Waarom mannen nog zo weinig voor de klas staan
“‘Het geslacht van de leerkracht’
Waarom staan nog zo weinig mannen voor de klas? MO*columniste Bieke Purnelle zet een aantal feiten op een rij. Moeten we de zaken eens omdraaien en werken aan een aantrekkelijke route naar zorg en onderwijs voor mannen, in plaats van ons suf te piekeren over het glazen plafond?
Columniste Bieke Purnelle: ‘Kunnen we eindelijk werk maken van een aantrekkelijke route naar de zorg en het onderwijs voor mannen?’
© Brecht Goris
Onze scholen zijn vrouwenbastions geworden. Is dat überhaupt een probleem? Weerspiegelt het geslacht van de leerkracht zich in de resultaten van de leerlingen? En wat houdt mannen tegen? MO*columniste Bieke Purnelle zet een aantal feiten op een rij.
Niet langer dan een eeuw geleden behoorde meneer de onderwijzer tot de notabelen van het dorp. Er is weinig reden om heimwee te voelen naar die tijd. Wel zijn onze scholen intussen vrouwenbastions geworden. In het kleuter- en lager onderwijs valt er amper nog een man te vinden. In het secundair onderwijs zijn de heren een bedreigde minderheid. Hoe dat komt, weten we niet precies.
Eerst de vraag of dat überhaupt een probleem is. Halverwege de twintigste eeuw dacht men dat de invasie van de leraarskamers door vrouwen het beroep in diskrediet zou brengen. Onderwijs zou aan status en prestige inboeten, en het vak van leerkracht zou dan ook minder aantrekkelijk worden voor mannen.
Uit meerdere onderzoeken blijkt dat de status en verloning van een beroep dalen wanneer er meer vrouwen aan de slag gaan in dat beroep.
De vervrouwelijking van een beroep als oorzaak of symptoom van de devaluatie van dat beroep is op zich al een traktaat waard. Het was de Franse feministe Evelyne Sullerot die in 1958 tot de conclusie kwam dat beroepen waarin veel vrouwen werkten een lagere maatschappelijke status hadden.
Die vaststelling was niet eens zo gek, vermits vrouwen in die tijd maar even aan het werk waren, met name tot ze trouwden en zich aan huwelijk en gezin gingen wijden. Van een echte loopbaan was met andere woorden geen sprake.
Maar vandaag zijn vrouwen gemiddeld hoger opgeleid dan mannen. Ze werken ook vaker en langer dan ooit. De ‘wet van Sullerot’ zou eigenlijk van de baan moeten zijn. Toch blijkt uit meerdere onderzoeken in verschillende sectoren dat de status en verloning van een beroep dalen wanneer er meer vrouwen aan de slag gaan in dat beroep.
Het omgekeerde verschijnsel is overigens even opmerkelijk. Een van oorsprong ‘vrouwelijk’ beroep als programmeren won net aan prestige en verloning van zodra ook mannen zich eraan gingen wagen. Kort door de bocht gesteld: een vrouwelijke oververtegenwoordiging is blijkbaar nefast voor het imago van een beroepsgroep.
Daar kan je allerlei bedenkingen bij maken, maar vrolijk wordt een mens er niet van. ‘Lopen als een meisje’ wordt ooit ‘werken als een vrouw’. Leuk dat je je best doet, maar niemand is onder de indruk.
Het geslacht van de leerkracht
De discussie over het imagoverlies van het lerarenberoep gaat natuurlijk verder dan Sullerot en haar bevindingen. Behalve status en verloning zijn er ook andere factoren in het spel wanneer het gaat over de genderverhouding in de leraarskamer. De feminisering van het lerarenberoep wekt al lang bezorgdheid. Jongens presteren namelijk slechter. Sinds de jaren ‘90 zijn het niet langer de meisjes die zorgen baren, maar de jongens.
Het goede nieuws is dat geen enkel onderzoek een negatieve link legt tussen het geslacht van leerkrachten en onderwijsprestaties.
Over dat onderpresteren doen verschillende theorieën de ronde. Zo zou de vervrouwelijking van het lerarenberoep ertoe leiden dat jongens positieve mannelijke rolmodellen missen. Ze komen immers bijna uitsluitend in contact met vrouwelijke zorgverleners en opvoeders.
