“‘Vernieuwing is het evangelie van de supermarkt’
Beeld: Brecht Goris
Wat is dat toch met Joseph Roth de laatste tijd? Op 25 mei, veelvuldige verkiezingsdag: uitgebreide herdenking op Klara. Op 26 april had Radio 1 het over hem, in de uitzending van Interne keuken. Hoog tijd om ook de lezers van MO* te laten delen in het werk van de meester stylist, de nostalgische monarchist, de vurige anti-nationalist, de geniale verslaggever die verdween achter zijn verslag.
Misschien hebt u bij het lezen van de eerste regel zijn naam uitgesproken zoals ik het onlangs nog van iemand hoorde, op zijn Amerikaans: Dzjoowzuf Lwoowt. Daar zou u dan zeer verkeerd aan hebben gedaan. De enige correcte uitspraak is: Jozef Rood.
De man was namelijk Oostenrijker, Oostenrijker van voor tot achter, van binnen en van buiten, van onder tot boven, wellicht de meest Oostenrijkse Oostenrijker van heel de twintigste eeuw.
Een anekdote
Een paar jaar geleden zei mijn dochter me dat ze een schitterend boek had gelezen. Van ene Dzjoowzuf Lwoowt. Iemand had haar een Engelse pocket gegeven met de titel Radetzky March. Ze vond het toch wel een beetje vreemd dat een Amerikaan zo accuraat over Oostenrijk kon schrijven.
Mijn dochter kent heel erg goed Duits. Ik heb haar dus een paar Taschenbücher gegeven met als titels Die Kapuzinergruft en natuurlijk Radetzkymarsch. Met s c h, ja. Geschreven door Jozef Rood, alias Joseph Roth, volgens mij een der grootste Oostenrijkers, maar vooral een der grootste schrijvers van de twintigste eeuw, al werd hij geboren in 1894 en was hij in 1939 al dood.
Aha, dáár komt die belangstelling van Klara en één vandaan. Roth stierf vijfenzeventig jaar geleden. Zo zie je maar hoe belangrijk het medium radio is en blijft.
Onbekende wereld
Het voorvalletje met mijn dochter werkte op mijn geweten. Ik had mijn vaderlijke plichten verzuimd. Mijn eigen vader, haar grootvader, pakte de zaken destijds anders aan.
Misschien een jaar of twintig zal ik geweest zijn, toen mijn vader me een Duits pocketje toestopte, rororo of Ullstein, daar weet ik niet meer. Hiob, las ik, en daaronder: Roman eines einfachen Mannes. Job dus, die uit de bijbel, en het ging over een eenvoudige man.
Dat moet je eens lezen, zei mijn vader. Ik wilde hem niet tegenspreken. We leefden dan wel in de jaren zestig, maar de meeste gezagsstructuren stonden nog, zij het enigszins bekrast, overeind. Bovendien had hij me op mijn twaalfde Tsjip van Willem Elsschot gegeven en vijf jaar later een keuze uit het werk van Hölderlin, hoewel ik op dat moment nog niet erg veel Duits kende.
Maar toch net genoeg om neergebliksemd te worden door de allergrootste aller dichters. Klinkt daar ergens het woord elitair? Overweeg dan even dat mijn vader nooit zijn middelbare school heeft mogen afmaken. Zijn oordeel over boeken kwam van hemzelf en van niemand anders.
Ik nam en las.
Een volslagen onbekende wereld ging voor mij open. Het was de joodse wereld bij het begin van de twintigste eeuw. Joden, die liepen rond in het Oude en Nieuwe Testament. En bij het Centraal Station van Antwerpen, maar daar kwam je bijna nooit. Je had al enigszins weet van de uitroeiingskampen, de totale gruwel zou je pas later gaan bestuderen. Maar hier was Oost-Europa, hier was tijd voor de eerste industriële oorlog, hier was ook Amerika als land van belofte en vrijheid.
Toen al stond me vaag voor ogen dat een roman de lezer een eigen wereld moet opdringen, op straffe van mislukking. Die wereld kreeg ik over me heen gegoten. Maar wat me werkelijk betoverde, was het mirakel van de stijl.
