Ik wens u ongebreidelde groei

Column

Een nieuwjaarsbrief aan de open ruimte

Ik wens u ongebreidelde groei

Ik wens u ongebreidelde groei
Ik wens u ongebreidelde groei

Na Malta zijn we het meest dicht geplamuurde en vol gepropte land van Europa. Malta, moet je weten, is een rots in de zee. Wij zijn een betonnen vlakte aan de zee. In haar nieuwjaarsbrief doet Tine Hens een oproep om meer aandacht te besteden aan het creëren van open ruimte.

Jakob Montrasio (CC BY 2.0)

Jakob Montrasio (CC BY 2.0)​

Beste,

Ja, hoe moet ik u eigenlijk noemen.

Zal ik uw administratieve benaming gebruiken? Het in zo veel neutraliteit gedompelde begrip “open ruimte” dat het iedere verbeeldingskracht verliest?

Of heeft u liever een naam die beter past bij de realiteit van uw precaire bestaan? En zal ik u dan aanspreken met groen schaamlapje, reststrook of – in het rusteloze oog van de altijd ondernemende mens – braakliggend terrein of onbebouwd land?

In ieder geval: ik denk dat ik mag zeggen dat het een goed jaar was voor ons beiden. We zagen elkaar vaker dan normaal. Al had dat er alles mee te maken dat ik niet in België woonde, maar in Wasserburg-am-Inn, een kleine stad in het Zuiden van Duitsland op een schiereiland in de rivier de Inn.

Vanuit mijn raam zag ik jou iedere ochtend, als ik met mijn zonen naar hun school fietste, deden we dat op zonnige dagen langs het onverharde pad langs de rivier, en vanuit het atelier waarin diezelfde zonen iedere vrijdag schilderden, staarden we elkaar opnieuw aan, want daar strekte jij je weer uit, glooiend en golvend, met meren bezaaid, met bomen bedekt, met bloemen bestrooid krulde je je over de horizon.

Het was een zicht dat nauwelijks verveelde.

Het is het zicht dat ik hier in België het meeste mis. De schaamteloosheid van onbestemd land. We wisten hier thuis geen van allen dat het kon of dat het bestond, dat een mens in ademnood kon geraken door een gebrek aan ruimte om zich heen. Toch is het dat wat we voelden, die eerste dagen terug.

Hoe leg je uit dat het lijkt alsof er een blok gewapend beton op je borstkas rust omdat je blik in dit land bijna overal en altijd begrensd wordt door een gebouw, een brug over de snelweg, een industrieel complex, een parking?

Als mensen ons vroegen of we blij waren, om weer in België of Vlaanderen te zijn, fietsten we met de behendigheid van een politicus rond de hete brij heen en antwoordden we dat we blij waren om hen terug te zien. Want hoe leg je uit dat het lijkt alsof er een blok gewapend beton op je borstkas rust omdat je blik in dit land bijna overal en altijd begrensd wordt door een gebouw, een brug over de snelweg, een industrieel complex, een parking?

Dat elk van die gebouwen eruit ziet als mannen van middelbare leeftijd die het al lang hebben opgegeven om enige elegantie uit te stralen? Dat ze even slecht in hun geprefabriceerde keurslijf zitten als die mannen in hun veel te ruim vallende confectiepak?

Soms werd het ons te veel en dan zochten we de woorden toch die dat diepe gemis, het gewicht van dat blok beton konden omschrijven. Dan kregen we een wat glazige glans in onze ogen en dwaalde onze blik af naar een ongedefinieerd punt in de verte en vertelden we behoedzaam hoe in Duitsland steden en dorpen grenzen hebben. Ze slepen zich niet eindeloos voort in nog een tros grijze huizen en verharde carports, ze dijen niet uit als een octopus met overgewicht tot in de volgende bebouwde kom, nee, tussen de ene kern met kerk, huizen, winkels, een paar Biergartens en de volgende strekt zich iets uit waar ik op korte termijn verliefd op geworden ben: open ruimte, repen en stroken land waarbij je je ogen kan laten dwalen over een suggestie van wildernis. Er bestaat zoiets als het laatste huis aan de rand en van daaruit is er enkel nog bos, akkers, weiden en een meer als overblijfsel van de laatste ijstijd.

Toen we terugkwamen, was het de aaneenschakeling van woningen, baanwinkels, benzinestations, supermarkten langs steenwegen die ons de adem benam. Als ik me nu door dit land verplaats, kijk ik steeds weer reikhalzend uit naar je verschijning, hoe schamel en armoedig ook. Je ligt geprangd, je wordt overbegraasd door de nieuwste epidemie die paard heet, je wordt afgeboord, ingeperkt, en opgeofferd voor de volgende grootse, menselijke puist in snelbouwsteen.