Daarnaast gedragen jongens zich gemiddeld anders dan meisjes. Ze zijn over het algemeen drukker, beweeglijker en weerbarstiger in de klas. Van jongens wordt nog steeds maatschappelijk verwacht dat ze stoer, sterk, assertief en competitief zijn, maar in de klas vraagt men het tegenovergestelde: leerlingen moeten beheerst, rustig, sociaal en gehoorzaam zijn. Verwachtingen die lastig zijn voor kinderen die van nature wat beweeglijker, drukker en assertiever zijn, een groep die meer jongens dan meisjes telt.
Het goede nieuws is dat geen enkel onderzoek een negatieve link legt tussen het geslacht van leerkrachten en onderwijsprestaties. Het geslacht van de leerkracht maakt dus niets uit als het om schoolresultaten gaat. Of een kind leert rekenen van een man of een vrouw of van iemand die tot geen van beide groepen behoort, maakt in se geen verschil. Of toch niet rechtstreeks.
Vanuit maatschappelijk perspectief kan je je afvragen of een eenzijdig samengestelde groep niet gewoon beter werkt voor iedereen. Maar we weten al lang dat meer diverse teams betere beslissingen nemen. Dat geldt evenzeer voor een klassenraad als voor een raad van bestuur. Bovendien hebben ook meisjes baat bij meer mannelijke rolmodellen – hun wereld bestaat evengoed voor de helft uit mannen.
Meer mannen voor de klas: het is een meerwaarde, ook al heeft het geen directe impact op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Ten eerste kan het traditionele of stereotype opvattingen doorbreken. Ten tweede betekenen diverse lerarenteams een betere afspiegeling van de samenleving.
Wat houdt mannen tegen?
Rest de vraag waar die mannelijke leerkrachten dan blijven. Wat houdt mannen tegen? Heel wat, zo blijkt uit de beschikbare literatuur.
Dat mannen zich niet welkom voelen in een omgeving die hen haast wegzet als een sukkel, is uiteraard niet hun schuld.
Zo geven mannen aan dat het hen ontbreekt aan ervaring in het omgaan met jonge kinderen. Bijgevolg zien ze een eventuele loopbaan in het onderwijs voornamelijk in het secundair en nog vaker in het hoger onderwijs.
Het gebrek aan mannelijke medestudenten en collega’s is een ander euvel. Zonder enthousiasmerende gelijken zien mannen geen brood in het onderwijs. Niemand wil graag in de minderheid zijn en abnormaal gevonden worden.
Tot slot is er het hierboven besproken imago en de status van het beroep. Vraag mannen naar de drempels om in het onderwijs te stappen, en ze geven aan dat de framing van het lerarenberoep het maatschappelijk belang van de job niet bepaald in de verf zet en ook de bestaande rolpatronen bevestigt.
De juf staat niet bijster hoog op de maatschappelijke ladder, de meester wellicht nog minder. Dat mannen zich niet welkom voelen in een omgeving die hen haast wegzet als een sukkel, is uiteraard niet hun schuld. Het is een structurele kwestie.
Voor jonge kinderen zorgen is en blijft een vrouwenbezigheid en daarom van weinig economische en maatschappelijke waarde. Vrouwen ‘voeden op’, mannen ‘babysitten’. Hoe jonger de kinderen in de klas, hoe ‘beklagenswaardiger’ de mensen die hen opvoeden, en hoe minder mannen er een roeping in zien. Snotneuzen, het alfabet en de tafels van twee vereisen nochtans niet minder intelligentie en vaardigheid dan de stelling van Pythagoras en de conjunctief, hooguit een andere soort benadering.
Aantrekkelijke route naar zorg en onderwijs
De nadruk ligt op de ondervertegenwoordiging van vrouwen in wetenschap en techniek. Eender welke actie naar de ondervertegenwoordiging van mannen in zorg en onderwijs toe, ontbreekt. Dat vertelt ons wellicht meer dan we graag willen horen.
Misschien moeten we de zaken eens omdraaien. In plaats van ons suf te piekeren over het glazen plafond en de bochtige bergpas naar de top voor vrouwen, kunnen we wellicht eindelijk werk maken van een aantrekkelijke route naar de zorg en het onderwijs voor mannen. Er is plaats, er is talent en er is ruimte zat voor een breder perspectief.