De maand van Saskia Van Nieuwenhove
“‘Lang leve mensen die in jeugdzorg werken, maar geef ze alsjeblieft meer tijd’
MO*columniste Saskia Van Nieuwenhove blikt terug op haar eigen tijd in jeugdinstellingen. Vertrouwenspersonen met tijd voor een babbel waren cruciaal. Net dat missen jongeren vandaag, door een te groot personeelsverloop en te veel dossiers op het bord van de mensen die met deze jongeren werken.
Saskia Van Nieuwenhove: ‘Zorg dat een jeugdrechter met een rebellerende tiener eendjes kan gaan vangen op de kermis.’
© Konstantinos Tsanakas
MO*columniste Saskia Van Nieuwenhove blikt terug op haar eigen tijd in jeugdinstellingen. Vertrouwenspersonen die tijd hadden – of maakten – voor een babbel blijken cruciaal te zijn geweest. Net dat missen jongeren vandaag, door een te groot personeelsverloop en te veel dossiers op het bord van de mensen die met deze jongeren werken. ‘Zorg ervoor dat een jeugdrechter met een rebellerende tiener eendjes kan gaan vangen op de kermis.’
De tijd van toen. Ik herinner me de details maar vaag, maar weet nog zeer goed hoe mijn voeten klopten tegen de wasmachine. Hoelang ik er zat, dat kan ik niet meer zeggen, maar dat ik er dagelijks was, dat herinner ik me dan weer wel.
Na school trok ik altijd naar de wasplaats en kroop op de wasmachine. Volgens mijn opvoeders praatte ik dan zonder ophouden, terwijl ik met mijn voeten tegen de glazen stolp klopte. Wat ik vertelde waren geen diepe zielenroerselen. Het ging over de perikelen op school, met fijne, leuke en minder leuke anekdotes. Of over voorvallen bij de zondagse Scouts.
Dat praten deed ik vooral met Gerda, onze wasvrouw. Uren kon ik bij haar mijn kopzorgen kwijt. Tegen mijn opvoeders in de jeugdinstelling waar ik verbleef was ik minder spraakzaam. Wanneer ze een gesprek met me vroegen, trok ik urenlang met mijn hoofdtelefoon op naar mijn kamer. Loeiharde gitaarmuziek klonk er dan.
Met zijn vinger in de lucht als amateurdirigent en een sigaar in de mond gaf mijn jeugdrechter mij lessen in de klassieke muziek.
Het werd zo extreem dat de jeugdrechter die mijn zaak behandelde een bespreking hield in zijn kabinet. Ik moest tot bij hem komen. Ik zie hem daar nog staan. Mijn jeugdrechter.
Aan de griffie had hij een platenspeler gevraagd. Hij zette een plaat op van Bach en deelde zijn passie voor klassieke muziek met mij. Met zijn vinger in de lucht als amateurdirigent en een sigaar in de mond (roken mocht toen nog) gaf hij mij lessen in de klassieke muziek, in die prachtige gebouwen van de jeugdrechtbank van Mechelen.
Hij begreep mijn vlucht naar het urenlang luisteren naar muziek. En hij ging zelfs nog een stap verder: op 16-jarige leeftijd mocht ik al dagen gaan kamperen op de festivalweide van Torhout-Werchter. Met de tent, zonder begeleiding.
Dat was jeugdrechter Jan Peeters. Na zijn professionele loopbaan als rechter werd hij nog een bekend figuur als voorzitter van de Belgische voetbalbond.
Gemoduleerd
Het lijken gewone dingen, maar zo gewoon zijn ze niet. Ook vandaag niet.
In de jeugdzorg wordt alles gemoduleerd. Daardoor wordt steeds meer gewaakt over wie tegen wie spreekt, en wie de gesprekken voert met kinderen en jongeren in jeugdinstellingen. Gesprekken worden bovendien beduidend korter en meer afgebakend. Ze worden vaak geteld en getimed.
Alles wordt in opdrachten gegoten, in jobfuncties. Minder en minder zie je daardoor contacten tussen de tuinman en een jongere in een voorziening. Of een vertrouwensband ontstaan tussen de klusjesman en een kind in de jeugdinstelling.
Ook jeugdrechters, zoals jeugdrechter Peeters, worden schaarser per nieuw kalenderjaar. Jeugdrechters die eens een uurtje uit hun gezagshoudende mandaat stappen en een muzieklesje geven. Of zelfs nog maar de voorziening bezoeken waar ze jongeren aan toewijzen.
Aan dat kermiskraam moest ik wel antwoorden, zelfs al was dat schouderophalend.