De stijl is de man
Hoe zou je de stijl van Joseph Roth moeten omschrijven? Transparant? Alsof de zinnen baden in onrechtstreeks licht? Samengesteld uit grijstinten, met hier en daar een veeg k.u.k. gelb, het officiële geel van de Dubbelmonarchie, de keizerlijke en koninklijke? Of zou het onvertaalbare Duitse woord lässig accuraat zijn? Had stijl een hoofd, die van Joseph Roth zou het wat scheef houden.
Het is een stijl waarvan je je nooit meer wilt bevrijden. Ik gebruikte daarnet het woord mirakel. Hoe zou je anders een stijl moeten noemen die de uiterste helderheid van een zoutwaterbron én de lichtende vaagheid van herfstnevel verbindt?
Le style est l’homme même, zei Buffon al in 1753. De stijl van Joseph Roth zou moeten volstaan om hem bij de allergrootsten te rekenen. Toch gebeurt dat weinig. Zelden vind je iemand die Roth in de categorie James Joyce, Marcel Proust, Robert Musil en dergelijke zal onderbrengen. Waarom je Roth bijna nooit aantreft in dat gezelschap is niet zo moeilijk te raden.
Tijdens de twintigste eeuw (en zou het vandaag echt anders zijn?) gold vernieuwing in kunst en literatuur als dé maatstaf voor voortreffelijkheid. Literatuur of kunst die niet vernieuwde kon niet deugen zo simpel zat de wereld in elkaar. De avant-garde, die de dictatuur van het burgerlijke academisme ten val had gebracht, vestigde in de kortste keren een nieuwe dictatuur (en die is tot op heden overeind gebleven). Je ziet het zo vaak gebeuren.
Nieuw is out
Ik heb nooit begrepen hoe of waarom vernieuwing de maatstaf zou kunnen zijn voor literaire of artistieke kwaliteit. Misschien moeten we het tegendeel aannemen. Want vernieuwing, dat is toch het evangelie van de supermarkt. Op een veel te grote verpakking lees je Nieuw!!! of liever nog: New!!!, vaak omhuld door een stralenkrans, en het is overduidelijk de bedoeling dat een mens, pardon, de consument, dat gelooft. En vooral koopt. Met andere woorden, wat zich avant-garde noemt, is de gedroomde kunstopvatting voor het pure consumptiekapitalisme. In dat stelsel is nieuw per definitie beter dan oud.
Voor de kapitalist is zoiets logisch, want als u het oude weggooit, moet u wel het nieuwe kopen en wordt zijn portefeuille gevuld. Met andere woorden, avant-garde is slaafs conformisme listig vermomd als wild non-conformisme. Avant-garde is ordinair bedrog.
Joseph Roth was veel te lucide om daar in te trappen. Hij vernieuwde niets. Onvermijdelijk gevolg: Roth mocht zo goed schrijven als hij wilde, eigenlijk telde hij niet mee. Ja, best knap werk hoor, maar toch zooooo conservatief.
Dat is dan mild uitgedrukt. Roth had, zeker aan het eind van zijn te korte leven, een stevige reputatie als reactionair. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog bekroop hem een onstilbaar heimwee naar de Dubbelmonarchie. Het Oostenrijks-Hongaarse konink- en keizerrijk was niet alleen verslonden door het monster dat geschiedenis heet. Toen Franz-Joseph nog onwrikbaar op zijn tweevoudige troon zat (tot 1916), beschouwden haast alle progressieve intellectuelen, van Parijs tot Praag, het amalgaam van volkeren, talen en godsdiensten waarover zijne apostolische majesteit regeerde als een hopeloos achterhaald relict uit een duister verleden. Vaak viel het woord retrograde.
Het is helemaal niet zo zeker dat ze gelijk hadden. Terugkijkend kun je je afvragen of we die ouderwetse Dubbelmonarchie niet veeleer een soort voorafbeelding van de huidige Europese Unie dienen te noemen, zowel wat betreft de diversiteit als wat betreft het geringe democratische gehalte.
