Kruistocht tegen een inefficiënt verkeersbeleid

Column

Kruistocht tegen een inefficiënt verkeersbeleid

Kruistocht tegen een inefficiënt verkeersbeleid
Kruistocht tegen een inefficiënt verkeersbeleid

Mensen nemen weer vaker de wagen om zich te verplaatsen, zo las Bieke Purnelle een tijdje geleden in de krant. En dat is eigenlijk niet geheel onbegrijpelijk. Andere transportmiddelen worden in de praktijk niet echt aangemoedigd, getuige dit veelzeggende ritverslag op een gewone, doordeweekse werkdag.

Het nieuws werd her en der op ongeloof en gezucht onthaald. Veel ecologisten , waartoe ik me zelf durf rekenen, schudden vol onbegrip het hoofd. Ik niet.

Nochtans heb ik geen auto. Ik gebruik er nu en dan een, bijvoorbeeld als ik een kind naar een voetbalmatch in pakweg Sleidinge of Poesele moet brengen, oorden waar ze bij de NMBS nog nooit van hoorden en die de Lijn zoveel mogelijk vermijdt.

Voor mijn eigen verplaatsingen gebruik ik de fiets en het openbaar vervoer. Dat zou op zich een prima manier kunnen zijn om je van a naar b te verplaatsen. In theorie.

Ik woon namelijk op een overzichtelijke 62 kilometer van mijn werkplek in het hart van Brussel, op een kwartiertje fietsen van een treinstation in de tweede grootste stad van Vlaanderen. Ik zou wel gek zijn om met de auto te gaan werken. Toch?

Het gaat niet over mij. Het gaat over veilig kunnen fietsen in een land met een veel te hoog aantal fietsdoden.

Ik schets graag even op welke manier ik mij doorgaans naar en van het werk begeef. Fietsen doe ik langs een drukke invalsweg tussen de rand en de stad. Een weg bezaaid met winkels, waar het fietspad geprangd zit tussen de parkeerstrook en de autoweg. Fietsen vraagt een staat van alertheid die je elders enkel in de loopgraven aan de dag moet leggen.

Gemiddeld moet ik een keer of drie abrupt uitwijken voor een auto die zonder knipperen van de parkeerstrook de weg oprijdt of voor een openslaand autoportier. Uitwijken betekent uiteraard plots op de autoweg fietsen, waar auto’s razen.

De vier bushaltes die ik voorbij moet, laden en lossen hun passagiers aan de linkerkant van het fietspad. Het voetpad bevindt zich rechts van dat fietspad. Bovenop de uitwijkmanoeuvers om onoplettende auto’s te mijden, komen dus nog een paar keer plots remmen om geen gehaaste op- of afstappende buspassagiers weg te maaien. Op mijn weg passeer ik paniekerig roepende ouders met zwalpend fietsende kinderen. Mijn hart slaat over wanneer ik die minimensjes moeizaam tussen bussen, voorbijsnellende auto’s en haastige voetgangers zie laveren.

Na die helletocht stap ik op de eerste trein. Eerste inderdaad. Op een enkele onnozel vroege stoptrein na, rijdt geen enkele trein uit het station Dampoort rechtstreeks naar Brussel. Wie zich aan deze kant van de stad bevindt moet dus overstappen. Tussen het aankomstuur van trein 1 en het vertrekuur van trein 2 naar Brussel, zitten luttele minuten. We lopen dus met z’n allen op een drafje van het ene perron naar het andere, om puffend en hijgend op de trein te stappen. Wanneer wij, van de verkeerde kant van de stad, de trein opstappen, zit hij vol. Dat bedoel ik letterlijk. Op een zitplaats hopen we al lang niet meer. We proberen enkel nog enigszins comfortabel recht te staan, zonder geplet te worden.

Het gaat niet over mij. Het gaat over luchtkwaliteit in een land waar veel te veel mensen jaarlijks sterven aan fijn stof.

‘s Avonds thuisgeraken loopt volgens een gelijkaardig grillig patroon, maar dan in omgekeerde richting. Met het extra risico dat ik twintig minuten moet wachten op aansluiting van het ene Gentse station naar het andere. Als ik de ene trein heb gemist door vertraging tussen Brussel en Gent en de volgende trein richting Dampoort ook vertraging heeft, dan zit er niets anders op dan twintig minuten te wachten om de laatste 7 kilometer naar mijn fiets af te leggen.

Ik klok mijn reistijd van deur tot deur dus dus af op zo’n anderhalf uur. Drie uur per dag. Hyperalert fietsend, hollend, zwetend en rechtstaand op een overvolle trein die even vaak te laat komt als op tijd.

Avondvergaderingen zijn pas echt noodlottig. Wie ‘s avonds laat in Gent arriveert heeft nog 1 trein per uur richting Dampoort. Bussen zijn er nauwelijks. Als ik niet ellenlang in een koud en half verlaten station wil zitten wachten en op tijd mijn bed wil zien, moet ik dus een taxi nemen. Een uitspatting van twintig euro.

Is dit soort calvarie echt het beste wat men te bieden heeft aan mensen die de auto afzweren? Moeten we echt verbaasd zijn dat mensen massaal in die auto blijven stappen, wanneer men fietsers en openbaar vervoer-gebruikers als schietschijf en paria’s blijft behandelen?

Het gaat niet over mij. Het gaat over de impact die pendelen heeft op de levenskwaliteit van mensen, in tijden waarin niemand nog tijd heeft en alles sneller moet.

Het gaat niet over mij. Het gaat over veilig kunnen fietsen in een land met een veel te hoog aantal fietsdoden. Het gaat over luchtkwaliteit in een land waar veel te veel mensen jaarlijks sterven aan fijn stof.

Het gaat over de impact die pendelen heeft op de levenskwaliteit van mensen, in tijden waarin niemand nog tijd heeft en alles sneller moet; tijden waarin ouders snoeihard worden aangepakt omdat ze niet betrokken genoeg zijn bij het schoolleven van hun kinderen, terwijl ze een ruim dagdeel bezig zijn met zich te verplaatsen naar en van hun werk, tijd die bovenop hun 38 uren betaalde arbeid komt, maar waar geen compensatie voor bestaat.

Stel je voor dat er een moedige, doordachte en duurzame visie bestaat over ruimtelijke ordening en mobiliteit. Stel je voor dat overheidsbedrijven van openbaar nut verstandig en efficiënt gestructureerd, bestuurd en gefinancierd worden.

Stel je voor dat wij, fiets- en treinpendelaars, vlotter, sneller en comfortabeler zouden reizen dan de autobestuurders. Met veilige, slim aangelegde fietspaden, een ruim aanbod snelle en stipte treinen waarop er altijd zitplaats is, vanuit elk station, op elk uur van de dag.

Stel je voor.