Dat deed mijn jeugdrechter regelmatig in de laatste instelling waar ik zat. Diezelfde bekende figuur van de voetbalbond.
Met zijn lange regenjas, hoed en klein autootje nam hij me dan mee naar de lokale kermis. Terwijl ik eendjes viste vroeg hij hoe ik mijn weekends vulde. Dat bleek een goede tactiek, want aan dat kraam kon ik niet vluchten in de luide muziek met mijn hoofdtelefoon op. Ik moest wel antwoorden, zelfs al was dat schouderophalend.
Naar huis gaan mocht ik niet. ‘Geen sprake van’, zei hij even kordaat als betrokken. Dat ik naar school ging was ook een van zijn strenge eisen. Spijbelen betekende dat al mijn privileges opnieuw in de schuif belandden, einde discussie.
400 tot 600 dossiers per jeugdrechter
Hoeveel kinderen en jongeren onder een jeugdrechter vallen, daarover zijn nooit duidelijke cijfers geweest. Ik heb er nochtans een tijdje intensief naar gevraagd. Wie de jeugdzorg uit de jaren ‘80 kent spreekt soms van 80 tot 100 kinderen per jeugdrechter, anderen spreken zelfs van ‘slechts 40 kinderen’.
Eender hoeveel er dat precies waren, vandaag tellen jeugdrechters 400 tot 600 kinderen én jongeren onder hun gezag. En als een jeugdrechter wegvalt, komen die kinderen er nog bij. ‘Dossiers overnemen van collega-magistraten’, klinkt het dan.
Nochtans zijn jeugdrechters vandaag goed omkaderd door een sociale dienst bij de jeugdrechtbanken en werden al verschillende inhaalbewegingen gemaakt. Ook de Vlaamse jeugdrechtbank in Brussel kreeg er recentelijk nog enkele consulenten bij.
Toch blijken er nog altijd te veel dossiers te zijn per consulent. En is het verloop er veel te groot. ‘Ik heb al mijn achtste consulent in enkele jaren tijd, alweer een nieuwe’, zucht een zoveelste tiener. ‘En nu ook nog een nieuwe jeugdadvocaat, want ook die verandert van job.’
‘Ik heb al mijn achtste consulent in enkele jaren tijd, alweer een nieuwe. En nu ook nog een nieuwe jeugdadvocaat, want ook die verandert van job.’
Relationele continuïteit, daarop wordt de laatste jaren vanuit het beleid en op vraag van álle actoren in de jeugdzorg sterk gehamerd. Kinderen en jongeren met een rugzak hebben nood aan een vaste begeleider, een honkvaste vertrouwenspersoon die niet om de zoveel maanden vervangen wordt. Als dat gebeurt moeten ze telkens opnieuw hun verhaal vertellen. Dat werkt niet.
Daarvan is iedereen zich gelukkig wel bewust. Alleen kan het pas in de praktijk worden omgezet wanneer het sterke personeelsverloop wordt aangepakt. Alle actoren, ook consulenten en jeugdrechters hebben nood aan minder dossiers, waardoor ze meer tijd kunnen maken voor de kinderen over wie ze ingrijpende beslissingen moeten nemen.
Want een jeugdrechter is voor een kind niet zomaar iemand in zijn of haar leven. De jeugdrechter beslist of je naar huis mag, je mama mag zien, welke uitstappen je mag doen, waar je woont enzovoort. Het is een gevecht waarvan niet vaak genoeg kan worden herhaald dat we het moeten aangaan.
Als ik kijk naar de recente discussie over veilige kinderopvang en als voorstel van een politieke partij hoor dat camera’s installeren een oplossing zou zijn, vraag ik me af: geeft een camera knuffels, de papfles of een bijtring als de eerste tandjes doorkomen? Nee.
Met negen baby’s en peuters per begeleider liggen we in België ver boven het Europese gemiddelde in de kinderopvang. Dat is veel te zwaar voor eender welke begeleider. Een camera lost het probleem niet op. Investeren in mensen doet dat wel. Ervoor zorgen dat elke begeleider zich over maximaal vijf kinderen moet ontfermen.
Hetzelfde geldt voor de jeugdzorg. Zorg ervoor dat een jeugdrechter met een rebellerende tiener eendjes kan gaan vangen op de kermis. Zorg ervoor dat tieners de vrijheid krijgen om een vertrouwenspersoon te kiezen én te kunnen houden.
Zelfs al is het de mevrouw die in de leefgroep komt helpen door de was te komen doen. Dat is een investering die loont. Alle kinderen en tieners hebben daar recht op.