De sterreporter verdrinkt
Roth huldigde zijn reactionaire denkbeelden niet omdat hij van de werkelijkheid vervreemd geweest zou zijn. Als iemand zich niet in een ivoren toren opsloot, dan Roth. Je mag hem echt een man van de wereld noemen en dan heb ik het niet alleen over zijn elegante pakken en zijn voorkeur voor fraaie hotels. Het gaat over zijn schrijfarbeid.
Het verzameld werk dat ik in de kast heb staan telt zes delen. Drie ervan bevatten zijn journalistieke stukken, van de allereerste oorlogsverhalen uit 1915 tot de laatste snik, in mei 1939, dezelfde maand nog zal hij sterven. Een paar weken voor zijn dood schrijft hij, voor een blad van Oostenrijkse ballingen dat in Parijs verschijnt, dat hij een kerel wiens naam met H begint graag zou verbranden en dat je later een bloemenruiker op zijn graf mag gaan leggen, niet in de vorm van een hart, maar in de vorm van een moordkuil.
Joseph Roth stond in de Duitstalige landen en ver daarbuiten bekend als sterreporter. Hierbij zij opgemerkt dat het Duits in die tijd nog de taal der beschaafde burgers was in een reusachtig gebied, dat liep van Eupen tot de stad die vandaag Kaliningrad heet, van het Letse Riga tot het Roemeense Brașov.
Niet minder dan drieduizend bladzijden journalistiek telt Roths verzameld werk. Al lezend en bladerend val je van de ene verbazing in de andere. Dit is meesterlijk en absoluut niet gedateerd. Haarscherpe waarnemingen zijn het, afkomstig uit half Europa, geen enkel onderwerp, geen enkel menselijk wezen was deze kerel te gering. En bang zou je hem niet gauw krijgen. Berlijnse onderwereld, schermutselingen aan een of ander front, een bokswedstrijd, een kloosterruïne in Brandenburg, een Pools dorpsstation, hij reist door Albanië, door de jonge Sovjetunie, door fascistisch Italië, zijn ogen en oren vraten alles en zijn pen was zo nauwkeurig als wiskunde.
Maar met ieder glas alcohol dat hij naar binnen goot werd hij meer reactionair en hij kon makkelijk twee liter per dag zuipen, geen Zwitser, geen Maleier, geen honderdduizend kanonnen die het bij hem konden halen. Bols in Amsterdam, cognac in Parijs, hij is eraan kapot gegaan.
Nationalisten erger dan apen
Als Roth één ding haatte, maar dan haatte uit de grond van zijn hart, dan wel het nationalisme. In het verhaal Die Büste des Kaisers (het borstbeeld van de keizer) schrijft hij: Die vreselijke Darwin, die daar zegt dat de mens van de aap afstamt, die schijnt toch gelijk te hebben. De mensen nemen er geen vrede mee dat ze verdeeld zijn in volkeren, nee! – ze willen deel uitmaken van bepaalde naties … Zelfs apen komen niet op zulke ideeën. Ik denk dat de theorie van Darwin onvolledig is. Misschien stammen de apen van de nationalisten af, want de apen, dat is een hele vooruitgang
De oude Oostenrijks-Hongaarse monarchie had tientallen jaren een dam opgeworpen tegen allerlei vormen nationalisme. In de jaren dertig van de twintigste eeuw, toen die monarchie dood en begraven was, raakte Roth er steeds grondiger van overtuigd dat het nationalisme rechtstreeks had geleid tot fascisme en nationaal-socialisme en dat je die abjecte barbarij alleen kon bezweren door een terugkeer naar de oude keizerlijke waarden en naar het katholicisme dat er onverbrekelijk mee verbonden was. Roth vereerde dan ook onvoorwaardelijk de jonge Otto von Habsburg, de zoon van de laatste Oostenrijkse keizer, de kroonprins die zelf nooit keizer zou kunnen worden.
Klinkt dat allemaal vreselijk achterhaald? Hoort het bij een tijdvak dat ver achter ons ligt en dat geen lering bevat voor vandaag? Ben ook ik hopeloos reactionair?
