nota bene, ik zie geen kleur!’ Ja, voor mij is het ook een jeugdherinnering en ik zag ook geen kleur.
Bang van mijn eigen huidskleur
Daar stond ik dan. Net zoals wanneer een baby wordt opgetild door iemand en ineens keihard begint te krijsen. Zo voelde het, omdat het hele maaiveld omsingeld was door hooligans. Witte mannen voor hun auto’s met hun armen om elkaar heen. Door de politie op een afstandje gehouden. Woedend. Razend op ons. Razend op de zwarte en ook witte mens, die samen in klaagzang om een nieuwe traditie smeken.
Terwijl ik het gedicht zong, vroeg ik me af: waarom, waarom was ik zo bang voor Zwarte Piet? Was het omdat hij zo zwart was?
En misschien was dat het. Het pikzwarte. Dat mij zo bang maakte vroeger. De donkerte, de bos krullen, het gestereotypeerde, de rode lippen die dikker waren dan de lippen van de blanke geschminkte persoon achter het masker.
Het was de herkenning, de verwarring, de imitatie. Het spiegelbeeld dat ik vermeed. Het was mijn eigen huidskleur, die ik nog lang niet begreep, die mij zo bang maakte.