Het is duidelijk dat we elkaar in België minder vaak zien dan ik zou willen. Ik hoop dat we beiden weten dat de schuld daarvoor bij hogere overheden ligt, bij mannen en vrouwen die plannen inkleuren en bepalen welke delen van het grondgebied benut moeten worden en welke niet. Al is het nogal simpel om die schuld eenzijdig naar omhoog te schuiven.

Niemand – zo was duidelijk – kwam tussen de Vlaming en zijn verlangen een vrijstaand huis te bouwen.

Ik zal niet snel de dag vergeten waarop ik bij mijn broer in de tuin zat. Het was de dag na de vroegtijdige publicatie van de Vlaamse boskaart. Op vrijdag had iedereen op internet te zien gekregen of die vlok bomen die onbedoeld op zijn stuk onbebouwd terrein was opgeschoten vanaf nu officieel onder de noemer bos viel. Ik heb nog nooit zo veel kettingzagen tegelijk gehoord. Al het bos dat tot dan officieel niet bestond, ging tegen de vlakte. Niemand – zo was duidelijk – kwam tussen de Vlaming en zijn verlangen een vrijstaand huis te bouwen.

Dus ja, ik kan me best inbeelden dat je na al die jaren van verdringing, wat argwanend en terughoudend bent geworden tegenover veel vormen van menselijke activiteit. Het is niet zo dat we spaarzaam met jou zijn omgesprongen. De voorbije zeventig jaar hebben we jou vooral beschouwd als iets waarvan we te veel hadden, iets wat als een vervelende aandoening bekampt en bestreden moest worden.

Tijdens de lezing waar de Vlaams Bouwmeester tegenwoordig de boer mee op trekt, vernam ik dat je aan een tempo van zes hectaren per dag verdwijnt. We graven je uit, storten je vol met beton of asfalt en proppen je vol met huizen, winkels, benzinestations, bedrijventerreinen en alles waarvan we denken dat we het nodig hebben om onze hard bevochten plaats op de wereldkaart te behouden. Maar wat als we vergeten dat we door al die halsstarrige bouwwoede op termijn meer verliezen dan winnen? Ademruimte, bijvoorbeeld. Rust in ons hoofd en om ons heen.

Ik begrijp dat je onder die omstandigheden denkt: ik kan maar beter zo stil mogelijk blijven liggen, me terugtrekken achter Heras-hekken of me vermommen als een maïsveld of snelwegberm, zo’n berm waarop ambtenaren van de Vlaamse overheid dan weer een bord planten waarop ze aankondigen dat deze berm het onderwerp vormt van een beheersplan waarna de kettingzagen weer worden bovengehaald om iedere boom met een stam waarvan de diameter groter is dan tien centimeter om te leggen.

Soms lijkt het alsof we allergisch zijn aan iedere morzel open ruimte.

Na Malta zijn we het meest dicht geplamuurde en vol gepropte land van Europa. Malta, moet je weten, is een rots in de zee. Wij zijn een betonnen vlakte aan de zee.

Dat het vaak zoeken is om jou hier te vinden, heeft dan ook meer met ons dan met jou te maken. Om de natuur de ruimte te geven te kunnen bestaan, heeft een regio zo’n dertig procent mensvrije oppervlakte nodig. Ook dat leerde ik op de lezing van de bouwmeester. In Vlaanderen is dat 2,8 procent. Na Malta zijn we het meest dicht geplamuurde en vol gepropte land van Europa. Malta, moet je weten, is een rots in de zee. Wij zijn een betonnen vlakte aan de zee.

Ik geef het toe. Soms droom ik dat je wraak neemt. Dat je de paaltjes die men zonet in jou sloeg om het volgende woonproject af te boorden, omhoog katapulteert; dat je het beton dat de recent gepensioneerde huiseigenaar over het gazon uitsmeerde omdat dat het onderhoud vergemakkelijkt, aan flarden rijt; dat je de zakken rest- en ander afval die men vanuit een opengedraaid autoraam over je uit kiepert, bij elkaar graait en met een wel gemikte rechter terug smijt.

Voor 2018 kan ik maar een wens bedenken. Ik wens je toe wat je de voorbije zeventig jaar amper gekend hebt, in tegenstelling tot de rest van de samenleving, en dat is grote, ja, bijna ongebreidelde groei. Stel je voor dat we 2018 afsluiten met jouw uitbreiding in plaats van die permanente inkrimping en beknibbeling die we als gewoon en normaal zijn gaan beschouwen.

In 2018 mag u van mij weelderig tieren, uw groene armen en benen tot aan de horizon uitslaan, je reikwijdte exponentieel uitbreiden.

En als dat misschien wat veel is om met de werkelijkheid te verzoenen, dan op z’n minst een minister die zich opwerpt als jouw beschermer. Want een ding heb ik tijdens mijn jaar in Duitsland geleerd: hoe nutteloos je er soms ook bijligt, we kunnen niet zonder elkaar. Het wordt tijd om jou te koesteren.

Tine Hens