Reactionair, ik zal het niet ontkennen. Hopeloos, dat slaat nergens op.
Sta me toe nog wat uit Roths verzameld werk te citeren.
Nationale en taalkundige eenheid kan sterkte zijn, nationale en taalkundige verscheidenheid is altijd sterkte.
Gaat dit over België nu? Ja, ook, spreekt vanzelf. Maar Roth schreef het in 1924 over de stad Lviv, alias Lwów (in het Pools), alias Lemberg (in het Duits), vandaag in het meertalige, betwiste, spartelende Oekraïne, destijds in Polen en de Polen lieten geen inspanning onverlet om hun Pools aan iedereen die iets anders sprak op te dringen.
Of dit:
De verslaggever verdwijnt achter zijn verslag.
In deze tijden van sentimentele emo- en ego-journalistiek zouden die woorden op de muur van elk redactielokaal mogen staan, liefst in koeien van letters.
Of voor wie zou denken dat de dwingende logica van het zakenleven pas nu haar intrede doet in het onderwijs, dit, uit 1919:
In een Weens gymnasium hebben leerlingen van een klas samen een bedrijf gevormd. Een commercieel bedrijf. Ze speelden op de Beurs, ze wonnen, ze verloren. Ze praatten over aandelen, ’s morgens gingen ze niet naar school maar naar het beursgebouw. Vijftienjarige beursspeculanten.
Vier goede redenen
Als u nog altijd weigert belang te stellen in deze onvergetelijke Midden-Europese journalist, romanschrijver, politiek helderziende, meester van de Duitse taal, begenadigd stylist, wel, hier krijgt u vier goede redenen om Joseph Roth te lezen.
Joseph Roth heeft een Belgische kant. Hij kwam in de jaren dertig van de twintigste eeuw vaak in Oostende. Hij kreeg daar het goede en fijne gezelschap van eminente Duitse ballingen: Stefan Zweig bijvoorbeeld. Wie wil weten hoe mooi de Europese beschaving was aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog en hoe zij zichzelf vernietigd heeft, leze van Zweig Die Welt von Gestern (de wereld van gisteren, het boek is vertaald).
Er was ook Egon Erwin Kisch, de Praagse, Duitstalige, joodse communist, de uitvinder van de reportage (lees: De vliegende reporter, een bloemlezing uit zijn werk, die Mark Schaevers en ik vijftien jaar geleden hebben gemaakt). De connectie Belgische kust – Duits/Oostenrijkse ballingen is een onderwerp waar je niet gauw op uitgekeken raakt.
Vanaf 1933 werd Roths werk, samen met het werk van talloze ballingen uit Duitsland, uitgegeven in ons taalgebied, in het Duits. In Amsterdam. Bij Allert de Lange. Bij Emanuel Querido. We kunnen de Amsterdamse uitgevers niet genoeg prijzen. Zij brachten werk op de markt van Roth, Adorno, Döblin, Einstein, Graf (de boerse Beierse anarchist), Feuchtwanger, Keilson, Heinrich Mann, Klaus Mann, Marcuse en vele anderen, in een tijd toen de boeken van die auteurs in Duitsland werden verbrand en velen buiten Duitsland nogal veel begrip opbrachten voor de heer H en zijn brallende kudde.
Roth, hoe reactionair, hoe monarchistisch, hoe illusieloos ook, heeft altijd de kant gekozen van de sukkelaar. Van de schlemiel, van het ventje of het wijfje dat in de hoek hurkt waar de klappen vallen, de klappen van het lot, van de hooghartigen, van de geschiedenis. Dat mededogen van Roth, dat mededogen zonder enige idealisering, is een van de ontroerendste kanten van zijn werk.
En als u dat allemaal worst zou wezen, lees dan de romans van Roth. Ze horen bij het beste wat de twintigste eeuw heeft voortgebracht. Een heleboel is voortreffelijk vertaald in het Nederlands, uitgegeven bij Atlas, nu Atlas Contact, Amsterdam.
U zult er geen spijt van hebben. Ik wil zelfs meer zeggen.
De verslaving zult u op de koop toe moeten nemen.